Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De beoordeling van het bewijs ten aanzien van het primair tenlastegelegde
- ‘Hij [de verdachte] zei dat hij verliefd op mij was. Ik vond dit in eerste instantie wel raar en schrok (…) ervan. (…) Ik heb toen ook meteen gezegd dat het niet kon. [Naam verdachte] draaide het dan zo dat ik ging geloven dat het wel kon.’
- ‘Hij [de verdachte] wilde een relatie met mij en met mij samenwonen. Ik wist toen ook dat het wettelijk niet mag dat een volwassen man met een minderjarig meisje, of omgedraaid, een relatie heeft. [Naam verdachte] zei dat als het zou uitkomen mensen dan twee weken over ons zouden praten maar dat daarna iedereen weer verder ging met zijn leven en het niet meer over ons zou hebben. Ik begreep hem wel maar wist van binnen dat het niet goed was. Ik heb dit ook tegen [Naam verdachte] meerdere keren gezegd maar hij zei dat dan weer en ik kon dan niet bij mijn punt blijven.’
- ‘(…) hij [de verdachte] is degene die begonnen is en doorging terwijl ik gezegd heb dat ik dacht dat het niet kon.’
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van de verdachte
6.De straf
- begeleiding van de reclassering;
- behandeling bij GGzE ‘De Omslag’ of een vergelijkbare instelling;
- locatieverbod ten aanzien van de [Woonplaats benadeelde partij] en de [Adresgegevens school benadeelde partij 2] .
7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
- de reiskosten en de kosten van medicatie geen rechtstreekse kosten zijn van het betreffende feit;
- de ter onderbouwing van de immateriële schade overgelegde jurisprudentie voor wat betreft de inhoud niet overeenkomt met de onderhavige zaak.
8.De wettelijke voorschriften
9.De beslissing
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte voor het onder primair bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
- zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- veroordeelt de verdachte voor het onder primair bewezenverklaarde voorts tot een taakstraf voor de duur van 100 uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij] , wonende te [Woonplaats benadeelde partij] , ten aanzien van een gedeelte van de post ‘immateriële schade’, groot € 1.250,00, niet ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 839,80, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 26 januari 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [Benadeelde partij] , van € 839,80, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 26 januari 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.