Omtrent de stelling van opposante dat sprake is van, kort samengevat, onverbindendheid van de Regeling Griffierechten 2014 doordat er een onderscheid gemaakt wordt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen, zijnde een schending van art. 26 INVBPR en 14 EVRM overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel de vraag op zich rechtstheoretisch boeiend kan zijn, kan de rechtbank deze klacht van opposante in concreto niet onderschrijven.
Fundament voor het rechtsverkeer is dat deelnemers een kenbare entiteit zijn, entiteit daarbij op te vatten volgens de definitie van het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal als “iets zelfstandig bestaands” (http://gtb.nl.iWDB - zoekterm “entiteit”). Om deze reden is naast de sedert oudsher daaraan deelnemende entiteit “mens”, op enig moment aan samenwerkingsvormen van mensen een aparte entiteit toegekend, van gilde, compagnie, bond, vereniging tot vennootschap. Gezien de variëteit waarin deze entiteit zich mettertijd toonde, heeft de wetgever daarin ordening aangebracht en, voor nu relevant, de entiteit “rechtspersoon” in het leven geroepen. Deze ontwikkeling is gecodificeerd in de boeken 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek.
De beide entiteiten verschillen echter op talloze gebieden fundamenteel van elkaar. Krachtens artikel 2:5 BW is de enige door de wet aangegeven samenval het vermogensrecht.
De entiteit “rechtspersoon” mist elementaire (juridische) eigenschappen die de entiteit “mens” wel bezit, met als meest in het oog springende: eigen onafhankelijke geestelijke vermogens, autonome wilsbekwaamheid (elk wilsbesluit van een rechtspersoon is tenslotte terug te voeren op een menselijke entiteit in de vorm van een bestuurder), het vermogen zelf voor nakomelingschap te zorgen en het vermogen om autonoom daden te stellen of te kiezen voor handelingen.
Discriminatie is aan de orde wanneer entiteiten van dezelfde verschijningsvorm, ongelijk behandeld worden. Als bij de entiteit “mens” onderscheid wordt gemaakt op ethisch of maatschappelijk niet te rechtvaardigen gronden “op basis van ras, geloof,sekse e.d. in negatieve zin onderscheiden van anderen; een openlijk ongelijke behandeling resp. beoordeling geven”, is sprake van discriminatie (Groot Woordenboek der Nederlandse Taal http://gtb.nl.iWDB - zoekterm “discrimineren”)
Wanneer echter twee onderscheiden entiteiten met een eigen juridische (infra)structuur niet gelijk behandeld worden, kan er geen sprake van discriminatie zijn: beide hebben hun eigen universum.
Wanneer de hieraan tegengestelde redenering van opposante gevolgd zou worden, leidt dit tot surrealistische discriminatievraagstukken als waarom andersoortige belastingstelsels voor natuurlijke en rechtspersonen gelden, waarom een vennootschap in deconfiture geen WIA-uitkering kan krijgen, en een stichting niet arbeidsongeschikt zijn.