ECLI:NL:RBLIM:2015:5997

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juli 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
03/703099-09
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in megazaak Kerilia wegens gebrek aan bewijs voor valsheid in geschrifte, oplichting, witwassen en deelname aan een criminele organisatie

In de strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de megazaak Kerilia, heeft de Rechtbank Limburg op 17 juli 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van valsheid in geschrifte, oplichting, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak werd behandeld in meerdere zittingen, waarbij de officier van justitie voldoende bewijs meende te hebben voor een veroordeling. De verdediging stelde echter dat de verdachte van alle tenlastegelegde feiten vrijgesproken diende te worden.

De rechtbank heeft de tenlastelegging in detail beoordeeld. Bij feit 1, valsheid in geschrifte, werd de verdachte verweten een vervalste inkomensverklaring te hebben gebruikt voor het verkrijgen van een hypothecaire lening. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat de inkomensverklaring onjuist was, mede omdat er geen duidelijke definitie van 'inkomen' was gegeven door de bank en de verdachte werd geadviseerd door een professionele tussenpersoon.

Bij feit 2, oplichting, kon de rechtbank eveneens niet vaststellen dat de verdachte opzettelijk valse informatie had verstrekt aan de bank. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte de intentie had om de woning niet als primaire woning te gebruiken, en sprak haar ook van dit feit vrij.

Wat betreft feit 3, witwassen, oordeelde de rechtbank dat er geen bewijs was voor andere strafbare feiten die als bron van illegaal vermogen konden worden aangemerkt. De rechtbank sprak de verdachte ook vrij van dit feit. Tot slot, bij feit 4, deelname aan een criminele organisatie, was er geen bewijs voor enige bijdrage van de verdachte aan een criminele organisatie. De rechtbank sprak de verdachte van alle tenlastegelegde feiten vrij, waarbij het gebrek aan bewijs centraal stond.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/703099-09
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de terechtzittingen van 8 en 11 mei 2012, 22 juni 2012, 3 en 12 december 2013, 4 en 18 november 2014, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23, 24 en
25 juni 2015 en 3 juli 2015. De officier van justitie en de raadsman van de verdachte
hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met (een) ander(en) valsheid in geschrifte heeft gepleegd;
Feit 2:samen met (een) ander(en) de SNS-Bank heeft opgelicht;
Feit 3:zich samen met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan witwassen;
Feit 4:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een op schrift gesteld requisitoir overgelegd. Kort gezegd stelt hij zich op het standpunt dat voldoende bewijs voorhanden is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een pleitnota overgelegd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Aan de verdachte wordt onder feit 1 verweten dat zij valsheid in geschrifte heeft gepleegd door een vervalste inkomensverklaring te gebruiken ter verkrijging van een hypothecaire geldlening. Onder feit 2 wordt haar verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, in die zin dat zij door:
bij de aanvraag van een hypothecaire geldlening de vervalste inkomensverklaring over te leggen en/of
het overleggen van een valselijk taxatierapport en/of
het invullen dat het pand als primaire woning gebruikt zou worden op de aanvraag hypothecaire geldlening
de SNS-Bank heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van € 91.000,-.
Feiten en omstandigheden
Aan de verdachte is door de SNS-Bank op 29 februari 2008 een hypothecaire geldlening verstrekt van € 91.000,- voor de aankoop van de woning aan de [adres 2]
23-1te [plaats 1].
Op 12 april 2010 is namens de SNS-Bank aangifte gedaan, waarin onder andere is opgenomen dat verdachte een valse opgave heeft gedaan van haar inkomen, door op de inkomensverklaring te vermelden dat zij een jaarinkomen had van € 22.500,-, terwijl zij volgens gegevens van de belastingdienst in 2007 en 2008 geen inkomen genoot. De SNS-Bank had de lening niet verstrekt als zij dit geweten had en had geweten dat het object verhuurd was of zou worden.
Ter verkrijging van de lening is een Aanvraag hypothecaire geldlening ingevuld. Als aanvraagster staat vermeld verdachte en als mede-aanvrager de medeverdachte [medeverdachte 2] (de vader van verdachte). Op de aanvraag is vermeld dat verdachte een inkomen heeft van € 19.440,-, dat het onderpand [adres 2]
23-1betreft en de reden van de aankoop primaire woning is. Dit stuk is niet ondertekend.
Tevens is er een Inkomensverklaring Hypotheek d.d. 23 januari 2008, betreffende een woning aan de [adres 3]
23-2, verstrekt waarop vermeld staat dat de geldnemer verdachte is en dat haar jaarinkomen € 22.500,- bedraagt. De inkomensverklaring is ondertekend door verdachte en door de adviseur, medeverdachte [medeverdachte 3].
Daarnaast is er een taxatierapport overgelegd d.d. 20 december 2007, opgemaakt door medeverdachte [medeverdachte 4], betreffende de woning aan de [adres 3]
23-2, waarin vermeld wordt dat de woning nog wordt opgeleverd en waarin enkel waarden vrij van huur worden vermeld.
Verdachte heeft verklaard dat zij de aanvraag met [medeverdachte 3] heeft besproken, dat zij aan hem heeft doorgegeven hoeveel uren zij in de horeca werkte, hoeveel ze daarmee verdiende en dat de rest zou worden aangevuld met het inkomen van haar vader. Ook heeft zij verklaard dat het pand niet verhuurd was toen zij het kocht.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat in overleg met de bank een deel van het inkomen van haar vader aan [verdachte] zou worden toegerekend, dat het bedrag van € 22.500,- derhalve fictief inkomen betreft en dat de ouders van [verdachte] garant zouden staan voor de hypotheek.
Door de getuigen [getuige 5] en [getuige 1], beiden werkzaam bij SNS-Bank, is verklaard dat het inkomen van de vader formeel niet meegerekend zou mogen worden bij de hypotheekaanvraag van de dochter, maar dat dit in 2007 feitelijk wel gebeurde. Ook heeft [getuige 1] verklaard dat tevens rendement uit vermogen meetelde. [getuige 2], eveneens werkzaam bij SNS-Bank, heeft verklaard dat vermogen of een maandelijkse toelage van de ouders een rol zouden kunnen spelen, maar dat dit iets is dat tussen de adviseur en de cliënt wordt besproken. Andere medewerkers van de SNS-Bank die als getuigen zijn gehoord zijn echter een andere mening toegedaan.
Vader [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte aanvankelijk in het gekochte appartement wilde gaan samenwonen en dat de woning pas daarna verhuurd werd, toen bleek dat zij toch thuis bleef wonen. Verder heeft hij verklaard dat er een verwisseling van de huisnummers heeft plaatsgevonden en dat de woning die verhuurd was niet van [verdachte], maar van [medeverdachte 13] was.
Beoordeling
Feit 1: valsheid in geschrifte?
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat in het door verdachte ondertekende formulier het begrip “inkomen” werd gedefinieerd. Verdachte heeft dus geen kennis kunnen nemen van een heldere omschrijving van het begrip zoals dat bedoeld werd door de bank.
Overigens is het de rechtbank uit de getuigenverklaringen van de betreffende bankmedewerkers duidelijk geworden dat bij hen verschil van mening bestond met betrekking tot de vraag wat onder “inkomen” diende te worden verstaan. Daaruit leidt de rechtbank af dat er kennelijk ook geen helder inkomensbegrip bestond.
Zeer belangrijk vindt de rechtbank ook dat verdachte – die ten tijde van de aanvraag nog 17 jaar was – werd geadviseerd door een professionele tussenpersoon ([medeverdachte 3]), die heeft verklaard dat ook hij van mening was dat andere bronnen dan inkomsten uit arbeid meegenomen mochten worden bij het vaststellen van het inkomen. Hij heeft uiteindelijk het inkomen in het formulier ingevuld.
Het bovenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte wist of had moeten weten dat het op de inkomensverklaring opgenomen jaarinkomen onjuist was. Enerzijds omdat een duidelijke omschrijving van het begrip “inkomen” op het door haar ondertekende formulier ontbrak en anderzijds omdat zij af mocht gaan op datgene wat een professionele adviseur haar hierover vertelde. Van enige wetenschap bij verdachte dat de informatie die zij van [medeverdachte 3] kreeg niet klopte is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzet van verdachte om – in strijd met de waarheid – een bedrag van € 22.500,- op de inkomensverklaring in te laten vullen ontbreekt. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Feit 2: oplichting?
Om te kunnen beoordelen of sprake is van oplichting dient de rechtbank vast te stellen dat verdachte met opzet valse inlichtingen met betrekking tot haar inkomen en de beoogde primaire bewoning heeft verstrekt aan de bank.
Ad 1: de inkomensverklaring
Nu de rechtbank hierboven heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte wist dat het om een valse/onjuiste inkomensverklaring ging, kan evenmin worden bewezen dat verdachte deze verklaring (met opzet) heeft gebruikt voor oplichting. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ad 2 en ad 3: de eigen/primaire bewoning in taxatierapport en aanvraag
Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat verdachte ten tijde van de hypotheekaanvraag en het opmaken van het taxatierapport niet de intentie had om in de betreffende woning te gaan wonen. Enig bewijs dat de woning op dat moment niet als primaire woning gebruikt zou gaan worden ontbreekt. De woning was op het moment van aankoop bovendien niet bewoonbaar, maar moest nog afgebouwd worden. Het feit dat de intentie om de woning primair als eigen woning te gaan gebruiken op enig moment na de aankoop niet meer aanwezig was, maakt dat niet anders. Ook van deze onderdelen van de tenlastelegging zal
de rechtbank verdachte derhalve vrijspreken.
Feit 3
Onder feit 3 wordt verdachte verweten dat zij – al dan niet samen met anderen – een gewoonte heeft gemaakt van witwassen door het verkrijgen van:
een appartement aan de [adres 2] te [plaats 1]
een deel van een pand aan de [adres 4] te [plaats 2] (bestaande uit een appartement, 1/3 deel van een ijssalon/restaurant en 1/3 deel van een parkeerplaats)
een personenauto VW Scirocco.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in het dossier geen direct bewijs aanwezig is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan andere strafbare feiten. Bij de beoordeling van
het onderhavige feit zal de rechtbank daarom als uitgangspunt dienen te nemen dat er geen gronddelict is dat als bron van illegaal vermogen bij verdachte kan worden aangemerkt. Conform vaste jurisprudentie dient de rechtbank in zo’n situatie allereerst na te gaan of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen (zie o.a. HR 13 juli 2010, LJN BM0787 en ECLI:NL:HR:2011:BO2628). Indien die inderdaad het geval mag van verdachte worden verlangt dat hij/zij een verklaring geeft.
Feiten en omstandigheden
Ad 1)
Voor de feiten en omstandigheden met betrekking tot het verkrijgen door verdachte van het appartement aan de [adres 2] te [plaats 1] verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover al bij de bespreking van de feiten 1 en 2 heeft vermeld.
Ad 2)
Uit het dossier blijkt dat het bouwproject [adres 4] te [plaats 2] een in aanbouw zijnd restaurant betreft met drie appartementen en een parkeerterrein. Het perceel is in 2004 door de vader en moeder van verdachte gekocht. In 2009 hebben zij het perceel gesplitst. Daarna hebben zij 1/3 deel verkocht aan [medeverdachte 3], die dit vervolgens heeft doorverkocht aan [medeverdachte 6]; 1/3 deel hebben ze verkocht aan [medeverdachte 8] en het resterende 1/3 deel is verkocht aan verdachte en haar twee zussen. De koopprijs bedroeg € 120.000,00. Dit bedrag is door de ouders kwijtgescholden.
Ad 3)
In 2009 heeft haar vader een Volkswagen Scirocco gekocht voor verdachte. Deze auto kostte € 23.205,00. De auto is contant betaald. Verdachte heeft zelf zes- of zeven duizend euro meebetaald aan de auto.
Is hier sprake van witwassen?
Naar het oordeel van de rechtbank levert het bovenstaande onvoldoende bewijs op voor witwassen. Het appartement te [plaats 1] is gefinancierd via een lening van de bank. Het pand te [plaats 2] heeft verdachte verkregen “om niet” en voor de auto heeft zij zes/zeven duizend euro betaald. Deze feiten en omstandigheden kunnen geen verdenking opleveren
dat verdachte haar aankopen middels (eigen) crimineel geld heeft gefinancierd.
De officier van justitie heeft zich in zijn requisitoir op het standpunt gesteld dat de eigendomsverkrijgingen door verdachte eigenlijk schijnconstructies zijn. Enkel en alleen bedoeld om vader [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zijn crimineel geld wit te wassen. Enerzijds via het (zwart) financieren van de verbouwing van de betreffende panden en anderszins via het verhullen van de werkelijk rechthebbende van de VW Scirocco.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring op grond van hetgeen de officier heeft aangevoerd een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar vader is vereist. Daarbij moet dan tevens bewezen worden dat verdachte wist/moest weten dat deze samenwerking witwassen ten doel had. Om tot een dergelijke bewezenverklaring te kunnen komen zal de rechtbank in ieder geval moeten vaststellen dat verdachte wist of moest vermoeden dat haar vader in het bezit was van geld dat uit misdrijf afkomstig was.
Het dossier biedt daarvoor onvoldoende bewijs. Uit het dossier blijkt weliswaar van criminele activiteiten van vader [medeverdachte 2], maar er is onvoldoende bewijs dat verdachte hier wetenschap van had. Daarnaast kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte zicht had op de legale inkomsten van haar ouders. Als zij niet wist hoeveel haar ouders “wit” verdienden, kon zij al helemaal niet beoordelen of de uitgaven van de ouders daarmee in verhouding waren of dat er wellicht aanleiding was om hierover navraag te doen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder feit 3 tenlastegelegde feit.
Feit 4
Volgens de officier van justitie is verdachte lid van een criminele organisatie die zich zou bezighouden met witwassen en het plegen van valsheid in geschrifte.
Om te kunnen spreken van lidmaatschap van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht zijn een aantal aspecten van belang. Het moet gaan om een:
  • gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband;
  • gericht op het plegen van misdrijven;
  • waaraan verdachte willens en wetens een bijdrage levert.
Uit het oogpunt van efficiency zal de rechtbank de aspecten één en twee in het midden laten en direct ingaan op het derde aspect. Immers, indien er sprake zou zijn van een criminele organisatie, welke bijdrage heeft verdachte daar dan aan geleverd? Bij de beantwoording van die vraag moet de rechtbank in acht nemen dat niet iedere bijdrage aan een criminele organisatie maakt dat iemand daarvan lid is. Die bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van de hiervoor genoemde strafbare feiten.
In het dossier kan de rechtbank geen bewijs vinden voor enige andere bijdrage van verdachte aan de criminele organisatie. Kortom, nu er geen enkel bewijs is voor enig relevante bijdrage van verdachte aan de criminele organisatie dient zij van dit feit te worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels
en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 juli 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 23 januari 2008, in de gemeente Sittard-Geleen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een inkomensverklaring (ten behoeve van de verkrijging van een hypothecaire geldlening), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft laten opmaken en/of heeft laten vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - op die inkomensverklaring vermeld en/of laten vermelden dat zij, verdachte, een jaarinkomen genoot van 22.500 euro, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij in of omstreeks de periode van 23 januari 2008 tot en met 29 februari 2008, in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Stein en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de SNS-Bank heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (ongeveer 91.000 euro voor een hypothecaire geldlening), in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- bij de aanvraag voor een hypothecaire geldlening een valse/vervalste
inkomensverklaring overlegd, bestaande die valsheid hierin dat in strijd
met de waarheid op die inkomensverklaring was vermeld dat zij, verdachte,
een jaarinkomen genoot van (ongeveer) 22.500 euro, en/of
- aan de SNS Bank een valselijk opgemaakt taxatierapport d.d. 20 december
2007 (van (beëdigd) taxateur [medeverdachte 4]) verstrekt, bestaande die valsheid
(onder meer) hierin dat in dat taxatierapport enkel waarden vrij van huur
waren vermeld en/of dat in antwoord op de vraag "wordt het object
volledig bewoond door de eigenaar" was ingevuld "wordt nog opgeleverd",
waardoor -in strijd met de waarheid- de indruk werd gewekt dat genoemd
perceel niet verhuurd was of zou worden en/of bestemd was voor eigen
bewoning en/of
- aan de SNS Bank een formulier "Aanvraag hypothecaire geldlening"
verstrekt, waarin in strijd met de waarheid stond opgenomen dat de reden
van aankoop door verdachte was om het pand als primaire woning te gaan
gebruiken,
waardoor, althans mede waardoor genoemde SNS-Bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 februari 2008 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s) op of omstreeks (één of meer van) de navolgende tijdstippen (telkens) (krachtens die gewoonte) (één of meer van) de navolgende onroerende goed(eren)
en/of het navolgende roerende goed, te weten:
- een appartement aan de [adres 2] te [plaats 1] (verkregen op of omstreeks
29 februari 2008)
en/of
- een (deel van een) (in aanbouw zijn) appartement (met appartementsindex 1) en/of een (deel van een) bedrijfsruimte/restaurant (in aanbouw) (beide gelegen aan de [adres 4] te [plaats 2]) en/of een (deel van een) parkeerplaats (in aanbouw) (gelegen tegenover de [adres 6] te [plaats 2]) (verkregen op of omstreeks 9 juli 2009)
en/of
- een personenauto, merk Volkswagen, type Scirocco, kenteken [kenteken] (verkregen in of omstreeks de periode van 7 tot en met 14 januari 2009)
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (één of meer van) voornoemde onroerend(e) goed(eren) en/of voornoemd roerend goed, gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat onroerend(e) goed(eren) en/of dat roerend goed -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
zij in of omstreeks de periode van 23 januari 2008 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten zij, verdachte, en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of de (rechts)persoon [medeverdachte 12] en/of één of meer ander(e) (rechts)perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het witwassen (van (grote) geldbedragen en/of (on)roerende goederen
verkregen door de hennepteelt en verkoop van en handel in hennep en/of door
één of meer (ander(e)) misdrijf/misdrijven) en/of
- het plegen van valsheid in geschrift en/of valse opgave in authentieke akte
en/of oplichting en/of
- het (meermalen) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van één of meer grote
hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer
dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, en/of
het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer
grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van
meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.