ECLI:NL:RBLIM:2015:6008

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juli 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
03/702951-10
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen in de context van een criminele organisatie

In de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de megazaak Kerilia, werd op 17 juli 2015 door de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van witwassen van een bedrag van Hfl. 1.000.000,-, dat op twee effectenrekeningen in België was gestort. De rechtbank behandelde de zaak na meerdere zittingen, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het bewerken en verwerken van hennep, het witwassen van geld en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de feiten 1 en 3, maar wel voor feit 2, het witwassen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat zij crimineel geld had geparkeerd op de bankrekeningen. De verdachte ontving een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte mee in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702951-10
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 juli 2015
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 11].
Raadsman is mr. W.R. Smeets, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de terechtzittingen van 8 en 11 mei 2012, 22 juni 2012, 3 en 12 december 2013, 4 en 18 november 2014, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23, 24 en
25 juni 2015 en 3 juli 2015. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte
Feit 1:samen met een ander of anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
(grote) hoeveelheden hennep heeft bewerkt en/of verwerkt, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, dan wel aan dat/die misdrijf/misdrijven medeplichtig is geweest door opzettelijk behulpzaam te zijn bij het knippen van hennep.
Feit 2:samen met een ander of anderen geld heeft witgewassen.
Feit 3:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een op schrift gesteld requisitoir overgelegd. De officier van justitie acht niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en
3 ten laste gelegde feiten. Verdachte moet derhalve van deze feiten worden vrijgesproken.
Het onder 2 ten laste gelegde feit (witwassen) acht de officier van justitie wel bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, kort gezegd, vrijspraak bepleit van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal onder punt 3.3 (het oordeel van de rechtbank) nader ingaan op de door de raadsman gevoerde verweren.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feiten 1 en 3
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder
1 en 3 ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van deze feiten.
Feit 2
Op 27 april 2010 heeft de politie, tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte,
twee bankafschriften van de ING te Maasmechelen (België) in beslag genomen. [2] Deze bankafschriften hadden betrekking op twee effectenrekeningen, met rekeningnummers
[rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2]. Beide effectenrekeningen stonden op naam van
de verdachte. [3]
Uit de in beslag genomen bankafschriften blijkt dat op 31 mei 2001 (onder vermelding
van de naam [verdachte]) een geldbedrag van Hfl 800.000,- werd gestort op de rekening
met rekeningnummer [rekeningnummer 1]. Op 19 november 2001 werd op de rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] een geldbedrag van Hfl 200.000,- gestort. [4] In de periode van 2 januari 2002 t/m 20 maart 2009 is van beide rekeningen – middels kasopnames – in totaal een bedrag van € 731.200,49 opgenomen. [5]
Verdachte ontving vanaf 27 november 2003 een WAO uitkering van ongeveer € 850,-
per maand. Over de jaren gelegen vóór 2003 bleken met betrekking tot verdachte bij de Belastingdienst geen loon en/of bankgegevens bekend te zijn. [6] De partner van verdachte
had een inkomen van ongeveer € 2.000,- per maand. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 juni 2015 verklaard dat zij de rekeninghouder
was van bovengenoemde effectenrekeningen, dat zij de twee contante geldbedragen
van in totaal Hfl 1.000.000,- op deze effectenrekeningen had gestort en dat zij de kasopnames had verricht. Verder heeft zij ter terechtzitting verklaard dat zij het geld heeft gestort op verzoek van haar dochter [naam dochter]. [naam dochter] had haar verteld dat zij het geld had gekregen van ene [naam] (uit Utrecht) waar [naam dochter] een buitenechtelijke relatie mee had. [naam] wilde dat [naam dochter] het geld in België bij een bank onderbracht, zodat hij hier later gebruik van kon maken. [naam dochter] wilde dit niet zelf doen uit angst dat haar toenmalige echtgenoot, [medeverdachte 8], een en ander zou meekrijgen en zo (ook) achter de affaire zou komen. Vandaar dat zij haar moeder vroeg het geld te storten. Deze verklaring van verdachte is ter terechtzitting onder ede bevestigd door [medeverdachte 8]. Hij verklaarde dat [naam dochter] hem hetzelfde verhaal op haar sterfbed had verteld. Hij kende [naam] persoonlijk ook, maar wist geen verdere details over/van hem, alleen dat hij een donkere huidskleur had en waarschijnlijk uit Suriname kwam.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het bewijs van de stortingen niet mag worden meegenomen door de rechtbank, omdat dit bewijs verkregen zou zijn middels een onrechtmatige doorzoeking. Bovendien zou verdachte een goede verklaring voor de herkomst van het geld gegeven hebben.
Ten aanzien van het verweer dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking:
De raadsman heeft aangevoerd dat de rechter-commissaris op grond van het proces-verbaal aanvraag doorzoekingen ter inbeslagneming (ex artikel 110 Wetboek van Strafvordering) in het dossier op pagina B1843 e.v. ten onrechte een machtiging tot doorzoeking van de woning van de verdachte heeft afgegeven. De raadsman heeft in dit verband enerzijds aangevoerd dat de naam van verdachte niet voorkomt in het in de aanvraag genoemde CIE-proces-verbaal en anderzijds dat de doorzoeking was bedoeld om bewijs in de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 2] te verzamelen, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 110 Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte – anders dan de raadsman stelt – met naam en toenaam, zowel in de kop van de aanvraag als ook in het bijgevoegde CIE-proces-verbaal, staat vermeldt. In zoverre faalt het verweer van de raadsman dan ook.
De rechtbank stelt vervolgens voorop dat de rechter-commissaris op grond van artikel 110 Wetboek van Strafvordering, ter inbeslagneming elke plaats kan doorzoeken. Dit betekent, – anders dan de raadsman kennelijk meent – dat de rechter-commissaris ook de woning
van de verdachte kan doorzoeken in het kader van een strafzaak tegen medeverdachte
[medeverdachte 2]. De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris op basis van de informatie waarover deze beschikte in redelijkheid tot het afgeven van de machtiging kon overgaan. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van het verweer dat er onvoldoende bewijs is voor witwassen:
Uit de inkomensgegevens van verdachte en haar echtgenoot leidt de rechtbank af dat zij
niet in staat moet worden geacht een dergelijk bedrag op legale wijze bij elkaar te sparen.
De verklaring van verdachte, dat het geld afkomstig is van een derde, is op zich dan ook geloofwaardig.
Het feit dat het geld contant wordt aangereikt en vervolgens op twee bankrekeningen in Belgie wordt gestort onder een andere naam dan die van de gerechtigde doet echter een vermoeden van witwassen ontstaan. In dat geval mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld (zie o.a. HR 13 juli 2010, LJN BM0787 en ECLI:NL:HR:2011:BO2628).
Dat heeft zij ook gedaan maar de rechtbank kan zich niets voorstellen bij ene [naam] die
Hfl 1.000.000,- zou willen parkeren bij zijn buitenechtelijke relatie [naam dochter], die het geld vervolgens op een rekening van haar moeder parkeert om ontdekking van de relatie te voorkomen, terwijl zowel [naam] als [naam dochter] geen enkele toegang tot die rekening hebben.
Als men (veel) geld wil kwijtraken zijn er makkelijkere manieren.
Bovendien valt het op dat verdachte altijd over dit feit heeft gezwegen en pas heel laat,
op zitting, met deze verklaring is gekomen.
Bij de rechtbank stuit deze verklaring dan ook op ongeloof.
De raadsman heeft nog verwezen naar een arrest van het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 2 april 2015. Volgens de raadsman zou hieruit blijken dat de rechtbank de verklaring van de verdachte voor de herkomst van het geld alleen ter zijde
mag schuiven indien deze “kennelijk leugenachtig” is, hetgeen hier niet het geval zou zijn.
De rechtbank passeert ook dit (onderdeel van het) verweer. In het arrest van het Hof waar
de raadsman naar verwijst heeft het Hof geoordeeld dat een ontkennende verklaring van een verdachte alleen voor het bewijs van het ten laste gelegde mag worden gebruikt, indien die verklaring kennelijk leugenachtig is. Dat was niet het geval en daarom sprak het Hof de verdachte vrij wegens gebrek aan voldoende bewijs.
De rechtbank stelt vast dat de vraag of een ontkennende verklaring van een verdachte voor het bewijs van een strafbaar feit mag worden gebruikt een andere vraag is, dan de vraag die hier aan de orde is. Hier is immers aan de orde of de ontkennende verklaring van verdachte (on)voldoende gewicht in de schaal legt om het gefundeerde vermoeden – en daarmee het voldoende bewijs – dat sprake is van witwassen – te weerleggen. Het toetsingskader voor
de beantwoording van deze vraag is niet of de verklaring “kennelijk leugenachtig” is,
maar of de verklaring van de verdachte “hoogst onwaarschijnlijk” is.
Het feit dat iemand kennelijk bereid is Hfl 1.000.000,- contant te (laten) storten op twee rekeningen waartoe hij geen toegang heeft is “hoogst onwaarschijnlijk” en eigenlijk alleen begrijpelijk als het om illegaal geld gaat. Iemand anders zou een dergelijk risico niet willen lopen. Ook verdachte moet zich dat gerealiseerd hebben.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij crimineel geld heeft geparkeerd op twee bankrekeningen. Daarmee heeft zij zich schuldig gemaakt aan witwassen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
2.
in de periode van 14 december 2001 tot en met 20 maart 2009, te Maasmechelen, tezamen
en in vereniging met een ander geldbedragen, te weten
- een bedrag van 800.000 Nederlandse guldens op een effectenrekening met nummer
[rekeningnummer 1] van de ING-Bank en
- een bedrag van 200.000 Nederlandse guldens op een effectenrekening met nummer
[rekeningnummer 2] van de ING-Bank,
voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en omgezet terwijl zij en haar mededader wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte
zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 2: witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De straffen

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de eventueel op te leggen straf, in het voordeel van de verdachte, rekening te houden met de ruime overschrijding van de redelijke termijn en het beperkte strafblad van de verdachte.
De raadsman acht de door de officier van justitie gevorderde straf, gelet op voornoemde omstandigheden en gelet op de straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd, buitensporig hoog.
De raadsman heeft verzocht, in geval van een bewezenverklaring, de verdachte hooguit
een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf van beperkte duur op te leggen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren
is gekomen. In het bijzonder heeft de rechtbank acht geslagen op het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. De rechtbank is er in dit geval van overtuigd dat het niet gaat om geld dat verdachte uit eigen criminele feiten heeft verkregen maar om geld dat zij voor een ander heeft bewaard. Gelet op de omvang van het bedrag,
Hfl. 1.000.000,- en de reden die haar verteld zou zijn waarom zij het bedrag moest bewaren, kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat het om crimineel geld ging. Toch heeft zij haar medewerking verleend aan het bewaren van dit geldbedrag.
Daarmee heeft verdachte de crimineel of criminelen van wie dit geld was gefaciliteerd. Het bedrag is immers veilig gesteld en bijvoorbeeld buiten bereik van justitie gebracht. Daarmee heeft zij een belangrijke rol gespeeld bij het in stand houden van crimineel gedrag, dat zonder opbrengst immers niet de moeite waard is.
Gelet op de omvang van het bedrag is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf eigenlijk op zijn plaats. Anderzijds is het feit zeer lang geleden gepleegd en is er ook nog sprake van
een overschrijding van de redelijke termijn bij de berechting. Daarom heeft de rechtbank uiteindelijk besloten geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 240 uur, bij niet (goed) vervullen te vervangen door 120 dagen hechtenis, op zijn plaats. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, passend.
De rechtbank hoopt daarmee te voorkomen dat zij zich in de toekomst nog een keer aan
het plegen van strafbare feiten waagt.

6.Het beslag

Uit het dossier blijkt dat bij de verdachte twee cheques aan toonder in beslag zijn genomen. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat deze goederen verbeurd dienen te worden verklaard, aangezien het om voorwerpen gaat die aan de verdachte toebehoren en door middel van het onder 2 bewezen verklaarde feit zijn verkregen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder
1en
3ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
4is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat indien veroordeelde de taakstraf niet naar behoren wordt verricht,
- bepaalt dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uur per dag;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast tot
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende bij de verdachte in beslag genomen voorwerpen:
- twee cheques aan toonder.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr.
S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 juli 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 6 februari 2009 te Sint Joost, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een schuur/loods aan de [adres 12]) (grote) hoeveelheden hennep en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 6 februari 2009 te Sint Joost, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, in een schuur/loods aan de [adres 12], met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft/hebben bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende hennep, in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 6 februari 2009 te Sint Joost, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, opzettelijk behulpzaam is geweest door aldaar de hennepplanten te (helpen) knippen.
2.
zij in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 20 maart 2009, te Maasmechelen, in elk geval in België en/of in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een of meer (grote) geldbedrag(en), te weten
- een bedrag van (in totaal) (ongeveer) 800.000 Nederlandse guldens, althans 14.644.320 Belgische francs, althans 363.023,21 euro, in elk geval een groot geldbedrag, op een effectenrekening met nummer [rekeningnummer 1] van de ING-Bank en/of
- een bedrag van (in totaal) (ongeveer) 200.000 Nederlandse guldens, althans 3.661.080 Belgische francs althans 90.755,80 euro, in elk geval een groot geldbedrag, op een effectenrekening met nummer [rekeningnummer 2] de ING-Bank,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemde geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat geldbedrag(en) -onmiddellijk
of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
zij in of omstreeks de periode van 6 februari 2009 tot en met 19 januari 2010, in de
gemeente Echt-Susteren en/of in de gemeente Sittard-Geleen en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten zij, verdachte, en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of de (rechts)persoon [medeverdachte 12] en/of één of meer ander(e) (rechts)perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven namelijk
- het witwassen (van (grote) geldbedragen en/of (on)roerende goederen verkregen door
de hennepteelt en verkoop van en handel in hennep en/of door één of meer (ander(e)) misdrijf/misdrijven) en/of
- het plegen van valsheid in geschrift en/of valse opgave in authentieke akte en/of oplichting en/of
- het (meermalen) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van één of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, en/of het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Voetnoten

1.Voor zover de in dit vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde, wordt hierna in de voetnoten, verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders vermeld, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het procesdossier van
2.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname, pag. B1936 t/m 1938 (beslagdossier 4)
3.De handtekeningenkaarten, pag. 15046 en 15056 (dossier rechtshulpverzoeken).
4.De bankafschriften van de ING te Maasmechelen, pag. 12039 en 12045 (zaakdossier 37).
5.Het proces-verbaal van de politie d.d. 9 augustus 2011, met bijlagen, pag. 12031 t/m 12033,
6.Het proces-verbaal van de politie d.d. 9 augustus 2011, pag. 12035.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 933 (persoonsdossier verdachte)