ECLI:NL:RBNHO:2015:1601

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
15/710209-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige

Op 26 februari 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige. De verdachte, een buurman van het slachtoffer, heeft bekend en erkent de laakbaarheid van zijn daden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 22 mei 2010 en 3 augustus 2013 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen. De verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer en haar ouders ernstig geschaad.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van acht maanden geëist, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een straf gelijk aan de duur van het voorarrest, met de mogelijkheid van een werkstraf. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en een behandelverplichting.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door de rechtbank gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.589,32 aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om aan de Staat te betalen in geval van niet-betaling aan het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de reclassering toezicht zal houden op de naleving van de voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710209-14 (P)
Uitspraakdatum: 26 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van Eck, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.A. Bloemberg, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 mei 2010 tot en met 3 augustus 2013 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, , met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit
- het tongzoenen met die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het plaatsen van de hand van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, penis en/of daarbij met die hand wrijvende bewegingen te maken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op tijdstippen in de periode van 22 mei 2010 tot en met 3 augustus 2013 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het tongzoenen met die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het plaatsen van de hand van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, penis en daarbij met die hand wrijvende bewegingen maken.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) maanden waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd (meldplicht en behandelverplichting).
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn proceshouding, een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, al dan niet in combinatie met een werkstraf, passend is. Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat reclasseringstoezicht overbodig is aangezien verdachte inmiddels al anderhalf jaar op eigen initiatief in behandeling is bij De Waag. Dat een meldplicht bij de reclassering noodzakelijk zou zijn, blijkt volgens de raadsvrouw niet uit het rapport.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het reclasseringsadvies d.d. 23 oktober 2014 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim drie jaar schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. Deze ontuchtige handelingen bestonden uit het tongzoenen met het slachtoffer, het betasten van haar borsten, billen en vagina en het plaatsen van haar hand op het geslachtsdeel van verdachte. Door deze handelwijze heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van het slachtoffer in een kwetsbare periode van haar leven nadelig beïnvloed. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten vaak langdurige en ernstige schade toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het jonge slachtoffer. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een buurman van het slachtoffer was waar zij al jarenlang regelmatig op bezoek kwam en zich veilig waande. Verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen van het slachtoffer en haar ouders ernstig geschaad.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een vrijheidsbenemende straf in aanmerking.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 januari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 oktober 2014 van M. Knippers, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, RN Adviesunit 2 Noord-West te Haarlem.
In haar rapport van 23 oktober 2014 komt de reclassering tot de volgende conclusie:
“Doordat betrokkene zegt geen onderscheid te hebben kunnen maken in zijn rol als volwassene ten opzichte van een kind, zijn seksuele relatie met zijn partner niet bevredigend was en hij aangeeft (nog) niet te weten wat hem tot de ten laste legging heeft gedreven, lijkt voortzetting van de huidige behandeling, gecombineerd met een meldplicht noodzakelijk. Betrokkene zegt zich te realiseren dat hij behandeling nodig heeft, maar zal wellicht extra ondersteuning in de vorm van een meldplicht nodig hebben zeker wanneer hij zijn huis verkocht heeft, gescheiden is en zelfstandig zijn leven moet organiseren in combinatie met zijn rol als vader. (…) Wanneer betrokkene zijn behandeling blijft volgen, schatten wij de kans op recidive conform ons diagnostisch instrument in als laag.” Gelet op het vorenstaande adviseert de reclassering een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht en een meldplicht en daarnaast een ambulante behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling.
De rechtbank acht de conclusies van de reclassering betekenisvol en zal haar beslissing mede hierop baseren.
De rechtbank heeft ten voordele van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte door de directe bekentenis van het feit en het feit dat verdachte op eigen initiatief en nog voordat het slachtoffer aangifte had gedaan hulp heeft gezocht bij De Waag, ervan heeft blijk gegeven het laakbare van zijn eigen handelen in te zien.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank weegt daarbij de aspecten die hierboven zijn genoemd die in het voordeel van verdachte spreken kennelijk zwaarder dan de officier van justitie, waardoor het onvoorwaardelijke deel iets geringer zal zijn dan door de officier is geëist.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering met daarbij een meldplicht alsmede een ambulante behandelverplichting noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 3.089,32 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 89,32 ter zake materiële schade en een bedrag van € 3.000,- ter zake immateriële schade.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat een deel van de materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Volgens de raadsvrouw zijn de reiskosten die betrekking hebben op afspraken van de ouders van het slachtoffer bij het Kinder- en Jeugdtraumacentrum alsmede toekomstige schade in de vorm van reiskosten die betrekking hebben op afspraken, gelegen in de toekomst, geen rechtstreekse schade zodat het slachtoffer deels niet-ontvankelijk is in haar vordering. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat met betrekking tot de kilometervergoeding aansluiting gezocht dient te worden bij het standaardbedrag van € 0,19 per kilometer. Ten slotte heeft de raadsvrouw de hoogte van de immateriële schade betwist.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de materiële schade in z’n geheel rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Uit de overgelegde schriftelijke verklaring d.d. 2 oktober 2014 van T. Stroeken, psycholoog, en R. Duveen, GZ-psycholoog, beiden werkzaam bij het Kinder- en Jeugdtraumacentrum, blijkt dat in het kader van de behandeling van [slachtoffer] ouderbegeleiding voor de ouders is geïndiceerd en dat in het huidige behandelplan is afgesproken dat in eerste instantie 20 behandelcontacten zullen plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat de daarmee gemoeide kosten als rechtstreeks uit het strafbare feit voortvloeiende schade, door verdachte moeten worden vergoed. Dat nog niet alle behandelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, doet daar niet aan af. Met betrekking tot de hoogte van de gevorderde kilometervergoeding is aansluiting gezocht bij het normbedrag conform “De Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding”, hetgeen de rechtbank redelijk acht. Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente over de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, gelet op de verschillende data waarop de wettelijke rente verschuldigd is of nog verschuldigd zal worden. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank tot een bedrag van € 2.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de vordering ter zake immateriële schade eveneens niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ACHT [8] MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vijf (5) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd van drie jaren zal melden bij de Reclassering Nederland, Zijlweg 148C te Haarlem, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht en zich zal houden aan de aanwijzingen en voorwaarden die door en/of namens de reclassering aan hem worden gegeven. Daartoe dient veroordeelde zich uiterlijk binnen twee dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis dan wel na zijn invrijheidstelling te melden bij Reclassering Nederland, Zijlweg 148C te Haarlem;
  • zich gedurende de proeftijd van drie jaren (ambulant) zal laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem, noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.589,32, bestaande uit € 89,32 voor de materiële en
€ 2.500 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.500,- vanaf 3 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.589,32, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.500,- vanaf 3 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
35 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. J.A.M. Jansen en mr. B.J.G. Leeuw, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. V.J.M. Goldschmeding,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2015.
Mr. Leeuw is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.