ECLI:NL:RBLIM:2015:5993

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juli 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
03/703100-09
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in megazaak Kerilia wegens gebrek aan bewijs voor oplichting, witwassen en deelname aan een criminele organisatie

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 17 juli 2015 door de Rechtbank Limburg werd behandeld, stond de verdachte terecht voor de tenlastelegging van oplichting, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak, die bekendstaat als de megazaak Kerilia, werd inhoudelijk behandeld in meerdere zittingen tussen 2012 en 2015. De verdachte werd beschuldigd van het oplichten van de SNS-Bank door valse informatie te verstrekken over haar inkomen bij de aanvraag van een hypothecaire lening van € 100.000,-. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk valse inlichtingen had verstrekt, aangezien er geen duidelijke definitie van 'inkomen' was gegeven in de documenten die zij had ondertekend. Bovendien was de verdachte pas net 18 jaar oud en had zij een professionele adviseur die haar hielp bij de aanvraag. Hierdoor ontbrak het opzet om te bedriegen.

Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van geld, omdat de aankopen die zij had gedaan, zoals een appartement en een auto, niet konden worden gelinkt aan criminele activiteiten. De officier van justitie had gesuggereerd dat de eigendomsverkrijgingen schijnconstructies waren om crimineel geld te verbergen, maar de rechtbank vond dat er onvoldoende bewijs was voor deze bewering.

Tot slot werd de verdachte ook vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was voor enige bijdrage van de verdachte aan een criminele organisatie, en dat er geen bewijs was dat zij op de hoogte was van de criminele activiteiten van anderen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte van alle tenlastegelegde feiten moest worden vrijgesproken, wat resulteerde in een vonnis van vrijspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/703100-09
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de terechtzittingen van 8 en 11 mei 2012, 22 juni 2012, 3 en 12 december 2013, 4 en 18 november 2014, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23, 24 en
25 juni 2015 en 3 juli 2015. De officier van justitie en de raadsman van de verdachte
hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met (een) ander(en) de SNS-Bank heeft opgelicht;
Feit 2:zich samen met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan witwassen;
Feit 3:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een op schrift gesteld requisitoir overgelegd. Kort gezegd stelt hij zich op het standpunt dat voldoende bewijs voorhanden is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een pleitnota overgelegd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aan verdachte wordt onder feit 1 verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, in die zin dat zij door:
op een inkomensverklaring te vermelden dat zij een jaarinkomen van € 25.920,- genoot en/of
op de aanvraag voor een hypothecaire geldlening dat jaarinkomen te vermelden en/of als reden voor de koop te vermelden dat het pand als primaire woning zal dienen en/of
die geschriften aan de SNS-Bank te overleggen
de SNS-Bank heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van € 100.000,-.
Feiten en omstandigheden
Aan de verdachte is door de SNS-Bank op 24 oktober 2007 een hypothecaire geldlening verstrekt van € 100.000,- voor de aankoop van de woning aan de [adres 5] te [plaats 3].
Op 12 april 2010 is namens de SNS-Bank aangifte gedaan, waarin onder andere is opgenomen dat verdachte een valse opgave heeft gedaan van haar inkomen, door op de inkomensverklaring te vermelden dat zij een jaarinkomen had van € 25.920,-, terwijl zij volgens gegevens van de belastingdienst in 2007 en 2008 geen inkomen genoot. Tevens
had de SNS-Bank de lening niet verstrekt als zij geweten had dat het object verhuurd was
of zou worden.
Ter verkrijging van de lening is een Aanvraag hypothecaire geldlening door de verdachte ingevuld, waarop vermeld wordt dat verdachte een jaarinkomen heeft van € 25.920,- en de reden van de aankoop primaire woning is. Dit stuk is door de verdachte ondertekend.
Tevens is er een Inkomensverklaring Hypotheek d.d. 20 augustus 2007 ingevuld waarop vermeld staat dat verdachte de geldnemer is en dat haar jaarinkomen € 25.920,- bedraagt.
De inkomensverklaring is ondertekend door verdachte en door de (hypotheek)adviseur, medeverdachte [medeverdachte 3].
De verdachte heeft verklaard dat zij niet weet hoe het bedrag op de inkomensverklaring is samengesteld, dat ze ongeveer € 1.000,- per maand verdiende, dat zij daarnaast maandgeld van haar vader kreeg en dat zij in de betreffende woning zou gaan samenwonen met haar toenmalige vriend, maar dat de relatie verbroken werd.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat het bedrag van € 25.920,- is vastgesteld op basis van eigen inkomen en op basis van inkomen uit vermogen. Hij heeft een bedrag van € 13.200,- aan fictief rendement uit de ouderlijke woning als extra inkomen meegerekend.
Door de getuige [getuige 1], werkzaam bij SNS-Bank, is verklaard dat het inkomen niet per sé inkomen uit arbeid hoefde te zijn, maar dat ook 3% van het vrije vermogen mocht worden meegeteld. [getuige 2], eveneens werkzaam bij SNS-Bank, heeft verklaard dat vermogen of een maandelijkse toelage van de ouders een rol zouden kunnen spelen, maar dat dit iets is dat tussen de adviseur en de cliënt wordt besproken. Twee andere medewerkers van SNS-Bank, de getuigen [getuige 3] en [getuige 4], zijn echter een andere mening toegedaan. Zij hebben verklaard dat dit niet mag worden meegenomen bij de inkomensverklaring.
Beoordeling
Om te kunnen beoordelen of sprake is van oplichting dient de rechtbank vast te stellen dat
de verdachte met opzet valse inlichtingen met betrekking tot haar inkomen en de beoogde primaire bewoning heeft verstrekt aan de bank.
De inkomensverklaring:
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat in het door verdachte ondertekende formulier het begrip “inkomen” werd gedefinieerd. Verdachte heeft dus geen kennis kunnen nemen van een heldere omschrijving van het begrip zoals dat bedoeld werd door de bank.
Overigens is het de rechtbank uit de getuigenverklaringen van de betreffende bankmedewerkers duidelijk geworden dat bij hen verschil van mening bestond met betrekking tot de vraag wat onder “inkomen” diende te worden verstaan. Daaruit leidt de rechtbank af dat er kennelijk ook geen helder inkomensbegrip bestond.
Zeer belangrijk vindt de rechtbank ook dat verdachte – die pas enkele maanden de 18-jarige leeftijd had bereikt – werd geadviseerd door een professionele tussenpersoon ([medeverdachte 3]), die heeft verklaard dat ook hij van mening was dat andere bronnen dan inkomsten uit arbeid meegenomen mochten worden bij het vaststellen van het inkomen. Hij heeft uiteindelijk het inkomen op het formulier ingevuld.
Het bovenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte wist of had moeten weten dat het in de inkomensverklaring opgenomen jaarinkomen onjuist was. Enerzijds omdat een duidelijke omschrijving van het begrip “inkomen” op het door haar ondertekende formulier ontbrak en anderzijds omdat zij af mocht gaan op datgene wat een professionele adviseur haar hierover vertelde. Van enige wetenschap bij verdachte dat de informatie die zij van [medeverdachte 3] kreeg niet klopte is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzet van de verdachte om – in strijd met de waarheid – een bedrag van € 25.920,- op de inkomensverklaring in te laten vullen, ontbreekt.
De primaire bewoning
Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat verdachte ten tijde van de hypotheekaanvraag niet de intentie had om in de woning aan de [adres 5] samen te gaan wonen met haar toenmalige vriend. Enig bewijs dat de woning op dat moment niet als primaire woning gebruikt zou gaan worden ontbreekt. Het feit dat die intentie wellicht al heel snel na de aankoop niet meer aanwezig was maakt dat niet anders.
Gelet op het bovenstaande spreekt de rechtbank verdachte vrij van de onder feit 1 tenlastegelegde oplichting.
Feit 2
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat zij – al dan niet samen met anderen – een gewoonte heeft gemaakt van witwassen door het verkrijgen van:
de woning aan de [adres 5] te [plaats 3]
een deel van een pand aan de [adres 4] te [plaats 2] (bestaande uit een appartement, 1/3 deel van een ijssalon/restaurant en 1/3 deel van een parkeerplaats)
een personenauto Fiat Stilo.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in het dossier geen direct bewijs aanwezig is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan andere strafbare feiten. Bij de beoordeling van
het onderhavige feit zal de rechtbank daarom als uitgangspunt dienen te nemen dat er geen gronddelict is dat als bron van illegaal vermogen bij verdachte kan worden aangemerkt. Conform vaste jurisprudentie dient de rechtbank in zo’n situatie allereerst na te gaan of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen (zie o.a. HR 13 juli 2010, LJN BM0787 en ECLI:NL:HR:2011:BO2628). Indien daarvan sprake is mag van verdachte worden verlangd dat hij/zij een verklaring geeft.
Feiten en omstandigheden
Ad 1)
Voor de feiten en omstandigheden met betrekking tot het verkrijgen door verdachte van het appartement aan het [adres 5] te [plaats 3] verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover al bij de bespreking van feit 1 heeft vermeld.
Ad 2)
Uit het dossier blijkt dat het bouwproject [adres 4] te [plaats 2] een in aanbouw zijnd restaurant betreft met drie appartementen en een parkeerterrein. Het perceel is in 2004 door de vader en moeder van verdachte gekocht. In 2009 hebben zij het perceel gesplitst. Daarna hebben zij 1/3 deel verkocht aan [medeverdachte 3], die dit vervolgens heeft doorverkocht aan [medeverdachte 6]; 1/3 deel hebben ze verkocht aan [medeverdachte 8] en het resterende 1/3 deel is verkocht aan verdachte en haar twee zussen. De koopprijs bedroeg € 120.000,-. Dit bedrag is door de ouders kwijtgescholden.
Ad 3)
In 2007 heeft haar vader een Fiat Stilo gekocht voor verdachte. Deze auto kostte € 15.500,-. De auto is contant betaald. Verdachte heeft zelf € 7.000,- meebetaald aan de auto.
Is hier sprake van witwassen?
Naar het oordeel van de rechtbank levert het bovenstaande onvoldoende bewijs op voor witwassen. Het appartement te [plaats 3] is gefinancierd via een lening van de bank. Het pand te [plaats 2] heeft verdachte verkregen “om niet” en voor de auto heeft zij zeven duizend euro betaald. Deze feiten en omstandigheden kunnen geen verdenking opleveren
dat verdachte haar aankopen middels (eigen) crimineel geld heeft gefinancierd.
De officier van justitie heeft zich in zijn requisitoir op het standpunt gesteld dat de eigendomsverkrijging door verdachte eigenlijk schijnconstructies zijn. Enkel en alleen bedoeld om vader [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zijn crimineel geld wit te wassen. Enerzijds via het (zwart) financieren van de verbouwing van de betreffende panden en anderszins via het verhullen van de werkelijk rechthebbende van de Fiat Stilo.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring op grond van hetgeen de officier heeft aangevoerd een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar vader is vereist. Daarbij moet dan tevens bewezen worden dat verdachte wist/moest weten dat deze samenwerking witwassen ten doel had. Om tot een dergelijke bewezenverklaring te kunnen komen zal de rechtbank in ieder geval moeten vaststellen dat verdachte wist of moest vermoeden dat haar vader in het bezit was van geld dat uit misdrijf afkomstig was.
Het dossier biedt daarvoor onvoldoende bewijs. Uit het dossier blijkt weliswaar van criminele activiteiten van [medeverdachte 2], maar er is onvoldoende bewijs dat verdachte hier wetenschap van had. Daarnaast kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte zicht had op de legale inkomsten van haar ouders. Als zij niet wist hoeveel haar ouders “wit” verdienden, kon zij al helemaal niet beoordelen of de uitgaven van de ouders daarmee
in verhouding waren of dat er wellicht aanleiding was om hierover navraag te doen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde feit.
Feit 3
Volgens de officier van justitie is verdachte lid van een criminele organisatie die zich zou bezighouden met witwassen en het plegen van valsheid in geschrifte.
Om te kunnen spreken van lidmaatschap van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht zijn een aantal aspecten van belang. Het moet gaan om een:
  • gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband;
  • gericht op het plegen van misdrijven;
  • waaraan verdachte willens en wetens een bijdrage levert.
Uit het oogpunt van efficiency zal de rechtbank de aspecten één en twee in het midden laten en direct ingaan op het derde aspect. Immers, indien er sprake zou zijn van een criminele organisatie, welke bijdrage heeft verdachte daar dan aan geleverd? Bij de beantwoording van die vraag moet de rechtbank in acht nemen dat niet iedere bijdrage aan een criminele organisatie maakt dat iemand daarvan lid is. Die bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van de hiervoor genoemde strafbare feiten.
In het dossier kan de rechtbank geen bewijs vinden voor enige andere bijdrage van verdachte aan de criminele organisatie. Kortom, nu er geen enkel bewijs is voor enig relevante bijdrage van verdachte aan de criminele organisatie dient zij van dit feit te worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels
en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 juli 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 20 augustus 2007 tot en met 24 oktober 2007, in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Stein en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de SNS-Bank heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (ongeveer 100.000 euro voor een hypothecaire geldlening), hebbende verdachte en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- op een inkomensverklaring vermeld en/of laten vermelden dat zij,
verdachte, een jaarinkomen genoot van (ongeveer) 25.920 euro en/of dat
geschrift ondertekend, zulks ter bevestiging van de juistheid van de
inhoud van dat geschrift en/of
- op de aanvraag voor een hypothecaire geldlening vermeld en/of laten
vermelden dat zij, verdachte, een jaarinkomen genoot van (ongeveer)
25.920 euro en/of als reden voor de koop (laten) aangegeven dat het pand
als primaire woning zou gaan dienen en/of dat geschrift ondertekend,
zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat geschrift,
en/of
- deze/dit geschrift(en) aan de SNS Bank overlegd, althans laten
overleggen,
waardoor, althans mede waardoor genoemde SNS-Bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 oktober 2007 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s) op of omstreeks (één of meer van) de navolgende tijdstippen (telkens) (krachtens die gewoonte) (één of meer van) de navolgende onroerende goed(eren) en/of het navolgende roerend goed,te weten:
- een woning, gelegen aan het [adres 5] te [plaats 3] (verkregen op of omstreeks 24 oktober 2007)
en/of
- een (deel van een) (in aanbouw zijnd) appartement (met appartementsindex 1) en/of een (deel van een) bedrijfsruimte/restaurant (in aanbouw) (beide gelegen aan de [adres 4] te [plaats 2]) en/of een (deel van een) parkeerplaats (in aanbouw) (gelegen tegenover de [adres 6] te [plaats 2]) (verkregen op of omstreeks 9 juli 2009)
en/of
- een personenauto, merk Fiat, type Stilo, kenteken [kenteken] (verkregen op of omstreeks 21 december 2007)
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (één of meer van) voornoemde onroerend(e) goederen en/of voornoemd roerend goed, gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat onroerend(e) goed(eren) en/of dat roerend goed -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
zij in of omstreeks de periode van 20 augustus 2007 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten zij, verdachte, en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of de (rechts)persoon [medeverdachte 12] en/of één of meer ander(e) (rechts)perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het witwassen (van (grote) geldbedragen en/of (on)roerende goederen
verkregen door de hennepteelt en verkoop van en handel in hennep en/of door
één of meer (ander(e)) misdrijf/misdrijven) en/of
- het plegen van valsheid in geschrift en/of valse opgave in authentieke akte
en/of oplichting en/of
- het (meermalen) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van één of meer grote
hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer
dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, en/of
het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer
grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van
meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.