ECLI:NL:RBLIM:2016:10244

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
5371238 AZ VERZ 16-190
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van ontslag en betaling van loon in arbeidszaak met re-integratieproblemen

In deze zaak verzoekt de verzoekster, die als chauffeuse in dienst was, om vernietiging van haar ontslag en betaling van loon. De verzoekster was sinds 28 december 2015 ziek en heeft niet voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. De werkgever heeft haar meerdere keren opgeroepen om aangepast werk te hervatten, maar de verzoekster is hier niet op ingegaan. Op 13 juli 2016 heeft de werkgever haar op staande voet ontslagen wegens het niet meewerken aan de re-integratie. De verzoekster stelt dat het ontslag nietig is en dat zij niet in staat was om te werken. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever voldoende heeft aangetoond dat de verzoekster in staat was om aangepast werk te verrichten en dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. Het verzoek van de verzoekster wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers: 5371238 AZ VERZ 16-190 en 5519535 AZ VERZ 16-227
Beschikking van 24 november 2016
in de zaak van
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek],
wonend te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek en verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde mr. R.G.P. Voragen
tegen

1.de vennootschap onder firma [naam VOF] V.O.F.,

kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,

2. [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek sub 2]

en
3. [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek sub 3],
beiden vennoten van verzoeker sub 1,
wonend te [woonplaats 2] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek en verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde mr. E. Frieser.
Partijen zullen hierna [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] en [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig tegenverzoek
  • het verweerschrift op het zelfstandig tegenverzoek.
  • de mondelinge behandeling op 22 november 2016, waarbij door mr. Voragen pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] is op grond van een arbeidsovereenkomst op 15 september 2015 in dienst getreden van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] in de functie van chauffeuse. Zij heeft zich op 28 december 2015 ziek gemeld.
2.2.
Op 16 februari 2016 en 14 april 2016 heeft de bedrijfsarts van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] geconcludeerd dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] arbeidsongeschikt is voor haar eigen werkzaamheden, maar dat aangepaste werkzaamheden waarin afgewisseld kan worden in houding en die fysiek niet belastend zijn wel mogelijk zijn voor 5x2-3 uur.
2.3.
Bij brief van 20 april 2016 heeft [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] medegedeeld dat zij niet tevreden is over de slechte bereikbaarheid van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] en het ontbreken van initiatief aan de zijde van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] om te re-integreren. [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] roept [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] in deze brief op om met ingang van 26 april 2016 te hervatten in aangepaste werkzaamheden voor vijf dagen in de week van 15:00 uur tot 17:00 uur.
2.4.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] heeft op 26 april 2016 niet hervat in aangepaste werkzaamheden.
2.5.
Bij e-mailbericht van 10 mei 2016 heeft [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] andermaal opgeroepen om zich de dag erna om 15.00 uur te melden voor het hervatten in aangepast werk. [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] is daarbij voorts medegedeeld dat haar loonbetaling zal worden opgeschort indien zij niet verschijnt. [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] heeft diezelfde dag per e-mail medegedeeld dat zij op dat tijdstip niet zal verschijnen omdat zij verhinderd is.
2.6.
Op verzoek van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] is het UWV om een deskundigenoordeel gevraagd over de kwestie of het door [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] aangeboden werk passend is voor [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] .
2.7.
In de rapportage van 20 juni 2016 concludeert G. Mulders, arbeidsdeskundige van het UWV, dat de door [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] aangeboden arbeid redelijkerwijs passend lijkt “al zal in de praktijk de duurzame haalbaarheid moeten blijken”.
2.8.
[verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] heeft vervolgens de betaling van het loon van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] opgeschort met ingang van 1 juni 2016.
2.9.
Op 13 juli 2016 heeft ten kantore van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] een gesprek met [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] en haar gemachtigde plaatsgevonden waarbij [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] heeft gesommeerd diezelfde dag te hervatten in aangepast werk. Bij die gelegenheid is [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] voorts een brief overhandigd waarin haar (onder meer) wordt medegedeeld dat indien zij niet uiterlijk om 14.45 uur die dag verschijnt voor instructies teneinde te hervatten in aangepast werk om 15.00 uur zij op staande voet ontslagen zal worden. Bij dat gesprek heeft [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat zij zich niet in staat acht om te hervatten in aangepast werk. Vervolgens heeft zij gesteld dat werken die dag niet gaat maar dat zij wel onder nadere voorwaarden een dag later wil hervatten. Met dat voorstel is [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] niet akkoord gegaan.
2.10.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] is niet verschenen op 13 juli 2016 om 14.45 uur en is derhalve die dag niet begonnen met aangepaste werkzaamheden bij [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] .
2.11.
Bij brief van 13 juli 2016 heeft [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] op staande voet ontslagen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] verzoekt:
voor recht te verklaren dat het ontslag “nietig is, althans nietig verklaard wordt dan wel vernietigd wordt”,
verweerders hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] van het loon,
verweerders hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging “over de bedragen gevorderd onder B en C”,
verweerders hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de in onderdelen b. en c. toe te wijzen bedragen.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek voert [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] (samengevat) het volgende aan.
Het is voor [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] niet duidelijk waarom zij ontslagen is. Zij voelde zich tijdens het gesprek op 13 juli 2016 overvallen want zij dacht dat het gesprek zou gaan over “de situatie en de stand van zaken”. Hierdoor kon zij niet helder denken. Zij was echt niet in staat die dag te werken. Tijdens het gesprek is afgesproken dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] nogmaals door de bedrijfsarts zou worden gezien. Die afspraak is [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] niet nagekomen. [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] heeft nooit gevolg gegeven aan de afspraak dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] bloemen zou gaan sorteren. Het ontslag is disproportioneel. [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] had er namelijk ook voor kunnen kiezen om de “loonstop” te laten voortduren en om [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] een dag later te laten hervatten. [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] twijfelde kennelijk zelf ook over het door haar in de in de eerste brief van 13 juli 2016 aangekondigde ontslag. Zij heeft zich immers tijdens en na het gesprek op 13 juli 2016 laten adviseren door haar gemachtigde. Gelet op die twijfel bestond er dus geen grond voor het ontslag op staande voet. Volgens [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] heeft niet [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] , maar haar gemachtigde in dezen de beslissing tot het ontslag genomen.
3.3.
Het verweer van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] strekt tot afwijzing van het verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] is ten aanzien van de feiten zeer summier onderbouwd. De hiervoor onder 2.1 tot en met 2.10 opgesomde feiten zijn grotendeels gedestilleerd uit de door [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] ingediende stukken en geponeerde stellingen. Tegen de inhoud daarvan is door [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] (die zelf niet ter zitting verschenen is) niets relevants ingebracht.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het aan [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] aangeboden werk passend is. [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] stelt zich, gesteund door haar bedrijfsarts, op het standpunt dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] sedert februari 2016 in staat geacht moet worden aangepast werk (in het kader van de re-integratie van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] ) te verrichten. [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] heeft ondanks diverse verzoeken van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] evenwel sedert februari 2016 niet hervat in aangepaste werkzaamheden omdat zij zich daartoe niet in staat achtte. Een onderbouwing van haar stelling dat zij niet in staat was dit werk te verrichten bleef al die tijd uit. Eerst op 17 mei 2016 heeft zij een poging gedaan om haar standpunt nader te onderbouwen door het vragen van een deskundigenoordeel bij het UWV. Het door haar verzochte deskundigenoordeel van 20 juni 2016 onderschrijft evenwel in grote lijnen de bevindingen van de bedrijfsarts. Het komt er kort gezegd op neer dat partijen in de praktijk dienen te bezien of de aangeboden arbeid, die de deskundige redelijkerwijs passend lijkt, daadwerkelijk haalbaar is voor [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] . Desondanks heeft [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] ook na 20 juni 2016 niet in aangepaste arbeid hervat. Tot het moment dat zij op 13 juli 2016 door [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] wordt gesommeerd diezelfde dag te hervatten heeft [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] derhalve zonder gegronde reden bijna vijf maanden geen poging ondernomen aangepaste werkzaamheden verricht. Ook staat wel vast dat zij in die periode regelmatig niet bereikbaar was voor [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] aangezien ter zitting niet is weersproken dat het moeilijk was om telefonisch contact met [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] te krijgen en dat de contacten vaak verliepen via haar (ex)-partner. Ook staat vast dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] in die periode [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] (althans haar bedrijfsarts) niet of nauwelijks op de hoogte hield van het verloop van haar klachten.
4.3.
Op het moment dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] op 13 juli 2016 door [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] werd gesommeerd, was door [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] in de voorgaande periode reeds herhaalde malen, zelfs door een opschorting van de betaling van het loon, tevergeefs gepoogd [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] te bewegen om in aangepast werk te hervatten. Tegen die achtergrond kan niet gezegd worden dat de mededeling van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] op 13 juli 2016 dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] op straffe van ontslag diezelfde dag haar werkzaamheden diende te hervatten getuigt van slecht werkgeverschap. [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] stelt dat het gesprek voor haar een verrassing was. Die stelling valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te volgen. [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] heeft zich bij dat gesprek immers laten bijstaan door haar gemachtigde, hetgeen er veeleer op duidt dat zij er wel degelijk rekening mee hield dat [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] verdergaande maatregelen jegens haar zou aankondigen wegens het uitblijven van haar medewerking aan haar re-integratie. Ook haar stelling dat zij toen niet helder kon denken moet worden verworpen aangezien zij door haar gemachtigde werd bijgestaan. Voorts heeft zij na het gesprek, dat ’s morgens plaatsvond, voldoende tijd gehad om zich met haar gemachtigde te beraden over de sommatie van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] om ’s middags om 14.45 naar het werk te komen.
4.4.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] heeft vervolgens, zonder dat zij dit verder met medische stukken heeft onderbouwd, op het standpunt gesteld dat zij die dag niet in staat was om aangepast werk te verrichten. Haar stelling dat haar tijdens het gesprek een nader onderzoek door de bedrijfsarts zou zijn toegezegd, moet worden verworpen. Wellicht is die optie wel tijdens dat gesprek aan de orde geweest maar kennelijk is dit uiteindelijk niet toegezegd. In het e-mailbericht van 13 juli 2016 dat door haar gemachtigde na het gesprek is verzonden aan [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] wordt van een dergelijke toezegging immers in het geheel geen melding gemaakt. Wel biedt de gemachtigde van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] daarin aan dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] (onder voorbehoud van haar fysieke toestand) eerst de volgende dag om 15.00 zal komen om te proberen aangepast werk te verrichten.
4.5.
Anders dan [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] lijkt te betogen stond het [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] wel degelijk vrij om het aanbod van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] om een dag later te starten met re-integreren in aangepast werk te verwerpen. Nergens blijkt immers uit dat zij op 13 juli 2016 niet in staat was om ten minste een poging daartoe te ondernemen. Ook tijdens deze procedure is een verdere onderbouwing met (medische) stukken achterwege gebleven.
4.6.
Dit alles overziend is de kantonrechter van oordeel dat het op 13 juli 2016 gegeven ontslag wegens een dringende reden stand houdt. Vast is immers komen te staan dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] ondanks veelvuldige pogingen daartoe van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] , waaronder een opschorting van het loon en uiteindelijk culminerend in het op 13 juli 2016 gegeven ultimatum, zonder gegronde reden is blijven weigeren (voldoende) mee te werken aan haar re-integratie. Dit verwijt heeft [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] aan het gegeven ontslag ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit een dringende reden als bedoeld in art. 7:677 lid 1 BW.
De stelling van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] dat [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] er ook voor had kunnen kiezen om de opschorting van de loonbetaling voort te zetten en dat [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] dus geen belang heeft bij een ontslag op staande voet, moet worden verworpen aangezien [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] als werkgever de verplichting heeft tot re-integratie van haar werknemers. Het handhaven van de opschorting van de loonbetaling en het accepteren dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] zonder gegronde reden niet hervat in aangepaste werkzaamheden leidt evident niet tot (succesvolle) re-integratie van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] en leidt (onbetwist) tot kosten voor [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] .
4.7.
Partijen hebben ook gediscussieerd over de vraag of [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] in staat is tot het verrichten van de aangepaste werkzaamheden omdat zij als vrijwilligster bij speeltuin het [naam speeltuin] werkzaam. [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] stelt zich op het standpunt dat op grond van de door [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] aldaar verrichte werkzaamheden zij in staat moet worden geacht het aangeboden aangepast werk te verrichten. [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] betwist dat. De kantonrechter laat dit verder onbesproken. In de (eerste) brief van 13 juli 2016 wordt [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] op dit punt door [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] weliswaar een verwijt gemaakt, maar dit verwijt is blijkens die brief niet dragend geweest voor het (voorgenomen) ontslag voor het geval [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] die dag niet zal hervatten.
4.8.
Op grond van voorgaande overwegingen zal het verzoek van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] op alle onderdelen worden afgewezen.
4.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] tot op heden begroot op € 400,00 salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking tot de dag van voldoening.
4.10.
De door [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] verzochte nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.Het tegenverzoek

5.1.
[verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] verzoekt [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van € 2.183,94, de proceskosten en de nakosten.
5.2.
Het verzoek van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] is gebaseerd op art. 7:677 lid 2 BW. Het gevorderde bedrag is gelijk aan het loon van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
5.3.
[verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] voert verweer.
5.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

6.De beoordeling

6.1.
De gemachtigde van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek omdat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] ten onrechte op grond van een dringende reden ontslagen is. Dit verweer zal de kantonrechter onbesproken laten omdat [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] het tegenverzoek te laat heeft ingediend.
6.2.
Ingevolge art. 7:686a lid 4 BW vervalt de bevoegdheid om een op art. 7:677 BW gegrond verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen twee maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De gemachtigde van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] heeft geen beroep op deze vervaltermijn gedaan. De kantonrechter dient evenwel ambtshalve te toetsen of de vervaltermijn is verstreken.
6.3.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 13 juli 2016. Het verzoek van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] is eerst op 15 november 2016 en derhalve niet binnen de hiervoor vermelde vervaltermijn ingediend. Het betoog van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] dat de vervaltermijn bij een tegenverzoek niet van toepassing is, althans dat het strikt toepassen van de vervaltermijn bij een tegenverzoek niet past binnen het stelsel van de Wwz moet worden verworpen. In de wet en de wetsgeschiedenis is voor die stelling geen aanknopingspunt te vinden. Ook heeft [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] nog aangevoerd dat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] tot het laatste moment heeft gewacht met het indienen van haar verzoek, waardoor [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] eerst daarna en dus na ommekomst van de vervaltermijn het tegenverzoek heeft ingediend. Dit kan [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] evenmin baten. Voor het indienen van het verzoek tot betaling van de vergoeding heeft [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] immers niet hoeven wachten totdat [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] haar verzoek indiende. [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] vond het kennelijk niet opportuun (naar eigen zeggen mede gelet op de proceskosten) om als eerste een verzoek in te dienen. Maar de gevolgen van die processtrategie dienen voor haar rekening en risico te blijven.
6.4.
Op grond van voorgaande overwegingen staat vast dat de bevoegdheid van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] tot indiening van het tegenverzoek is vervallen. Aan een nadere beoordeling van het verzoek en het daarop gevoerde verweer komt de kantonrechter derhalve niet toe. [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar verzoek.
6.5.
[verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] tot op heden begroot op € 400,00.

7.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van het verzoek van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek]
7.1.
wijst het verzoek af,
7.2.
veroordeelt [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] tot op heden begroot op € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking tot de dag van voldoening,
7.3.
veroordeelt [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 100,00 salaris gemachtigde en te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van de betekening,
ten aanzien van het verzoek van [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek]
7.4.
verklaart [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] niet-ontvankelijk in haar verzoek,
7.5.
veroordeelt [verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek] tot op heden begroot op € 400,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.Y.H.G. Erkens en is in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Groen.
Type: RW