Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694). 2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat subsidieverlening op grond van de deelsubsidieverordening een laatste middel is. De voorkeur van eiseres om gebruik te maken van de eigen huisdrukker brengt niet met zich mee dat verweerder moet overgaan tot subsidieverlening. De stelling van eiseres dat aan de communicatie en publiciteit al reeds lang vorm en inhoud was gegeven is wel van belang. Gelet op de gehele gang van zaken heeft de rechtbank begrip voor de stelling van eiseres dat reeds afspraken waren gemaakt ten tijde van de subsidieaanvraag. Verweerder dient deze stellingen van eiseres uitdrukkelijk te betrekken in de heroverweging. Het is dan wel aan eiseres om te onderbouwen dat ten tijde van het aanbod door de stichting Weert 600 stad (Weert 600) op 8 januari 2014 al onomkeerbare stappen waren gezet.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 ingetrokken. Eiseres heeft niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van het bestreden besluit 1. Eiseres heeft in de bezwaarfase niet gevraagd om een proceskostenveroordeling. Gelet hierop heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 wegens het ontvallen van procesbelang niet ontvankelijk.
4. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
5. Eiseres voert in de zienswijze aan dat in het bestreden besluit 2 is herhaald dat eiseres zonder afmelding niet zou zijn verschenen bij de hoorzitting van 22 mei 2014. Dit is reeds eerder in de procedure weerlegd, aldus eiseres.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres hiermee heeft herhaald wat zij al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. Hierover heeft de rechtbank zich al eerder uitgelaten in de tussenuitspraak (in rechtsoverweging 6). De rechtbank kan, zoals al overwogen onder rechtsoverweging 1 en anders dan eiseres kennelijk meent, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen, niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Hier doet zich niet een dergelijk zeer uitzonderlijk geval voor dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel hierover in de tussenuitspraak. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiseres voert in de zienswijze vervolgens aan dat nergens uit blijkt dat Weert 600 de communicatiekosten daadwerkelijk voor haar rekening zou willen gaan nemen.
8. Ook hierover heeft de rechtbank in de tussenuitspraak al een oordeel gegeven. In rechtsoverweging 10 heeft de rechtbank hierover overwogen:
“De rechtbank leidt uit de stukken af dat door Weert 600 een toezegging is gedaan aan eiseres een bedrag van € 3.000,00 aan communicatie ter beschikking te stellen. (…)”
In rechtsoverweging 11 heeft de rechtbank hierover overwogen:
“Het is tussen partijen niet in geschil dat Stichting Weert 600 een bedrag van € 3.000,00 heeft aangeboden voor communicatie, te besteden bij een van de door Weert 600 genoemde communicatiebureaus.”
De rechtbank kan, zoals al overwogen onder rechtsoverweging 1 en anders dan eiseres kennelijk meent, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Naar aanleiding van hetgeen eiseres in de zienswijze naar voren brengt, ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op deze overwegingen uit de tussenuitspraak. Volledigheidshalve verduidelijkt de rechtbank dat uit de brief van
24 januari 2014 niet blijkt dat het aanbod van € 3.000,00 is ingetrokken. Wel is toen medegedeeld dat Weert 600 geen bedrag van € 7.500,00 aan subsidie zou verstrekken; dit had te maken met de aanvragen van beide stichtingen bij het Prins Bernhard Cultuurfonds. Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat eiseres het aanbod van € 3.000,00 heeft afgeslagen. Verder verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 16 van de tussenuitspraak. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Naar aanleiding van hetgeen de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, heeft eiseres de volgende stukken aan verweerder doen toekomen:
1. Een brief van 5 maart 2015 met foto’s en een opsomming van de ondernomen stappen over de communicatie met bijlagen;
2. Als bijlage bij voormelde brief, een zestal facturen:
a. Munttheater van 31 maart 2014 van € 9.447,68;
b. P-point van 26 februari 2014 van € 134,31;
c. P-point van 8 januari 2014 van € 84,70;
d. een bon van de Kraanvogel B.V. van 7 januari 2014 van € 482,90;
e. [naam] van 14 februari 2014 van € 484,00;
En enkele andere bijlagen:
g. een brief van 18 november 2014 van Weert 600 aan eiseres;
h. e-mails van september 2012 van [naam] aan het Munttheater over de activiteit;
i. een lijst van aan de gemeenteraad gerichte brieven in de periode 1 januari 2014 tot
11 februari 2014, met daarop vermeld “de uitnodiging feestdis 75 jaar Aldenborgh” op 20 januari 2014;
j. een e-mail van 16 december 2013 aan [naam] met daarin het logo 75 jaar Aldenborgh;
k. de bankgiro opdrachten van betalingen aan P-Point (de facturen genoemd onder b en c);
l. een e-mail waarin [naam] aangeeft een afspraak te willen maken voor het maken van een bestuursfoto, voorafgaand aan een bestuursetentje op 7 januari 2014;
m. de uitnodiging “start van het jubileumjaar 75 jaar Aldenborgh met feestelijke bijeenkomst op 20 januari 2014”;
n. twee korte e-mails van 5 september 2013 en 7 januari 2014 van [naam] aan [naam] over de invulling van de activiteit;
o. een brief van [naam] van 1 maart 2015 waarin hij het intellectueel eigendom claimt van opmaak en druk van de folder “cultuurhistorische zomer”;
p. een bankgiro opdracht van 24 oktober 2014 ten behoeve van digitalisering van het project Moesel, een betaling van € 7.500,00;
q. twee bankgiro opdrachten van betalingen aan [naam] (de facturen genoemd onder e en f).
10. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit 2 op het standpunt dat voor de herbeoordeling van de subsidieverlening de door verweerder geaccepteerde posten voor communicatie uit de begroting van 28 februari 2014 doorslaggevend zijn. De ingeleverde stukken moeten betrekking hebben op de te subsidiëren activiteit. Volgens verweerder hebben de facturen genoemd onder c en onder d geen betrekking op de activiteit en laat verweerder deze om die reden buiten beschouwing.
Voorts geeft verweerder aan dat met de enkele stelling in de brief van 5 maart 2015 dat de communicatie-acties allemaal in opdracht zijn gegeven bij bedrijven die rechtstreeks betrokken zijn bij eiseres en dat alle partijen voor 8 januari 2014 al druk doende waren met de communicatie van de activiteit, eiseres niet heeft bewezen dat op 8 januari 2014 al sprake was van onomkeerbare stappen.
Volgens verweerder blijkt uit de factuur van het Munttheater niet dat op 8 januari 2014 al onomkeerbare stappen waren gezet. De factuur dateert van 31 maart 2014. Het is een feit van algemene bekendheid dat tot op het laatste moment afspraken met een theater kunnen worden gemaakt.
Ten aanzien van de factuur genoemd onder f (de folders “cultuurhistorische zomer 2014”) is komen vast te staan dat op 4 maart 2014 de opdracht is verstrekt. Dit betekent dat op
8 januari 2014 nog geen onomkeerbare stappen waren gezet, aldus verweerder.
Ten aanzien van de facturen genoemd onder b en e stelt verweerder vast dat op 8 januari 2014 onomkeerbare stappen waren gezet, zodat het aanbod door Weert 600 niet als voorliggende voorziening kan worden aangemerkt.
11. In de zienswijze geeft eiseres een verdere toelichting op de factuur van het Munttheater. Over de factuur van [naam] betoogt eiseres dat de opdracht voor de tiende cultuurhistorische zomerfolder te laten drukken dateert van 12 februari 2013. De opdracht wordt immers één jaar van tevoren gegeven. Eiseres stelt verder in de brief van 5 maart 2015 dat de aftrap van de jubileumshow op 20 januari 2014 heeft plaatsgevonden. P-point verzorgt al jaren de website, welke website is gebruikt voor de promotie van de jubileumshow. Tijdens het bestuursdiner op 7 januari 2014 is de fotograaf gecontracteerd. Op de folder van de start van het jubileumjaar 75 jaar Aldenborgh prijkt de foto. Cineast [naam] was in december 2013 met de trailer bezig en tijdens de jubileumshow op 20 januari 2014 is deze trailer getoond. Alle partijen willen desgewenst mondeling komen toelichten dat ze voor
8 januari 2014 al druk doende waren met de communicatie van de show en de cultuurhistorische zomer.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder hanteert terecht de goedgekeurde begroting als uitgangspunt. Immers, gelet op het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de deelsubsidieverordening bedraagt de subsidie maximaal het tekort van de door het college goedgekeurde begroting van de activiteit. Dit betekent dat verweerder ook terecht uitgaat van de posten zoals eiseres deze heeft opgenomen op de goedgekeurde begroting. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat de post “communicatie” weliswaar niet voorkomt op de begroting van eiseres, maar diverse op de begroting genoemde posten kunnen onder deze noemer worden geschaard. Gelet op het geconstateerde gebrek in de tussenuitspraak diende verweerder te beoordelen of aan de communicatie en publiciteit al reeds lang vorm en inhoud was gegeven en of op deze gebieden al onomkeerbare stappen waren gezet door eiseres. Het was aan eiseres om haar stelling – dat deze onomkeerbare stappen inderdaad al waren gezet – te voorzien van een deugdelijke onderbouwing.
13. Het staat vast dat op 20 januari 2014 een avond heeft plaatsgevonden ter promotie van de theatervoorstelling. Ook staat vast dat voorafgaand aan deze avond folders zijn gedrukt en dat de trailer is gemaakt. Eiseres betoogt terecht dat hier sprake is onomkeerbare stappen. Voor de promotiekosten van deze avond heeft verweerder subsidie verleend (de facturen onder b en e hebben daar deels betrekking op). Dit is dus niet in geschil tussen partijen. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres ten aanzien van de trailer in het geheel niet heeft aangegeven onder welke post van de begroting deze trailer is opgenomen. Het is dus volstrekt onduidelijk welk bedrag eiseres voor deze trailer heeft begroot. Nu evenmin documenten zijn overgelegd waaruit volgt wat de kosten zijn voor de trailer, heeft verweerder hiermee geen rekening kunnen houden in het bestreden besluit 2. Hetzelfde heeft te gelden voor de door eiseres gestelde opdracht aan de fotograaf. Er is geen begrotingspost opgenomen voor de fotograaf en het is niet duidelijk welke kosten de fotograaf op 8 januari 2014 reeds had gemaakt. Zelfs de naam van de ingeschakelde fotograaf komt niet naar voren in de door eiseres overgelegde stukken. Bovendien heeft eiseres weliswaar gesteld dat de opdracht aan de fotograaf heeft plaatsgevonden op 7 januari 2014, maar deze stelling niet voorzien van een deugdelijke onderbouwing. Voorts is het onduidelijk wat deze opdracht precies inhield en in hoeverre de fotograaf – behalve de bestuursfoto – betrokken is bij de activiteit.
14. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat eiseres weliswaar enkele posten van de factuur van het Munttheather inhoudelijk toelicht, maar het standpunt van verweerder niet weerspreekt dat op 8 januari 2014 geen onomkeerbare stappen waren gezet. Ten aanzien van de factuur onder c (webhosting) heeft eiseres wel het standpunt van verweerder weersproken. Volgens eiseres is de website al gebruikt ter promotie van 20 januari 2014 en was hiertoe – voorafgaand aan 8 januari 2014 – al opdracht verleend. Hiermee heeft eiseres voldoende aannemelijk gemaakt dat al kosten waren gemaakt voor 8 januari 2014. Het mag immers worden aangenomen dat met de promotie van een bijeenkomst op 20 januari 2014 niet pas twee weken van tevoren wordt gestart. De rechtbank is van oordeel dat verweerder – gelet op de toelichting door eiseres alsmede de overgelegde stukken – onvoldoende heeft gemotiveerd in hoeverre en op welke gronden het aanbod van Weert 600 kan worden gezien als een voorliggende voorziening. Gelet op de wijze waarop verweerder in het bestreden besluit 2 de diverse posten en facturen heeft beoordeeld, kan dit oordeel van de rechtbank niet anders dan leiden tot een extra subsidieverlening van € 84,70.
15. De rechtbank is van oordeel dat eiseres eveneens voldoende heeft aangetoond dat op
8 januari 2014 onomkeerbare stappen waren gezet met betrekking tot de folder ten behoeve van de cultuurhistorische zomer. Verweerder is in het bestreden besluit 2 ervan uitgegaan dat hetzelfde jaar de opdracht wordt verstrekt voor diezelfde zomer. Eiseres licht in de brief van
5 maart 2015 en in de zienswijze toe dat de opdracht het voorafgaande jaar wordt verstrekt. In de brief van [naam] wordt geen jaartal genoemd, maar de rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze stellingen van eiseres te twijfelen. Bovendien komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat tussen opdrachtverlening en het verspreiden van de folder de nodige tijd is gemoeid, bijvoorbeeld met het ontwerp, de inhoud en het drukken. Gelet op de wijze waarop verweerder in het bestreden besluit 2 de diverse posten en facturen heeft beoordeeld, kan dit oordeel van de rechtbank niets anders betekenen dan een extra subsidieverlening van € 837,40.
16. Voor zover eiseres niet heeft voldaan aan de opdracht, geformuleerd in de tussenuitspraak, om haar stellingen te voorzien van een deugdelijke onderbouwing en voor zover verweerder er niet in is geslaagd te motiveren waarom het aanbod van Weert 600 als voorliggende voorziening heeft te gelden, ziet de rechtbank geen aanleiding om partijen nogmaals gelegenheid te bieden hun standpunten van een verdere onderbouwing te voorzien. Deze extra gelegenheid is partijen al geboden bij de tussenuitspraak. Indien het onduidelijk was voor eiseres welke stukken zij diende over te leggen, had het op haar weg gelegen contact op te nemen met verweerder. Indien de door eiseres overgelegde stukken vragen opriepen bij verweerder, had het op de weg van verweerder gelegen om contact op te nemen met eiseres.
17. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen in deze uitspraak en gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit 2 voor zover dat besluit betrekking heeft op de afgewezen communicatiekosten ten bedrage van € 922,10
(€ 84,70 + € 837,40, de facturen genoemd onder c en onder f). De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen voor zover daarbij het bedrag van € 922,10 is afgewezen. De rechtbank bepaalt dat aan eiseres een bedrag van € 922,10 aan subsidie wordt verleend (de facturen onder c en f). Duidelijkheidshalve overweegt de rechtbank dat het totale subsidiebedrag hiermee
€ 1.540,41 bedraagt. Verweerder dient verder te zorgen voor een correcte afwikkeling van deze (extra) subsidieverlening van € 922,10.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.