3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Aan de verdachte wordt een groot aantal oplichtingen van (rechts)personen verweten. De rechtbank ziet zich hoofdzakelijk voor de vraag gesteld of de gedragingen van de verdachte gekwalificeerd kunnen worden als oplichting. Ter beantwoording van die vraag acht de rechtbank het noodzakelijk om eerst stil te staan bij de strafrechtelijke kwalificatie oplichting en dienaangaande het juridische kader uiteen te zetten. Vervolgens zal de rechtbank aandacht besteden aan de feitelijke gedragingen. Daarna zal zij, aan de hand van het eerder geschetste juridische kader, toetsen of de gedragingen van de verdachte gekwalificeerd kunnen worden als oplichting.
Juridisch kader
Oplichting is strafbaar gesteld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Blijkens de tekst van dit artikel is strafbaar degene die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van een goed of het verlenen van een dienst.
Het is vaste rechtspraak dat voor een veroordeling ter zake van oplichting het enkele zich voordoen als betrouwbare contractpartij – wetende dat je niet aan je verplichtingen kunt voldoen – niet valt aan te merken als het aannemen van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels in de zin van het hiervoor genoemde artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, door welke hoedanigheid, kunstgrepen of verdichtsels de andere partij wordt bewogen tot afgifte van een goed of het verlenen van een dienst.
Uit de arresten van de Hoge Raad van 11 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3144) en van 17 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:326) volgt dat de gedragingen van de verdachte meer moeten omvatten dan het enkele zich voordoen als een bonafide koper en dat dit mede kan bestaan uit het als koper verstrekken van onbruikbare contactgegevens aan de wederpartij waardoor verhaal bemoeilijkt wordt of zelfs onmogelijk wordt gemaakt, of wanneer blijkt dat de verdachte steeds weer handelt volgens een tevoren bedachte werkwijze. Bespreking van de bewijsmiddelen per feit
Parketnummer 03/700493-14
Feit 1
Op 1 september 2014 doet [benadeelde 1] namens [hotel 1] te Maastricht aangifte van oplichting. Uit de aangifteen een aanvulling hierop per e-mailvolgt dat ene [alias 1] op 7 augustus 2014 telefonisch voor ene heer [alias 2] een verblijf in het hotel heeft gereserveerd van 12 tot en met 15 augustus 2014. Het betrof een kamer voor twee volwassenen en twee kinderen. Later die dag wordt door de heer [alias 1] per e-mail aangegeven dat [alias 2] nog diezelfde dag zal aankomen. Op 7 augustus 2014 wordt inderdaad ingecheckt door een man die zich uitgeeft als [alias 2] . De vrouw en de kinderen worden de daaropvolgende dag door het personeel gezien. Vervolgens heeft er een aantal omboekingen plaatsgevonden, waaronder omboekingen naar grotere (en duurdere) kamers en wordt het verblijf een aantal malen verlengd. Dit verlengen gebeurde ofwel per e-mail ofwel telefonisch door de heer [alias 1] .
Op maandag 1 september 2014 was het openstaande bedrag voor logies en bijkomende kosten opgelopen tot € 9.294,26. Er wordt dan door medewerkster [benadeelde 2] telefonisch contact gezocht met de heer [alias 1] . [alias 1] meldt dat [alias 2] de oprichter is van het bedrijf, maar inmiddels al 20 jaar dood is. Hij geeft vervolgens aan dat een medewerker van het bedrijf [alias 2] in het hotel verblijft en dat dit de heer [verdachte] betreft. Aan [alias 1] wordt telefonisch een creditcardnummer gevraagd in verband met de garantstelling voor de openstaande rekening. [alias 1] brengt daarop naar voren dat de administratie van het bedrijf twee dagen op cursus is en dat niemand anders in de gelegenheid is de creditcardgegevens te achterhalen. Er kan pas op woensdag betaald worden. Vervolgens vraagt hij of de rekening ingescand en aan hem toegezonden kan worden. De financieel directeur zou dan de volgende dag zorgdragen voor betaling. De medewerkster van het hotel, [benadeelde 2] , heeft in een volgend telefoongesprek aangegeven dat er nog diezelfde middag een creditcardnummer nodig was. [alias 1] belooft dan zo snel mogelijk terug te bellen. Ondertussen doen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] onderzoek naar de bedrijfscredentials van [alias 1] en [alias 2] International. Deze bedrijfsnaam wordt in iedere bedrijfsmail afkomstig van [alias 1] genoemd. Het onderzoek wekt wantrouwen, waarop de medewerkers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] de suite bezoeken waar [alias 2] verblijft. Een man, die zij eerder als [alias 2] kenden, doet open en zegt dat zijn naam [verdachte] is. [benadeelde 1] deelt dan aan deze [verdachte] mede dat binnen een uur de openstaande rekening betaald moet zijn. [verdachte] geeft daarop aan dat er pas op woensdag betaald kan worden.
[benadeelde 1] stelt voor om samen met [verdachte] naar de heer [alias 1] te bellen. Die neemt echter de telefoon niet op. In de tussentijd bevraagt [benadeelde 1] [verdachte] over diens werkzaamheden. [verdachte] vertelt dat hij zich bezig houdt met financieel ingewikkelde vraagstukken, waarover hij in kader van veiligheid en geheimhouding verder niets kon zeggen. [verdachte] geeft in dat gesprek desgevraagd aan dat hij het openstaande bedrag niet zelf kan pinnen en dat hij ook niet over een creditcard beschikt.
[verdachte] keert vervolgens terug naar zijn suite om desgevraagd zijn identiteitsbewijs te overhandigen, zodat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] daarvan een kopie zouden kunnen maken. Tegen de medewerkers zegt hij vervolgens dat dit identiteitsbewijs bij zijn slapende zoontje op de kamer ligt en dat hij dit dus nu niet kan overhandigen. Hij stelt voor om later een kopie te mailen, omdat hij een scanfoto zou hebben van zijn identiteitsbewijs. Dit doet hij later inderdaad.
Terug in het kantoor wordt er door [alias 1] gebeld naar [benadeelde 1] . De luidsprekerfunctie wordt aangezet en zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] herkent met zekerheid de stem van de man die zich zojuist nog als [verdachte] heeft voorgedaan.
Inmiddels is dan de politie ingeschakeld. Tegen de politie zegt [verdachte] dat zijn paspoort gestolen is en dat hij van de heer [alias 1] een creditcardnummer heeft gekregen. Uiteindelijk heeft de man niets betaald.
Tijdens onderzoek aan de laptop van de verdachte zijn hierop e-mails van de periode van
6 augustus 2014 tot en met 1 september 2014 tussen [emailadres verdachte] en [hotel 1] aangetroffen.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat hij inderdaad vanaf 7 of 8 augustus 2014 met zijn gezin in het [hotel 1] Maastrichthotel heeft verbleven. Hij had ingecheckt onder de naam [alias 2] vanwege de btw. Hij had gereserveerd onder de naam [alias 1] zodat zijn bedrijf groter leek. Hij wil de rekening betalen zodra hij een onderbouwde factuur kan zien.
Feit 2
Uit de aangifte door [benadeelde 1] namens [hotel 1] blijkt dat het hotel, na kort tevoren met de verdachte te hebben gesproken over het mailen van een scanfoto van zijn identiteitsbewijs, per e-mail een scan van het identiteitsbewijs van de verdachte heeft ontvangen.Een uitdraai van deze scan is aan het dossier toegevoegd.Op deze uitdraai staat als naam [verdachte] vermeld en als geboortedatum 2 augustus 1978. Uit het uittreksel van het SKDB d.d. 23 september 2015, alsmede uit de eigen opgave van verdachte bij zijn verhoren, volgt echter dat de achternaam van verdachte [verdachte] is en dat hij is geboren op 7 augustus 1978. Daarmee is de scan waarmee verdachte zijn identiteit wilde tonen, vals of vervalst.
Feit 3
Op 6 augustus 2014 doet [benadeelde 3] aangifte van oplichting namens het [hotel 2] te Urmond. Uit de aangifte en de bijgevoegde bescheiden volgt dat op 18 juli 2014 een familie is ingecheckt bij voornoemd hotel. De familie bestond uit een man en een vrouw met twee kleine kinderen. Bij het inchecken heeft de vrouw haar rijbewijs getoond, op de naam [betrokkene 1] . De man kon toen en ook later desgevraagd steeds geen identiteitsbewijs tonen. Wel heeft hij een creditcardnummer gegeven. Deze man gaf zich uit voor [alias 3] en vertelde dat hij werkte voor [bedrijf 1 verdachte] . Ene [alias 1] zou manager zijn van dat bedrijf. Toen bleek dat via de creditcard slechts € 500,00 geïncasseerd kon worden, werd er contact opgenomen door een man die zich uitgaf als [alias 1] en manager zou zijn van [alias 2] . Deze man verzocht om de hotelrekening naar [bedrijf 1 verdachte] te sturen. Hierover is per e-mail gecommuniceerd en de betaling is in een e-mail van 4 augustus 2014 nog toegezegd. [benadeelde 3] heeft op enig moment de man die zich uitgaf als [alias 3] geconfronteerd met het uitblijven van de betaling. Op 5 augustus 2014 is het gezin zonder te betalen vertrokken. Er staat nog een bedrag van € 3.341,75 open.
Tijdens haar eigen pogingen om de identiteit van [alias 3] te achterhalen, is [benadeelde 3] gestuit op internetinformatie en een televisie-uitzending over een man genaamd [verdachte] . [benadeelde 3] heeft [verdachte] in die uitzending met zekerheid herkend als de persoon die zich bij [hotel 2] heeft uitgegeven als [alias 3] .
De verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad twee of drie weken voor 6 of 7 augustus 2014 heeft ingecheckt bij [hotel 2] te Urmond, onder de naam [alias 2] .Hij kon de rekening wel betalen, maar wilde een normale factuur ontvangen in plaats van een pro-formafactuur.
Feit 4
Op 5 februari 2014 doet [benadeelde 4] aangifte van oplichting. Hij is eigenaar van een taxibedrijf genaamd [bedrijfsnaam benadeelde 4] te Utrecht. Op 13 januari 2014 is hij gebeld door een man genaamd [verdachte] . Deze man deed zich voor als een medewerker van een bedrijf genaamd [bedrijf 2 verdachte] , gevestigd aan de [adres bedrijf 2] .
De man bestelde een taxi voor een nieuwe medewerker van het bedrijf. Deze medewerker, genaamd [alias 4] , moest vanaf zijn nieuwe woonadres te Hoensbroek opgehaald worden en naar Zwaag gebracht worden. Te Zwaag zouden dan zijn vrouw en kinderen instappen en vervolgens moest de taxi het gezin naar het nieuwe woonadres in Hoensbroek brengen.
[benadeelde 4] neemt deze opdracht aan en stuurt de man via e-mail een bevestiging van hetgeen telefonisch overeengekomen is. Deze e-mail stuurt hij naar [emailadres 2] . Om de taxirit te kunnen factureren, vraagt [benadeelde 4] in deze e-mail tevens om de gegevens van de te vervoeren personen en de contactgegevens van het bedrijf.
Op 14 januari 2014 heeft [benadeelde 4] conform de eerder gemaakte afspraak de medewerker in Hoensbroek opgehaald. Tijdens de taxirit van Hoensbroek naar Zwaag ontstaat er wantrouwen bij [benadeelde 4] en geeft hij een van zijn medewerkers de opdracht om de taxirit bij het bedrijf [bedrijf 2 verdachte] te verifiëren. De medewerker koppelt later terug dat hij de contactpersoon [verdachte] niet kan bereiken en dat het bedrijf niet bestaat. Op dat moment is [benadeelde 4] al bezig om het gezin van Zwaag naar Hoensbroek te vervoeren.
Aangekomen te Hoensbroek confronteert [benadeelde 4] de man met de bevindingen en zegt hem het bedrag van de rit (€ 1.131,00) contant te voldoen. De man geeft aan dit niet contant te kunnen betalen en probeert [benadeelde 4] ervan te verzekeren dat het bedrijf wel bestaat en dat de factuur betaald zal worden. Vervolgens biedt de man aan om te gaan pinnen. [benadeelde 4] ziet dan dat de man € 1.000,00 in het rood staat en geen geld kon opnemen.
De man herhaalt meerdere keren dat hij de rit wel zal betalen. Als waarborg verzoekt [benadeelde 4] om een kopie van het paspoort van de man te mogen maken. Dit wordt toegestaan. Op het paspoort staat de naam [verdachte] , geboren op 7 augustus 1978 te Sittard.
Op 15 januari 2014 heeft [benadeelde 4] telefonisch contact opgenomen met [verdachte] over de betaling. [verdachte] vertelde dat de betaling geregeld zou worden en dat [benadeelde 4] door iemand van het bedrijf gebeld zou worden. Dit is op 16 januari 2014 ook gebeurd. [benadeelde 4] is toen gebeld door een onbekende man, die zie dat de factuur betaald zou worden. Tevens is per e-mail bevestigd dat de factuur zou worden voldaan.
[benadeelde 4] is later verhoord bij de rechter-commissaris. Hieruit volgt dat hij telefonisch met [verdachte] overeengekomen is dat deze het openstaande bedrag in termijnen van € 250,00 mag voldoen. [verdachte] heeft vervolgens slechts eenmaal € 250,00 betaald.
De verdachte heeft verklaard dat hij, samen met zijn gezin, inderdaad gebruik heeft gemaakt van de (taxi)diensten van [benadeelde 4] . Hij heeft een andere naam gebruikt bij de reservering voor bedrijfsdoeleinden. Hij betwist de vordering niet, maar [benadeelde 4] heeft zich niet aan de afspraken gehouden.De afspraak waar [verdachte] op doelt, volgt uit door de raadsman overgelegde e-mails bij gelegenheid van het getuigenverhoor door de rechter-commissaris. Uit dit e-mailverkeer blijkt dat [benadeelde 4] bij betaling van de eerste termijn door [verdachte] niet met de makers van het televisieprogramma Tros Opgelicht zou praten. Nu [benadeelde 4] toch in gesprek zou zijn gegaan met die programmamakers, wil [verdachte] de resterende termijnen niet meer betalen.
De rechtbank merkt in dit verband op dat het beweerdelijk niet nakomen van de afspraken in het kader van een betalingsregeling door de wederpartij, [verdachte] nog niet ontslaat van de betalingsverplichting zelf. Die verplichting ziet namelijk op een dienst die al door [benadeelde 4] is verleend, namelijk de taxiritten.
Feit 5
Op 28 februari 2013 doet [benadeelde 5] namens [bedrijfsnaam X] te Amstelveen aangifte tegen [verdachte] . [bedrijfsnaam X] verhuurt woningen aan buitenlanders die voor bepaalde tijd in Nederland komen wonen.
Op donderdag 7 februari 2013 heeft [benadeelde 5] een woning in Almere laten zien aan [verdachte] . Hij wilde die woning huren. Voor de op te stellen huurovereenkomst heeft [verdachte] een arbeidsovereenkomst, vier salarisstroken en een transactieoverzicht salarisontvangst aan [benadeelde 5] doen toekomen. [verdachte] wilde een jaar vooruit betalen, dit zou om € 14.232,50 gaan. Het bedrijf waarvoor hij werkte, [bedrijf 3 verdachte] , zou dit bedrag betalen. Er werd afgesproken dat zodra het bedrag ad € 14.232,50 overgemaakt zou zijn, het huurcontract opgesteld zou worden. Dezelfde dag heeft [benadeelde 5] via de e-mail een transactieoverzicht van [verdachte] ontvangen, waaruit zou moeten blijken dat het bedrag via de Rabobank overgemaakt was op de bedrijfsrekening van [bedrijfsnaam X] bij de ING bank. Na contact met de ING bank is echter gebleken dat het bedrag nog niet op de rekening ontvangen was, terwijl dit volgens de bankmedewerker wel het geval zou moeten zijn indien er daadwerkelijk betaald was. [benadeelde 5] heeft daarop contact opgenomen met [verdachte] , die als argument aanvoerde dat het weekend was, waardoor de betaling mogelijk vertraagd zou zijn. Hij verzekerde haar dat het geld betaald zou worden. Dit geld is echter nooit ontvangen en daarop heeft [benadeelde 5] de sloten van de aan [verdachte] verhuurde woning laten vervangen, omdat [verdachte] de sleutels al in zijn bezit had.
Na onderzoek is het [bedrijfsnaam X] gebleken dat het transactieoverzicht is vervalst, net als de salarisstroken en de arbeidsovereenkomst. Het op de salarisstrook vermelde adres blijkt volgens [benadeelde 5] een hoekwoning te zijn en geen bedrijfspand. Via de website Company Check heeft [benadeelde 5] gezien dat de overgelegde salarisstroken vals of vervalst zijn. De man was sinds 31 oktober 2012 niet meer werkzaam voor het bedrijf dat hij had opgegeven. De door de man overgelegde salarisstroken zijn van de maanden oktober 2012, november 2012, december 2012 en januari 2013.
[benadeelde 5] heeft de valse of vervalste bescheiden bij haar aangifte overgelegd, waaruit haar bevindingen blijken.
De rechtbank merkt op dat in de tenlastelegging als pleegdatum het jaartal 2014 staat opgenomen, terwijl uit de aangifte duidelijk blijkt dat het feitencomplex in 2013 zou zijn begaan, zoals ook de raadsman in zijn pleidooi opmerkte. De rechtbank beschouwt het foutieve jaartal dan ook als een kennelijke verschrijving, waardoor de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad; de raadsman hield immers zelf al rekening met het foutief zijn van het jaartal.
De verdachte heeft zich tijdens zijn verhoor op 30 oktober 2014 op zijn zwijgrecht beroepen ten aanzien van deze aangifte.
Gegeven de bescheiden die [benadeelde 5] bij de aangifte namens [bedrijfsnaam X] heeft overgelegd, komt de rechtbank in het licht van de aangifte tot de conclusie dat verdachte gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften.
Feit 6
Op 26 september 2013 is door [benadeelde 6] aangifte gedaan namens [bedrijfsnaam Y] Almere, onder meer wegens valsheid in geschrifte. [bedrijfsnaam Y] Almere is een makelaarskantoor, dat ook woningen verhuurt. Het kantoor heeft op 3 september 2013 een
e-mail ontvangen van [verdachte] , waarin hij zijn interesse kenbaar maakte om een woning in Almere te huren. Vervolgens wordt de procedure in gang gezet om tot een huurovereenkomst te komen. In deze procedure heeft de heer [verdachte] volgens [benadeelde 6] valse of vervalste bescheiden ingediend. [benadeelde 6] heeft deze bescheiden bij de aangifte overgelegd.
Het gaat om de volgende bescheiden:
- een transactieoverzicht, waaruit een transactie van de bankrekening met nummer [nummer 1] op naam van [verdachte] naar de rekening van [bedrijfsnaam Y] moet blijken;
- een werkgeversverklaring, waaruit zou moeten blijken dat [verdachte] in dienst is bij [bedrijfsnaam Z] te Dubai;
- loonstroken, waaruit zou moeten blijken dat [bedrijfsnaam Z] Finance and Investment vanaf 5 januari 2013 een bedrag van € 3.085,24 aan netto-salaris uitbetaalt op bankrekening [nummer 1] ten gunste van [verdachte] .
Al deze bescheiden zien dus op betalingen in 2013.
Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen blijkt echter dat, volgens de door de Rabobank West Brabant Noord te Etten-Leur verstrekte gegevens, de bankrekening met het nummer [nummer 1] ten name van [verdachte] reeds in 2010 is opgeheven.
De conclusie kan daarmee niet anders luiden dan dat voornoemde bescheiden vals zijn. Gelet op de valse of vervalste loonstroken gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte in september 2013 niet in dienst was van [bedrijfsnaam Z] Finance and Investment.
Feit 7
De zwemgoederen
Op 23 april 2014 doet [benadeelde 7] aangifte van oplichting. Hij heeft op 8 juli 2013 per e-mail een bestelling ontvangen van [verdachte] . [verdachte] zou werkzaam zijn voor een onderwijsinstelling, genaamd [bedrijf 4 verdachte] , te Almere. [verdachte] bestelde verschillende zwemzitjes, zwembandjes en speelsetjes voor baby’s voor een totaalbedrag van € 635,80. Op 9 juli 2013 is [verdachte] de goederen met een taxi komen halen. Die dag heeft hij ook de factuur ontvangen. Op de factuur staat een betalingstermijn van veertien dagen vermeld. Vanaf half augustus 2013 zijn per e-mail betalingsherinneringen aan [verdachte] verstuurd. Hierop werd geen enkele reactie ontvangen. Ook met het door [verdachte] opgegeven telefoonnummer werd geen contact verkregen. [benadeelde 7] is vervolgens op 29 augustus 2013 naar het door [verdachte] verstrekte adres gegaan en heeft daar met [verdachte] gesproken. [verdachte] gaf bij die gelegenheid aan dat hij juist die ochtend de betaling van het bedrag had geaccordeerd. [bedrijfsnaam W] zou de betaling overmaken. [benadeelde 7] heeft daarna contact opgenomen met [bedrijfsnaam W] . Dit bedrijf gaf aan geen onderwijsinstellingen in Almere te bedienen.
Door de berekening van rente is het totaalbedrag opgelopen tot € 702,29. De rekening is nooit voldaan ondanks meerdere betalingsherinneringen.
De vriendin van de verdachte, [betrokkene 1] , heeft verklaard dat de zwemgoederen voor eigen gebruik waren en dat [verdachte] deze met de taxi had opgehaald. Voorts verklaart zij dat [verdachte] niet in het onderwijs zit. De onderwijsinstelling [bedrijf 4 verdachte] kent zij niet.
De verdachte heeft verklaard dat het klopt dat de zwemgoederen voor eigen gebruik waren.
De rolgordijnen
Op 2 juni 2014 doet [benadeelde 8] aangifte van oplichting. Zij heeft een webshop in rolgordijnen en is op 27 maart 2014 telefonisch benaderd door [verdachte] . Hij wilde een offerte van een aantal rolgordijnen. Na het verkrijgen van de juiste maten heeft [benadeelde 8] de rolgordijnen voor [verdachte] besteld. De gordijnen zijn op maat gemaakt en bij [verdachte] op
31 maart 2014 of 1 april 2014 bezorgd. [verdachte] heeft op 1 april 2014 contact opgenomen met de mededeling dat de rolgordijnen beschadigd waren. [benadeelde 8] en [verdachte] spraken daarop af dat [verdachte] foto’s van de beschadigde rolgordijnen zou sturen. [benadeelde 8] heeft nooit foto’s van de beschadigingen ontvangen, terwijl [verdachte] bleef volhouden deze wel verstuurd te hebben. Begin april 2014 heeft [benadeelde 8] voor het laatst telefonisch contact gehad met [verdachte] , die tijdens dat gesprek aangaf een tia te hebben gehad en de kwestie aan een van zijn medewerkers uit handen te hebben gegeven. [benadeelde 8] kreeg een telefoonnummer van de contactpersoon. Zij belt dit nummer en spreekt dan met ene [betrokkene 1] , die zich voordoet als receptioniste, maar later de vriendin van [verdachte] blijkt te zijn. Wederom vindt er
e-mailverkeer plaats, waarin het twistpunt het versturen van foto’s van de beschadigingen is. Op 6 mei 2014 heeft [benadeelde 8] voor de laatste keer per e-mail naar de foto’s van de beschadigingen geïnformeerd. Daarna heeft ze niets meer vernomen van [verdachte] of zijn vriendin [betrokkene 1] . Ook de rekening is tot op heden niet betaald. Het gaat om een bedrag van
€ 2.652,15.De bijgevoegde factuur is gericht aan [bedrijf 5 verdachte] , [adres bedrijf 5] Hoensbroek. Het e-mailverkeer heeft [benadeelde 8] bij haar aangifte overgelegd.
De verdachte heeft verklaard dat [bedrijf 5 verdachte] een bedrijf van hem is. Hij heeft de rolgordijnen laten bezorgen op het adres [adres bedrijf 5] te Hoensbroek. De dozen waren beschadigd en daar heeft hij een klacht over ingediend.
De loungesets
Op 12 september 2013 heeft [benadeelde 9] namens [bedrijfsnaam V] te Roden aangifte gedaan van oplichting. Hij is op 26 augustus 2013 per e-mail benaderd door [alias 4] , die op zoek is naar loungesets voor de woonunits. In de e-mail staat een website vermeld, namelijk [naam website] . Dit blijkt de website van Stichting Onderwijsinstelling [bedrijf 4 verdachte] Almere te zijn. Deze onderwijsinstelling zou gevestigd zijn aan de [adres bedrijf 4] te Almere. Een medewerker van deze onderwijsinstelling meldt telefonisch aan [benadeelde 9] dat de tuinsets bedoeld waren voor de gehandicapte cliënten. Na meerdere e-mailberichten over en weer, worden uiteindelijk door [verdachte] namens [alias 4] in totaal vier loungesets en een parasol besteld. Een van die e-mailberichten is ondertekend door [verdachte] , namens [alias 4] . [verdachte] zou een medewerker van de stichting zijn. Hij staat [benadeelde 9] op 29 augustus 2013 ook telefonisch te woord. Op 30 augustus 2013 zijn de bestelde goederen bezorgd aan de [adres bedrijf 4] te Almere.
De factuur bedroeg € 5.499,00 en is per e-mail verzonden aan [alias 4] en per post aan het adres ( [adres X] Almere) dat in alle e-mails bij de afzender staat vermeld. [benadeelde 9] doet tot aan 6 september 2014 vergeefse pogingen om in contact te komen. De factuur is nooit betaald.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat er tuinmeubelen bezorgd zijn, maar dat ze niet weet waar deze vandaan kwamen. [verdachte] verkocht bedrijfsmatig tuinmeubelen door. Zij heeft geen parasol gezien, maar wel drie tuinsetjes. Deze had [verdachte] doorverkocht. Voorts heeft zij verklaard dat [verdachte] nooit iets in het onderwijs heeft gedaan of met gehandicapte kinderen heeft gewerkt. Zij heeft nog nooit van de Stichting Onderwijsinstelling [bedrijf 4 verdachte] gehoord.
Aan de verdachte is de verklaring van [betrokkene 1] voorgehouden. De verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij goedkoop tuinmeubelen opkocht en deze doorverkocht om winst te maken. Ook klopt het dat hij nooit in het onderwijs of de gehandicaptenzorg heeft gewerkt.
Feit 8
Op 15 april 2014 heeft [benadeelde 10] namens [bedrijfsnaam B] te Amsterdam aangifte gedaan van oplichting. Hij is eigenaar van het bedrijf [bedrijfsnaam B] , dat onder meer meubels verhuurt. Begin januari 2014 is hij via e-mail benaderd om een eengezinswoning aan de [adres bedrijf 5] te Hoensbroek volledig in te richten. De man stelde zich voor als [verdachte] en schreef dat hij namens het bedrijf [bedrijf 2 verdachte] een pand moest inrichten voor een expat. De e-mail was afkomstig van het adres [emailadres 3] .
[benadeelde 10] heeft de bedrijfsnaam via Google opgezocht en kwam op een site waaruit bleek dat [bedrijf 2 verdachte] een internationaal bedrijf in de metaalindustrie was. Hierdoor was het vertrouwen van [benadeelde 10] gewekt. Er is een offerte uitgebracht en uiteindelijk is er een overeenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst hield in dat [bedrijfsnaam B] het pand volledig zou inrichten voor een bedrag van € 339,00 exclusief BTW per maand. Er diende voor een jaar vooraf betaald te worden en tevens diende eenmalig een bedrag voor levering en plaatsing ter hoogte van € 283,00 exclusief BTW te worden voldaan.
Op 14 januari 2014 zijn de goederen geleverd en is de woning ingericht. [verdachte] heeft nog om een grotere televisie en een grotere koelkast verzocht. Deze goederen zijn daarna door [benadeelde 10] geleverd. Ten tijde van de levering van die goederen stond [verdachte] in de deuropening van de garage. Hij zei dat de bewoners niet thuis waren. Hij zou de woning niet in kunnen, omdat hij geen sleutel van de tussendeur had. Die sleutel bleek echter op de deur te steken, waarvan [verdachte] leek te schrikken. [benadeelde 10] is met [verdachte] de woning ingegaan en heeft de goederen geplaatst. Aangever hoorde vervolgens gestommel in huis, terwijl [verdachte] eerder had gezegd dat er niemand thuis was. [verdachte] had aangeboden om de te vervangen goederen later op te sturen, zodat hij eerst op zijn gemak alles kon inrichten. Hiermee is [benadeelde 10] akkoord gegaan. Die goederen heeft hij uiteindelijk nooit ontvangen.
Overeengekomen was dat de betaling per automatische bankincasso zou worden gedaan. Hiervoor moest een formulier door [verdachte] ingevuld worden. Het heeft aangever veel tijd gekost om dat formulier te krijgen. Op dat formulier stonden ingevuld: [bedrijf DT] en de naam [verdachte] . Toen uiteindelijk de eerste betaling gestort was, bleek deze de volgende dag alweer te zijn gestorneerd. Dit is tot vijf keer toe gebeurd. Steeds had [verdachte] weer andere smoesjes en beloofde hij de betaling te regelen. Op enig moment had [verdachte] aangegeven dat de betalingen niet meer via [bedrijf 2 verdachte] , maar via [bedrijf 5 verdachte] geïncasseerd moesten worden. Hij gaf als bedrijfsadres [adres bedrijf 5] te Hoensbroek op, het pand dat [benadeelde 10] nu juist voor de expat van [bedrijf 2 verdachte] had ingericht.
[benadeelde 10] is nooit betaald. Op enkele goederen na is ook de gehele geleverde inventaris ontvreemd. De woning in Hoensbroek bleek op enig moment leeg te staan.
De factuur en communicatie met [verdachte] , waarin de aangifte bevestiging vindt, heeft [benadeelde 10] aan de politie overgelegd.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat de inboedel voor de woning in Hoensbroek gehuurd was. De goederen hebben ze meegenomen naar de nieuwe woning in Sittard. Die goederen zouden teruggebracht zijn, nadat het gezin de woning in Sittard had verlaten.
Feit 9
Op 30 januari 2014 heeft [benadeelde 11] namens [bedrijf DT] B.V. aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrifte. Aangever is mede-eigenaar van het bedrijf [bedrijf DT] B.V., dat telefonieoplossingen verkoopt, aansluit en configureert.
Op dinsdag 21 januari 2014 is hij door een klant gebeld, die zich voorstelde als [verdachte] . Hij zou doorverwezen zijn naar [benadeelde 11] bedrijf door [naam H] , een vaste zakenpartner van de compagnon van [benadeelde 11] . [verdachte] zocht een oplossing voor de vaste telefonie van zijn bedrijf [bedrijf 5 verdachte] . Binnen een dag is er een offerte verzonden, waarmee [verdachte] akkoord is gegaan. De geoffreerde apparatuur is binnen een dag zonder rekening opgestuurd, omdat men ervan uitging dat de klant een goede kennis van zakenpartner [naam H] was. [verdachte] bleef contact opnemen en wilde tevens vier mobiele abonnementen en telefoontoestellen voor zijn personeel. [benadeelde 11] heeft bedongen dat hij eerst een betaalbevestiging wilde ontvangen, omdat het om een groot bedrag ging. [verdachte] wilde ook gelijk de factuur voor de vaste telefonie ontvangen, omdat hij – zo zei hij – een hekel had aan schulden en alles in een betaling wilde afhandelen. Op 23 januari 2014 heeft [verdachte] een betaalbevestiging gestuurd. De uiteindelijke bestelling bestond uit:
- vaste telefonie KPN 4 x, € 364,98;
- Samsung Galaxy S4 Blue telefoontoestel 7x en Samsung Galaxy S4 Purple telefoontoestel 1x, € 3.840,65.
[verdachte] heeft een betalingsbewijs gestuurd, bestaande uit een screenshot van een overschrijving waaruit zou blijken dat het totaal verschuldigde bedrag ad € 4.205,63 was overgeschreven van bank`` 1qrekeningnummer [nummer 1] ten name van [verdachte] naar de bankrekening van [bedrijf DT] .
Daarop heeft [benadeelde 11] de telefoons verstuurd. Zonder dit betaalbewijs had hij dit nooit gedaan, zo heeft hij verklaard. Op 25 januari 2014 zag [benadeelde 11] op de bedrijfsrekening van [bedrijf DT] dat voornoemd bedrag nooit was bijgeschreven. Volgens informatie van een bankmedewerker had dit wel al gebeurd moeten zijn indien er daadwerkelijk betaald was.
Aangever start dan zelf een onderzoek en komt erachter dat de door hem geleverde telefoons van het merk Samsung sinds 24 januari 2014 op Marktplaats.nl te koop worden aangeboden binnen een straal van 0 kilometer vanaf het adres van [verdachte] . Samen met zijn compagnon en twee vrienden rijdt hij naar het in de verkoopadvertentie opgegeven adres en krijgt daar zes van de acht telefoons mee terug. De overige twee telefoons had [verdachte] al verkocht.
[benadeelde 11] heeft tijdens dat bezoek een kopie gemaakt van het identiteitsbewijs van [verdachte] . Hieruit blijkt dat het om [verdachte] gaat, zijnde verdachte. [benadeelde 11] heeft nooit meer een betaling ontvangen voor de geleverde goederen, die hij niet heeft teruggekregen.
De rechtbank merkt in dit verband op dat uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen blijkt dat, volgens de door de Rabobank verstrekte gegevens, het rekeningnummer [nummer 1] ten name van [verdachte] al in 2010 is opgeheven.Daarmee is het door [verdachte] verstuurde transactieoverzicht, waardoor [benadeelde 11] werd bewogen tot de afgifte van de goederen, vals of vervalst.
Parketnummer 03/131055-14
Taxi [benadeelde 12]
Op dinsdag 26 november 2013 doet [benadeelde 12] namens Taxi [benadeelde 12] Heerlen B.V. aangifte van oplichting. Op 10 november 2013 heeft het bedrijf een e-mail van [alias 5] ontvangen, afkomstig van het adres [emailadres 2] . Deze [alias 5] gaf aan dat een cliënt van hem met zijn gezin opgehaald diende te worden op een vakantiepark. Deze cliënt heette [verdachte] of [verdachte] . De factuur kon gestuurd worden naar [bedrijf 6 verdachte] , [adres bedrijf 6] te Almere. Tussen 14 november 2013 en 19 november 2013 voert het bedrijf verschillende taxiritten uit voor de man die zich uitgeeft voor [verdachte] . Er is tweemaal een factuur gestuurd naar het opgegeven adres van [bedrijf 6 verdachte] te Almere, maar deze kwamen per post retour. De echtgenote van [benadeelde 12] heeft daarop het verstrekte telefoonnummer gebeld. De man vertelde dat er een fout in het huisnummer zat. Opnieuw wordt de factuur gestuurd, maar deze komt eveneens retour. De man stuurt daarop een e-mail waarin hij berichtte dat er een ramkraak is geweest bij de buren, waardoor ook hun voorgevel ontzet is geraakt en er uit voorzorg onder meer platen voor de brievenbus zijn geplaatst. De man, [alias 5] , heeft verzocht om de factuur per e-mail te sturen naar het adres [emailadres 4] . De factuur is vervolgens per e-mail verstuurd, maar kwam wederom retour omdat het e-mailadres niet zou bestaan. De factuur ad € 949,14 is niet betaald.
[Vakantiepark]
Op 26 november 2013 doet [benadeelde 13] aangifte van oplichting. Hij is de beheerder van het vakantiepark [Vakantiepark] .
Via de reserveringscentrale heeft het park het bericht ontvangen dat een persoon genaamd [alias 6] , wonende aan de [adres bedrijf 6] te Almere, een bungalow voor vier personen had geboekt onder de bedrijfsnaam [bedrijf 6 verdachte] voor de periode vanaf 11 november 2013. De man zou 21 dagen blijven met vier personen. Het restantbedrag op de nota was
€ 3.229,06.
De man is uiteindelijk op 15 november 2013 gearriveerd buiten de openingstijden van de receptie. Normaal gesproken wordt het openstaande bedrag bij de baliemedewerkster voldaan en dient men zich te legitimeren en een registratieformulier in te vullen. De man heeft zich bij een restaurantmedewerkster gemeld, omdat de receptie gesloten was. Bij openstaande bedragen wordt het legitimatiebewijs van de bezoeker ingenomen om te voorkomen dat iemand zonder betaling vertrekt en zodat het park over een identiteit van de bezoeker beschikt. De man gaf echter bij de medewerkster aan niet over een identiteitsbewijs te beschikken, omdat dit gestolen was. Hij had geen bewijs van die diefstal. De medewerkster heeft gecontroleerd of er gereserveerd was onder de naam van de man en heeft vervolgens een sleutel van de bungalow overhandigd.
In de dagen erna wordt meermalen door een medewerkster van het park bij de man aangegeven dat de openstaande rekening nog niet voldaan is. De man zegt steeds toe dat zijn werkgever, [bedrijf 6 verdachte] , de rekening zal betalen. De medewerkster neemt ook twee keer contact op met het bedrijf en telkens staat haar een man te woord, die mededeelt dat het bedrag betaald zal worden.
Op maandag 25 november 2013 is de man aangezegd dat de factuur voor dinsdag
26 november 2013 om 12:00 uur betaald moest zijn en dat hij anders van het park verwijderd zou worden. De man deelde nogmaals mee dat zijn werkgever zou betalen. De rekening is niet betaald.
Taxi [benadeelde 14]
Op 26 november 2013 doet [benadeelde 14] namens Taxi [benadeelde 14] B.V. te Meerssen aangifte van oplichting. Hij heeft die ochtend een e-mail ontvangen waarin gewaarschuwd wordt voor een oplichter, die het adres [adres bedrijf 6] te Almere gebruikt.
Daarop heeft hij de bedrijfsadministratie gecontroleerd en gezien dat er een openstaande rekening is van € 347,00 voor gemaakte taxiritten. De rekening was op naam van [bedrijf 2 verdachte] t.a.v. financiële administratie, [adres bedrijf 6] te Almere.
Taxi [benadeelde 14] B.V. rijdt nooit op rekening voor particulieren, maar wel voor bedrijven. Tot aan de dag van aangifte is er niets betaald. [benadeelde 14] overhandigt bij de aangifte de openstaande rekening en e-mail met daarin een machtiging dat er op rekening kan worden gereden. Deze e-mail is ondertekend met de naam [alias 5] van [bedrijf 2 verdachte] .
[naam winkel]
Op 26 november 2013 doet [benadeelde 15] aangifte namens [naam winkel] te Maastricht. [naam winkel] is een herenmodezaak en heeft op 15 november 2013, via de webshop, een bestelling ontvangen. De bestelling bestond uit zes t-shirts, een leren riem, een pak en een overhemd.
De bestelling werd gedaan door [alias 5] van [bedrijf 6 verdachte] , [adres bedrijf 6] te Almere. De man die later de bestelling op kwam halen zou bij dit bedrijf werkzaam zijn. Deze man, genaamd [verdachte] , heeft de bestelling opgehaald zonder de artikelen te passen. De dag erna werd er gebeld door [alias 5] met de mededeling dat het pak van [verdachte] te klein was. Tevens zei hij dat [verdachte] een onbeperkt budget had, maar later werd dit bijgesteld naar € 3.000,00.
[verdachte] is op 25 november 2013 naar de zaak gekomen om een nieuw pak uit te zoeken. Hij zocht ook nog andere artikelen uit. In totaal heeft hij voor € 1.450,00 uitgezocht. [verdachte] zei dat alles op rekening kon worden gezet. Dit heeft aangever geweigerd omdat dit niet gebruikelijk is bij [naam winkel] . Daarover heeft hij zelfs contact gezocht met het hoofdkantoor. Het hoofdkantoor deelt dan mede dat er even tevoren contact is geweest met een leidinggevende van [verdachte] . Aangever merkt op dat [verdachte] juist even tevoren naar buiten is geweest om naar eigen zeggen een taxi te bestellen. Aangever vertrouwt het niet en geeft de nieuw uitgezochte goederen niet mee aan [verdachte] . De webshopbestelling is bij de aangifte gevoegd.
Conclusie
Door het opgeven van valse namen, het verstrekken van valse papieren en het gebruik maken van allerlei rechtspersonen doet verdachte het voorkomen alsof hij in staat is de afgenomen goederen en diensten te kunnen betalen. Ook bemoeilijkt hij door deze handelingen de verhaalsrechten van zijn wederpartijen. De aard van die handelingen wijst voorts op een vooraf bedachte werkwijze, aangezien de verdachte over valse of vervalste papieren beschikt en e-mailadressen heeft waarin de naam van een rechtspersoon voorkomt. Opvallend in dit verband is ook dat wanneer er bij de wederpartij op enig moment toch argwaan ontstaat, verdachte simpele zaken - die in het handelsverkeer gebruikelijk zijn om te kunnen beoordelen wie de wederpartij is en om verhaal te verzekeren, zoals bijvoorbeeld het betalen van een borgsom - probeert te omzeilen door middel van allerlei verdichtsels.
In het licht van het juridische kader, ingegeven door vaste rechtspraak, komt de rechtbank tot het oordeel dat er door de handelingen van de verdachte, in onderling verband bezien, geen sprake is van “slechts en uitsluitend” civielrechtelijke geschillen, maar van notoire oplichtingspraktijken.
De door de raadsman gevoerde verweren zijn door middel van de hiervoor genoemde beoordelingen van het bewijs weerlegd.