3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 30 januari 2014 heeft er rond 18:05 uur een aanrijding plaatsgevonden tussen een landbouwtrekker, bestuurd door de verdachte en een fietser. Het was op dat tijdsstip al donker. De fietser reed aan de rechterzijde van de Schorweg te Venlo, komende uit de richting van Boekend en rijdende in de richting van Maasbree. De verdachte reed met de landbouwtrekker en de daarachter gekoppelde drie-assige beladen oplegger eveneens over de Schorweg in dezelfde richting als de fietser.
De landbouwtrekker was aan de uiterste voorzijde voorzien van een afneembare hydraulische hefinstallatie. Deze installatie zou volgens de Verkeersongevallenanalyse –gelet op de afgestelde hoogte waarin de installatie na het ongeval werd aangetroffen– het zicht naar voren hebben gehinderd, waardoor het uitzicht voor de bestuurder onvoldoende was. Tevens zou deze afneembare hydraulische hefinstallatie bij die stand aan de voorzijde het groot- en dimlicht volledig afgedekt hebben, waardoor het licht zodanig weerkaatst werd tegen de installatie dat er een verblindend effect ontstond voor de bestuurder.
De bestuurder kon onder die omstandigheden de fietser pas waarnemen op het moment dat de fietser zich ongeveer twee meter voor het rechtervoorwiel van de landbouwtrekker bevond.
De fietser, genaamd [naam slachtoffer] , werd door het rechtervoorwiel van de landbouwtrekker van achteren aangereden. Fiets en fietser werden door die aanrijding naar voren en naar rechts, in de richting van Maasbree, geworpen. De fiets eindigde na de aanrijding ongeveer 15 meter na de plaats van aanrijding in de rechterberm van de Schorweg. [naam slachtoffer] werd ongeveer 5 meter verder dan de fiets, eveneens in de rechterberm, tegen een boom geworpen.Hij liep zwaar hersenletsel op en verkeerde na het ongeval in een laagbewuste toestand, waarbij destijds geen uitspraak over de prognose gedaan kon worden.
Uit de verklaring d.d. 25 maart 2015 van de revalidatiearts werkzaam bij Adelante Hoensbroek, waar [naam slachtoffer] thans ambulant behandeld wordt, blijkt dat er sprake is van ernstig niet-aangeboren hersenletsel met gevolgen op het gebied van bewegen, communicatie en denken. Er is sprake van psychische stoornissen en storingen in het bewustzijn. De duur van de genezing is onbekend, maar het meeste herstel zou inmiddels wel al hebben plaats gevonden.Uit een tweetal aan het dossier toegevoegde beschikkingen van de rechtbank Limburg blijkt voorts dat de ouders van [naam slachtoffer] op 9 december 2014 als bewindvoerders en mentoren van hem zijn benoemd vanwege zijn geestelijke en lichamelijke toestand.
De verdachte is driemaal bij de politie verhoord. Hij heeft verklaard dat hij een ervaren bestuurder is van landbouwvoertuigen. Hij is gewend om te rijden met een afneembare hefmast en het zicht was goed. Hij had de hefmast laten zaken tot 30 centimeter boven de grond en de heflepels waren ingeklapt. De verlichting van de tractor scheen naar het hem bijstond voorbij de hefmast en verblindde hem in ieder geval niet.
Hij kon vrijuit rijden op de Schorweg, want er kwam geen tegenligger en er was geen auto die achter hem reed. Hij was net de bocht gepasseerd en was snelheid aan het maken voor het rechte stuk richting Maasbree. Hij schat in dat hij ongeveer 30 kilometer per uur reed. Plotseling zag hij een bagagedrager van een fietser bij het rechtervoorwiel van de tractor. Hij heeft de tractor onmiddellijk naar links gestuurd en heeft vol geremd. Hij zag dat hij met het rechtervoorwiel de fietser schampte en dat deze naar rechts ging. Zodra de tractor stilstond heeft hij het alarmnummer gebeld en zich om het slachtoffer bekommerd. Hij was totaal verrast door het zien van de fietser.
De verdachte toont zich tijdens een van de verhoren verbaasd over een foto waarop te zien is dat de rechterheflepel naar buiten staat. Die lepel had beter afgesteld kunnen staan, aldus de verdachte. Als aan verdachte foto’s getoond worden van de hoogte van de hefinstallatie, verklaart hij dat hij zich niet kan voorstellen dat hij bij deze stand is gaan rijden. Hij verklaart dat hij degene moet zijn geweest die de hefinstallatie in die stand heeft gezet, maar kan zich niet herinneren of hij dit bewust of onbewust heeft gedaan. Voorts heeft hij verklaard dat hij een noodstop heeft gemaakt en dat hij zijn gsm heeft gepakt, welke vaak op de armleuning tussen de joystick voor de hydraulische bediening van de hefinstallatie en de snelheidsbediening van de tractor.
Hij kan de hoogte van de hefinstallatie niet verklaren.
Ter terechtzitting van 4 augustus 2014 heeft de verdachte verklaard dat hij nagedacht heeft over een verklaring voor de hoogte van de hefinstallatie. Hij verklaarde dat de joystick voor de bediening van de hefinstallatie erg gevoelig is. Deze hoeft maar kort aangeraakt te worden om de hefinstallatie snel omhoog te laten gaan. Zeker als de installatie niet beladen is, is de snelheid aanzienlijk bij het omhoog gaan. De verdachte heeft een noodstop gemaakt en in paniek naar zijn mobiele telefoon gegrepen, welke naast de joystick lag. Hij vermoedt dat hij tijdens die handelingen onbewust de joystick heeft geraakt, waardoor de hefinstallatie in een hogere stand is gezet dan waarin hij zich tijdens het rijden bevond.
Hij kan zich namelijk niet voorstellen dat hij bij een dergelijk hoge stand van de hefinstallatie, waarin de installatie na het ongeval is aangetroffen, heeft gereden. Evenmin is hij verblind geweest door de lampen van de tractor.
Wel verwijt de verdachte zichzelf dat hij rechterheflepel niet handmatig binnen het frame van de hefinstallatie heeft gezet. Daardoor is zijn zicht op de weg belemmerd.
De rechtbank is van oordeel dat de lezing van de verdachte, zoals ter zitting van 4 augustus 2015 naar voren gebracht, dat de hefinstallatie pas na het ongeluk in een hogere stand is komen te staan, niet uitgesloten kan worden op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Daarmee kan niet bewezen worden dat de verdachte heeft gereden terwijl de hefinstallatie op een onverantwoorde hoogte stond afgesteld.
Primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat het rijgedrag van de verdachte zeer dan wel aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig is geweest. Er is dan ook geen sprake van een misdrijf als strafbaar gesteld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Subsidiair
Wel staat naar het oordeel van de rechtbank op basis van de genoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte niet tijdig is uitgeweken voor de fietser waardoor een aanrijding met die fietser is ontstaan. De verdachte had de rechterheflepel niet voldoende naar binnen geklapt, waardoor zijn zicht werd belemmerd. Het rijden met een landbouwvoertuig, terwijl de hefinstallatie zodanig is ingericht dat de verdachte onvoldoende uitzicht naar voren of opzij heeft, betreft een verkeersfout die aan de verdachte te verwijten is. Hierdoor heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt en dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. De verdachte heeft immers de fietser niet op tijd opgemerkt, waardoor hij niet meer heeft kunnen uitwijken en een aanrijding met deze fietser niet heeft kunnen voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een verkeersfout in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.