4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Onder feit 1 is aan de verdachte verweten dat zij zich in de periode van 2 mei 2007 tot
en met 16 mei 2007 – al dan niet samen met (een) ander(en) – schuldig heeft gemaakt
aan witwassen van een geldbedrag/geldlening van € 94.000,-.
Beoordeling
De rechtbank stelt allereerst vast dat in het dossier geen direct bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag afkomstig is van een duidelijk aanwijsbaar gronddelict. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie dient de rechtbank in een dergelijk geval vervolgens allereerst na te gaan of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen (zie o.a. HR 13 juli 2010, LJN BM0787 en ECLI:NL:HR:2011:BO2628). Indien dit inderdaad het geval is, mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat deze concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Ook het onderhavige verwijt zal aan de hand van dit toetsingskader worden beoordeeld.
Vermoeden van witwassen
Uit de stukken in het dossier blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] op 2 mei 2007 een contante lening van € 94.000,- heeft verstrekt aan de growshop [verdachte] (nadien: [verdachte]). [medeverdachte 2] was ten tijde van deze geldlening vennoot van [verdachte].
Op 7 mei 2007 heeft [verdachte] de in contanten ontvangen geldlening op haar bedrijfsrekening gestort. Dit geldbedrag is vervolgens tussen 8 en 16 mei 2007 weer in
delen overgeboekt naar de rekening van [medeverdachte 13] (de echtgenote van [medeverdachte 2]).
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat de voornoemde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote bedragen in contant geld. Het vervoeren en ter beschikking stellen van een grote hoeveelheid legaal contant geld is ongebruikelijk, gezien de veiligheidsrisico’s die dit met zich brengt. Daar komt bij dat de handelingen zoals hiervoor omschreven zijn passen in de klassieke witwastypologieën. Door contante gelden uit crimineel vermogen uit te lenen aan een legaal bedrijf en dit geld vervolgens weer via het bancair stelsel te laten terugboeken wordt aan de criminele inkomsten immers een schijnbaar legale herkomst toegekend en is het mogelijk
om de criminele herkomst van dat geld te verhullen.
Gezien het vorenstaande mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft over de herkomst van het door haar geleende geldbedrag van € 94.000,-.
Verklaring over de herkomst van het geld
Door [medeverdachte 2] (die ten tijde van het ten laste gelegde een vennoot was van [verdachte]) is geen verklaring afgelegd over de herkomst van het door hem uitgeleende geldbedrag. Een dergelijk verklaring is wel gegeven door [getuige 6], die ten tijde van het ten laste gelegde de belastingadviseur was van [verdachte].
[getuige 6] heeft op 25 september 2012 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij met medeverdachte [medeverdachte 6] (die net als [medeverdachte 2] een van de vennoten was van [verdachte]) had gesproken over de contante geldlening van € 94.000,-, aangezien dit een ongebruikelijke post was. [medeverdachte 6] had hem verteld dat [verdachte] Airco’s wilde kopen van dit geld, maar dat bij aflevering van de Airco’s bleek dat deze niet aan de eisen voldeden. Het door [verdachte] geleende geld voor de aankoop van deze Airco’s was daarom weer teruggegeven aan [medeverdachte 2].
[getuige 6] heeft voorts verklaard dat door zijn kantoor onderzoek is gedaan naar de herkomst van die € 94.000,-. Daaruit bleek dat [medeverdachte 2] op 13 april 2007 een geldlening had afgesloten bij de SNS bank ten bedrage van € 375.000,- met als onderpand de woning aan
de [adres 1] in [plaats 5]. Van dit geld was ongeveer € 290.000,- overgeboekt naar
de rekening van [medeverdachte 13]. Op 20 april 2007 was een deel van dit geld, afgerond € 280.000,-, vervolgens weer overgeboekt naar een andere Rabobank rekening van mevrouw [medeverdachte 13] met omschrijving: “opname geldbestelling 20 april 2007”. Dit bedrag is vervolgens contant opgenomen. Op 2 mei 2007 werd de lening van € 94.000,- bijgeboekt op de rekening
van [verdachte].
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de getuige [getuige 6] een concrete en min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is gegeven over
de (legale) herkomst van het contante geldbedrag dat op 2 mei 2007 door [medeverdachte 2]
aan [verdachte] is verstrekt. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat de verklaring van de getuige [getuige 6] niet op zichzelf staat, maar (in meer of minder mate) steun vindt in andere bewijsstukken. Zo is in het kantoor van [getuige 6] een notitie aangetroffen, waarop is vermeld dat de lening van € 94.000,- bestemd was voor de aankoop van Airco’s. Op deze notitie stond eveneens vermeld dat deze aankoop niet is doorgegaan en dat het geleende
geld daarom is teruggegeven aan [medeverdachte 2].
Verder bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van de politie, waaruit blijkt dat [medeverdachte 13], de echtgenote van [medeverdachte 2], op 20 april 2007 (12 dagen voor het verstrekken van de contante lening aan [verdachte]) inderdaad een geldbedrag van € 280.000,- heeft opgenomen van haar Rabobank rekening. Dit geld was, zo blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige 6], afkomstig van een geldlening die op 13 april 2007 door de SNS bank aan [medeverdachte 2] was verstrekt. Aldus kan worden vastgesteld dat het “gezin” [medeverdachte 2], enkele dagen voordat [medeverdachte 2] de lening aan [verdachte] verstrekte, de beschikking had gekregen over een aanzienlijke hoeveelheid contant geld, dat kennelijk afkomstig was uit een legale bron.
De officier van justitie heeft betoogd dat de geldopname ad € 280.000,- een voorgewende constructie was met het doel legitimiteit te geven aan de lening ad € 94.000,-. De rechtbank heeft die mogelijkheid onderkend. Enige steun is daarvoor ook wel te vinden in de feitelijke gang van zaken. Waarom wordt het geld bijvoorbeeld contant bij de Rabobank opgenomen en bij [verdachte] “ingeleverd” en niet giraal naar het bedrijf overgemaakt?
Anderzijds is er, zoals hiervoor al werd overwogen, in het dossier geen “hard” bewijs gevonden dat het bedrag ad € 94.000,- uit misdaad afkomstig is en is de gegeven verklaring voor de herkomst en het doel niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het feit dat het geldbedrag dan niet op de meest voor de hand liggende manier bij [verdachte] terecht is gekomen, is voor de rechtbank onvoldoende om het bestaan van een schijnconstructie aan te nemen.
De rechtbank komt, gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, tot de conclusie dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het door verdachte geleende geldbedrag een legale herkomst heeft, zodat het onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2
Volgens de officier van justitie is de rechtspersoon [verdachte] lid van een criminele organisatie die zich zou bezighouden met de beroepsmatige teelt van hennep, het binnen Nederland brengen van hennep en het bewerken en verkopen van hennep. Daarnaast zou de organisatie zich bezighouden met witwassen en het plegen van valsheid in geschrifte.
Om te kunnen spreken van lidmaatschap van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht zijn een aantal aspecten van belang. Het moet gaan om een:
- gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband;
- gericht op het plegen van misdrijven;
- waaraan [verdachte] willens en wetens een bijdrage levert.
Uit het oogpunt van efficiency zal de rechtbank de aspecten één en twee in het midden laten en direct ingaan op het derde aspect. Immers, indien er sprake zou zijn van een criminele organisatie, welke bijdrage heeft verdachte daar dan aan geleverd?
De rechtbank overweegt dat in het dossier geen bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode van 2 mei 2007 tot en met 16 mei 2007 een rol heeft gespeeld bij de beroepsmatige teelt van hennep, het binnen Nederland brengen van hennep en het bewerken en verkopen van hennep. Het feit dat [verdachte] een “growshop” betreft, maakt dit niet anders.
Zoals hiervoor reeds overwogen zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde witwassen. Ook voor andere betrokkenheid bij witwassen biedt het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten. Dat de verdachte enige betrokkenheid heeft
gehad bij het plegen van valsheid in geschrifte blijkt evenmin.
Kortom, nu er geen enkel bewijs is voor enig relevante bijdrage van de verdachte aan de criminele organisatie, zal de rechtbank de verdachte ook vrijspreken van het onder 2 ten
laste gelegde feit.