3.2Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Onder feit 1 wordt aan de verdachte verweten dat hij zich in de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen. De opsteller van de tenlastelegging heeft in drie gedachtestreepjes verfeitelijkt op welke wijze de verdachte dit zou hebben gedaan.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in het dossier geen direct bewijs aanwezig is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (andere) concreet aanwijsbare strafbare feiten.
Bij de beoordeling van feit 1 zal de rechtbank daarom als uitgangspunt dienen te nemen dat er geen gronddelict is dat als bron van illegaal vermogen bij verdachte kan worden aangemerkt. Conform vaste jurisprudentie dient de rechtbank in zo’n situatie allereerst na te gaan of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen (zie o.a. HR 13 juli 2010, LJN BM0787 en ECLI:NL:HR:2011:BO2628). Indien dat inderdaad het geval is mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft. Kader bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank zal hieronder per verfeitelijking een overzicht geven van de feiten en omstandigheden die zich hierover in het dossier bevinden en beoordelen of de betreffende feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat gesproken kan worden van witwassen.
Bij deze beoordeling zal de rechtbank ook kijken naar het legale inkomen dat verdachte in de
ten laste gelegde periode heeft genoten. In een proces-verbaal van bevindingen is hieromtrent gerelateerd dat verdachte in de periode 1 januari 2006 tot en met 19 januari 2010 inkomsten heeft ontvangen uit/van de verkoop van twee auto’s, een WAO/AAW-uitkering, een NWW-uitkering, [medeverdachte 12] (als vennoot) en van [naam firma 5]. In totaal ging het hierbij om € 98.697,27. Gemiddeld derhalve een kleine € 25.000,- per jaar.
Beoordeling
Het eerste en tweede gedachtestreepje:
a)
Investeringen in de woning te [plaats 4]
b)
Aankoop van een 1/3 deel van het perceel [adres 4] te [plaats 2]
Overzicht feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte diverse documenten zijn aangetroffen die in verband gebracht kunnen worden met de woning/het bouwkavel nr. 28 van een bouwproject genaamd [naam 1] in [plaats 4] te Thailand.In deze stukken wordt onder andere gesproken over “payment of mr [medeverdachte 2], Land nr. 28, house type Pha Wara”en facturen voor “extra work as for mr [medeverdachte 2]” en een totaalbedrag.Er zijn ook facturen op naam van “[verdachte]” en/of “[verdachte]” en bestelorders, met verwijzing naar “28 [naam 1]”, waaronder een eindfactuur van 6.110.676,- Bath.Er is tevens een handgeschreven notitie aangetroffen, met de letters
M, T en P, met achter iedere letter
een aantal (al dan niet opgetelde) bedragen.
Tijdens een doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] zijn ook spullen in beslag genomen die in verband gebracht kunnen worden met een woning in Thailand. Zo is er een CD aangetroffen, met hierop foto’s van de betreffende (in aanbouw zijnde) woning en bouwtekeningen hiervan.Ook bij medeverdachte [medeverdachte 6] zijn foto’s en kaartjes van de woning aangetroffen.
In het dossier bevinden zich voorts diverse tap- en OVC-gesprekken waarin wordt gesproken over een huis in Thailand, onder andere:
- Tap d.d. 17 december 2008, waarin nn-vrouw aan [medeverdachte 13] (de echtgenote van [medeverdachte 2]) vraagt hoe het met het huis in Thailand ging. [medeverdachte 13] antwoordt dat
[medeverdachte 6] er zaterdag heen gaat om de werkzaamheden te controleren voor hen beiden. Zelf zouden ze niet gaan.
- Tap d.d. 20 december 2008 waarin [medeverdachte 13] zegt dat ze niet naar Thailand op vakantie gaan omdat het huis in Thailand nog niet klaar is. In het voorjaar wel. Dan zou het huis
klaar zijn en hadden ze alleen nog de onkosten voor de reis.
- OVC d.d. 20 oktober 2009: [verdachte] zit met nn in een keet. NN vraagt of het huis daar
nu klaar is. [verdachte] antwoordt dat ze er met de kerst in kunnen.
De verbalisanten hebben een berekening gemaakt van de totale uitgaven die uit de aangetroffen stukken blijken. Opgeteld komt dit neer op THB (Thaise Bath) 26.051.164,00. De verbalisanten relateren voorts dat het handgeschreven briefje een overzicht is waarop de uitgaven staan die [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [verdachte] samen ten behoeve van de woning in [plaats 4] hebben gedaan en hoe deze uitgaven onder hun drieën verdeeld moeten worden. Het resultaat hiervan is volgens de verbalisanten dat alle drie de betrokken € 146.150,00 per persoon hebben betaald voor het huis en daarnaast € 3.370,00 per persoon voor de inrichting. In totaal derhalve € 149.870,00 per persoon. Voor alle drie samen komt dit dan neer op
€ 449.610,00. Zijnde het in de tenlastelegging genoemde bedrag.
Tussenconclusie
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [verdachte] betrokken zijn (geweest) bij de bouw van een woning in Thailand en dat het gaat om een woning waar zij – zodra die klaar zou zijn – de beschikking over zouden hebben in die zin dat zij hier hun vakanties konden doorbrengen zonder dat zij nog verdere kosten voor de woning/het verblijf in Thailand hoefden te maken.
De rechtbank is van oordeel dat de schriftelijke stukken die bij [verdachte] zijn aangetroffen zien op betalingen die door
T[medeverdachte 2],
M[medeverdachte 6] en
P[verdachte] zijn gedaan ten behoeve van de betreffende woning in Thailand. Dit baseert de rechtbank mede op de uitleg/berekening die de verbalisanten geven over het handgeschreven briefje dat bij [verdachte] is aangetroffen met hierop de letters M, T en P, zijnde de eerste letters van de voornamen van de drie verdachten. Alhoewel het hier gaat om bevindingen die de verbalisanten niet uit eigen wetenschap hebben acht de rechtbank de conclusies van de verbalisant dusdanig onderbouwd dat er geen andere uitleg voor het briefje mogelijk is.
Is hier sprake van witwassen?
Gelet op de hoogte van het door verdachte in Thailand contant uitgegeven geldbedrag en de hoogte van zijn legale inkomen van ongeveer € 20.000, - per jaar bestaat er zonder meer een vermoeden van witwassen. Van verdachte mag dus een verklaring met betrekking tot de herkomst van het geld worden verlangt. Verdachte heeft echter geen verklaring willen
geven voor deze uitgaven. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan
dan dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.
De rechtbank is tevens van oordeel dat er voor wat dit onderdeel van de tenlastelegging betreft sprake is van medeplegen met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6]. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] hielden zich immers, zo heeft de rechtbank wettig en overtuigend bewezen geacht, bezig met de handel in hennep. Verdachte [verdachte] wist, zo volgt uit het OVC-gesprek, van de hoed en de rand.Het geld dat door [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [verdachte] in het project Thailand is gestopt is telkens cash betaald, hetgeen ongebruikelijk is voor dergelijke grote geldsommen, zeker als dat cash geld meegenomen moet worden naar het buitenland. Alles tegen elkaar afwegend komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat deze drie verdachten tezamen en in vereniging hebben witgewassen.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat het bouwproject [adres 4] te [plaats 2] een in aanbouw zijnd restaurant betreft met drie appartementen en een parkeerterrein. Het perceel is in 2004 door medeverdachte [medeverdachte 2] en diens echtgenote [medeverdachte 13] gekocht.In 2009 is het perceel door [medeverdachte 2] gesplitst in een commerciële ruimte (ijssalon/restaurant), drie appartementen en een parkeerplaats.In de loop van 2009 heeft [medeverdachte 2] vervolgens 1/3 deel van het complex verkocht/geschonken aan zijn drie dochters en 1/3 deel aan [medeverdachte 3], die dit vervolgens heeft doorverkocht aan [medeverdachte 6]. Het resterende 1/3 deel heeft [medeverdachte 2] op 29 mei 2009 verkocht aan de verdachte voor € 60.000,00.De verdachte heeft de koopsom voldaan via overschrijving van het bedrag van zijn bankrekening.
In een tapgesprek tussen [medeverdachte 2] en [getuige 6] van BM-Advisering op 9 april 2009 heeft [medeverdachte 2] tegen [getuige 6] gezegd dat hij de bedragen die [medeverdachte 6] en [verdachte] moeten betalen aan de notaris heeft doorgeven. [getuige 6] vraag of ze [medeverdachte 2] al betaald hebben. [medeverdachte 2] zegt: “nee, hoe willen ze betalen als ze niks hebben op papier”.
Tussenconclusie
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte 1/3 deel van een perceel [adres 4] te [plaats 2] (bestaande uit een appartement, 1/3 deel van een restaurant en 1/3 deel van een parkeerplaats) in mei 2009 heeft gekocht van [medeverdachte 2] voor een bedrag van € 60.000,00. Uit het onderzoek naar zijn financiën blijkt, zoals hierboven bij de investeringen in Thailand al vermeld, dat verdachte dergelijke uitgaven niet kon bekostigen uit zijn legale inkomsten. Deze constatering wordt ondersteund door de uitlating van [medeverdachte 2] in het afgetapte telefoongesprek met [getuige 6], waarin [medeverdachte 2] zegt dat verdachte “op papier” onvoldoende geld had. Gelet op de context van het gesprek (gegevens van verdachte doorgeven aan een notaris) en de tijdsspanne waarin dit plaats vindt (een kleine twee maanden voor de overdacht) concludeert de rechtbank dat het niet anders kan, dan dat dit gesprek gaat over de aankoop door verdachte van zijn deel van de [adres 4] te [plaats 2] en kan de opmerking van [medeverdachte 2] niet anders worden opgevat dan dat [verdachte] onvoldoende legale inkomsten heeft om deze koop te bekostigen.
Is hier sprake van witwassen?
Het bovenstaande levert een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. Van verdachte kan over deze feiten en omstandigheden een verklaring worden verlangd.
Verdachte heeft ook hierover echter geen verklaring willen afleggen. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat het geld dat verdachte in de [adres 4] te [plaats 2] heeft gestoken – onmiddellijk of middellijk – van enig misdrijf afkomstig was. Uit het afgetapte telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte 2] op 9 april 2009 blijkt bovendien dat medeverdachte [medeverdachte 2] wist dat verdachte “op papier” onvoldoende geld had voor de aankoop. Desondanks heeft [medeverdachte 2] meegewerkt aan de verkoop. Nu de verkoop door [medeverdachte 2] een essentieel onderdeel is van de aan [verdachte] verweten aankoop acht de rechtbank voldoende nauwe en bewuste samenwerking aanwezig om te kunnen spreken van medeplegen door [medeverdachte 2]. Voor medeplegen door anderen dan [medeverdachte 2] ziet de rechtbank onvoldoende bewijs.
Het derde gedachtestreepje: witwassen van € 37.064,19 d.m.v. de verkoop van de [adres 14] te [plaats 1]
Feiten en omstandigheden
Verdachte heeft op 1 april 2008 een woning gekocht, gelegen aan de [adres 14] te [plaats 1], voor een bedrag van €110.000,00. Volgens een taxatierapport, dat op 20 maart 2008 is opgemaakt door medeverdachte [medeverdachte 4], betrof het een woning waarvan de binnenkant in (zeer) slechte staat was vanwege beschadigingen als gevolg van het inrichten van een hennepplantage. De woning zou onbewoonbaar zijn en volledig gerenoveerd dienen te worden.
Op 15 mei 2008, nog voordat de levering aan verdachte heeft plaatsgevonden, heeft verdachte de woning alweer doorverkocht aan ene [naam 2] voor een bedrag van € 152.00,00. Deze [naam 2] heeft de woning door zijn eigen makelaar laten taxeren op 23 april 2008. [naam 2] heeft verklaard dat het huis er toen perfect uit zag. De woning is vervolgens op 25 juni 2008 aan verdachte geleverd met een uitgestelde betalingsverplichting. Een kleine twee maanden daarna, op 14 augustus 2008, is de woning aan [naam 2] geleverd.
Er zijn geen betalingsbewijzen voor de verbouwing door [verdachte] aangetroffen.
Tussenconclusie
Volgens het openbaar ministerie blijkt uit het vorenstaande dat er een aanzienlijke verbouwing moet hebben plaatsgevonden. De aankoop via een uitgestelde betaling, het opknappen van de woning zonder betalingsbewijzen en de snelle doorverkoop duiden er vervolgens op dat verdachte deze verbouwing met crimineel geld heeft betaald.
Dat via deze verbouwing € 37.064,19 moet zijn witgewassen, baseert het openbaar ministerie enerzijds op de kennelijke waardevermeerdering die het pand in een paar maanden tijd heeft ondergaan en anderzijds op het taxatierapport van [medeverdachte 4], waarin is vermeld dat het pand een aanzienlijke renovatie behoefde.
De rechtbank denkt hier anders over. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 4] het in zijn taxatierapporten niet altijd even nauw neemt met de waarheid. De rechtbank acht het taxatierapport van [medeverdachte 4] daarom niet doorslaggevend voor de staat van de woning. Dit wil echter niet zeggen dat er geen verbouwing heeft plaatsgevonden. Ook de (oorspronkelijke) verkoper van de woning heeft namelijk verklaard dat er een hennepplantage in de woning is geweest en het is een feit van algemene bekendheid dat er na de verwijdering van zo een plantage vaak een renovatie noodzakelijk is. Hoe veel er verbouwd moest worden is echter niet vast te stellen, nu niet duidelijk is of het hier om een grote of slechts een kleine plantage ging en evenmin hoeveel schade er aan de woning is toegebracht. Daar komt bij dat [naam 2] al op 23 april 2008 – dus een maand na de opname door [medeverdachte 4] – in de woning is geweest en dat die er toen volgens hem “perfect” uit zag. Met andere woorden: de verbouwing was toen al klaar. Dit duidt niet op een “volledige renovatie” die nodig zou zijn voor een “onbewoonbare” woning, zoals [medeverdachte 4] in het taxarapport stelt.
Is hier sprake van witwassen?
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vast staat voor welk bedrag er daadwerkelijk is verbouwd. Nu [verdachte] in de tenlastegelegde periode over legale inkomsten beschikte is het – zonder te weten hoeveel de verbouwing heeft gekost – onvoldoende duidelijk dat [verdachte] deze kosten nooit van dit legale inkomen heeft kunnen voldoen. De rechtbank acht het tenlastegelegde witwassen dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zij zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij spreken.
Gewoontewitwassen?
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich in een periode van drie jaar in twee specifieke gevallen schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Alhoewel het hier om een langere periode gaat acht de rechtbank dit niet voldoende om van gewoontewitwassen te kunnen te spreken, nu het op de keper beschouwd slechts om twee individuele incidenten gaat.
Feit 2
Volgens de officier van justitie is [verdachte] lid van een criminele organisatie die zich zou bezighouden met de beroepsmatige teelt van hennep, het binnen Nederland brengen van hennep en het bewerken en verkopen van hennep. Daarnaast zou de organisatie zich bezighouden met witwassen en het plegen van valsheid in geschrifte.
Om te kunnen spreken van lidmaatschap van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht zijn een aantal aspecten van belang. Het moet gaan om een:
- gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband;
- gericht op het plegen van misdrijven;
- waaraan [verdachte] willens en wetens een bijdrage levert.
Uit het oogpunt van efficiency zal de rechtbank de aspecten één en twee in het midden laten en direct ingaan op het derde aspect. Immers, indien er sprake zou zijn van een criminele organisatie, welke bijdrage heeft verdachte daar dan aan geleverd? Bij de beantwoording
van die vraag moet de rechtbank in acht nemen dat niet iedere bijdrage aan een criminele organisatie maakt dat iemand daarvan lid is. Die bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
In het dossier kan de rechtbank echter geen bewijs vinden voor enige bijdrage van [verdachte] die van voldoende duur en intensiteit is. [verdachte] lijkt een keer mee te zijn gegaan naar een Duitse advocaat om te informeren naar de rechtspositie van medeverdachten in Duitsland. Maar dat is niet een bijdrage van dien aard dat men daardoor geacht wordt lid van de criminele organisatie te zijn.
Uiteraard ziet de rechtbank ook dat [verdachte] op zeer goede voet verkeerd met leden van de criminele organisatie, zoals [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6], en veel lijkt te weten van hun criminele activiteiten. Maar dat maakt nog niet dat iemand dan noodzakelijkerwijs mee doet met die organisatie.
Ook ziet de rechtbank dat [verdachte] samen met die leden van de criminele organisatie geld investeert in een huis in Thailand terwijl hij dat geld nimmer legaal kan hebben verkregen. Ook dat is een sterke aanwijzing voor lidmaatschap van de criminele organisatie. Maar meer dan dat is het ook weer niet. Waarom zou [verdachte] bijvoorbeeld zijn geld niet op een andere illegale manier kunnen verwerven en dit vervolgens met zijn vrienden investeren in Thailand?
Kortom, nu er onvoldoende bewijs is voor enig relevante bijdrage van [verdachte] aan de criminele organisatie blijven er teveel twijfels over met betrekking tot zijn lidmaatschap. [verdachte] dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.