Overwegingen
1. Eiser is vóór de overgang naar de LFNP-functie werkzaam geweest als chef districtsrecherche van het district Heerlen en, vanaf 1 juli 2011, als beleidsmedewerker binnen de afdeling Kwaliteitsbureau Opsporing van het (voormalige) korps Limburg-Zuid. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Het bestaande systeem van duizenden verschillende regionale functies wordt vervangen door één stelsel van 92 landelijke functies, onderverdeeld naar domeinen en vakgebieden, inclusief de waardering, en de aan het gebouw verbonden en omschreven werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten, het LFNP genaamd. De invoering van het LFNP vindt plaats in meerdere stappen en wordt beschreven in de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling), vastgesteld door de Minister van Veiligheid en Justitie (Minister) op 8 mei 2013 en gepubliceerd in de Staatscourant van 22 mei 2013, nr. 13141. Allereerst zijn de uitgangsposities van alle politieambtenaren in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 vastgesteld (zie artikel 2 van de Regeling). De uitgangspositie is omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de korpsfunctiebeschrijving(en) en de extra werkzaamheden, bijzondere situaties, afspraken, of specifieke werkzaamheden (taakaccenten) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009 tot en met 31 december 2011, zoals vastgelegd in een besluit. Bij het vaststellen van de uitgangsposities is aan iedere politieambtenaar de mogelijkheid tot functieonderhoud geboden. Vervolgens zijn de korpsfunctiebeschrijvingen organiek gematcht met functies uit het LFNP (zie artikel 3 van de Regeling). Hierbij zijn, conform de beleidsregel Instructie organieke matching (beleidsregel), ook de extra werkzaamheden en specifieke werkzaamheden, zoals deze in de uitgangspositie zijn vastgelegd, betrokken. De resultaten van deze matching zijn vastgelegd in een transponeringstabel, die als bijlage bij de Regeling is gevoegd en gelijktijdig is gepubliceerd. De bijlage is sindsdien een aantal keer vervangen door een gewijzigde transponeringstabel, welke wijzigingen eveneens zijn gepubliceerd in de Staatscourant. Ten slotte zijn op basis van de uitgangsposities en de transponeringstabel, LFNP-functies toegekend aan alle politieambtenaren en zijn zij met ingang van 1 januari 2012 overgegaan naar de LFNP-functie die overeenkomt met de match, behorend bij de uitgangspositie zoals die gold op de peildatum van 31 december 2011 (zie artikel 5 van de Regeling).
2. Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft verweerder eisers uitgangspositie voor de overgang naar een LFNP-functie tot 31 maart 2011 vastgesteld als de korpsfunctie chef districtsrecherche, met als referentiefunctiebeschrijving ‘Teamchef C (recherche)’. Bij besluit van 20 september 2011 heeft verweerder eiser met ingang van 1 juli 2011 benoemd in de korpsfunctie van beleidsmedewerker, met als referentiefunctiebeschrijving ‘Beleidsmedewerker B’. Daarbij heeft verweerder bepaald dat deze functie ook de actuele uitgangspositie is in het kader van het LFNP. Bij aanvullend besluit van 2 maart 2012 heeft verweerder besloten eisers uitgangspositie niet aan te vullen met taakaccenten, omdat eiser geen inventarisformulier taakaccenten had overgelegd. Eiser heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen ingesteld.
3. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 14 mei 2013 aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt inzake zijn toekenning van en overgang naar een LFNP-functie. Hierin heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn de functie van eiser, zoals die gold op 31 december 2011, over te laten gaan naar de LFNP-functie ‘Operationeel Specialist B’. De door eiser ingediende bedenkingen hebben geen wijziging gebracht in het voornemen van verweerder.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald welke LFNP-functies worden toegekend voor eisers uitgangsposities over de periode van 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 en dat eiser op 1 januari 2012 overgaat naar de LFNP-functie van Operationeel Specialist B.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
6. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en betoogt daartoe allereerst dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Voorts is eiser van mening dat bij de matching de verkeerde korpsfunctie als vertrekpunt is gehanteerd. Hoewel eiser niet betwist dat hij op 31 december 2011 benoemd is als Beleidsmedewerker B correspondeert de bij deze functie behorende functiebeschrijving niet met het feitelijke werk dat hij verrichtte. Zijn werkzaamheden komen veel meer overeen met die van de Coördinator Kwaliteitsbureau Opsporing, zijnde een functie binnen het (voormalige) korps Limburg-Noord. De collega die deze functie uitoefende is thans gematcht met de LFNP-functie Operationeel Specialist C. Aangezien bij de overgang naar het LFNP het oorspronkelijk de insteek was om op basis van de inhoud van de functie te vergelijken, is eiser van mening dat de inhoud van zijn functie als gelijk moet worden gezien aan die van de functie Coördinator Kwaliteitsbureau Opsporing en dat hij ook met de LFNP-functie Operationeel Specialist C gematcht moet worden. Door uitsluitend te matchen op basis van ‘schriftelijke stukken’, waarbij dat begrip ook nog zeer beperkt wordt uitgelegd, gaat verweerder eraan voorbij dat de personele administratie van de voormalige korpsen niet volledig op orde was, hetgeen ook een van de redenen was voor de wenselijkheid van een nieuw functiegebouw. De noodzaak om de administratie enigszins te actualiseren was ook de reden achter het mogelijk maken van het doen van een verzoek om functieonderhoud. Eiser heeft destijds geen functieonderhoud aangevraagd omdat hij de functie van chef districtsrecherche uitoefende en er geen aanleiding was voor functieonderhoud. Toch blijft staan dat een correcte weergave van zijn feitelijke werkzaamheden tot een andere vertrekfunctie voor de matching zou hebben geleid. Voorts wijst eiser erop dat de MD-coördinator hem voorafgaand aan de matching namens de korpschef te kennen heeft gegeven dat de overgang naar het LFNP geen gevolgen zou hebben qua salarisschaal. Het toenmalige schaalniveau 11 zou behouden blijven in de functie waarmee hij gematcht zou worden. Dit wordt bevestigd door de e-mail van MD-coördinator [MD-coördinator] van 21 mei 2014 en de e-mail van de leidinggevende van eiser, [leidinggevende], van 23 mei 2014. Eiser heeft op deze toezegging mogen vertrouwen en thans gaat verweerder geheel voorbij aan de gemaakte loopbaanafspraken. Ten slotte doet eiser een beroep op de hardheidsclausule en verwijst hij in dat kader naar de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 januari 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:375). Verweerder doet het beroep op de hardheidsclausule ten onrechte af met standaardoverwegingen en er is geen sprake van een belangenafweging. Dit klemt temeer nu het hoorkoppel ook constateerde dat er iets fout was gegaan in de besluitvorming ten aanzien van eiser. Hierdoor lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek. 7. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het bestreden besluit bevoegd is genomen. Zoals reeds overwogen in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 11 maart 2015 (ECLI:NL:RBLIM:2015:2056) lijdt het bestreden besluit niet aan een bevoegdheidsgebrek. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband op dat er geen sprake is van strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en van de situatie dat het bestreden besluit is genomen door een gemandateerde ambtenaar die ondergeschikt is aan de ambtenaar die het primaire besluit in mandaat heeft genomen. 8. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, zoals overwogen in bovengenoemde uitspraak van 11 maart 2015, de transponeringstabel niet valt aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift (avv). In hetgeen verweerder ter zitting in dit verband naar voren heeft gebracht, wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen.
9. De rechtbank overweegt dat de transponeringstabelregel die van toepassing is op eiser een besluit is dat is genomen door een ander, hiërarchisch hoger geplaatst bestuursorgaan dan verweerder. Dit brengt met zich dat een volle, inhoudelijke toets van dat besluit binnen de grenzen van het onderhavige geding niet mogelijk is. Daarbij komt dat, hoewel de transponeringstabel geen avv is, de Regeling wel dient te worden aangemerkt als een avv en dat de Regeling door middel van het daarin neergelegde artikel 5, derde lid, verweerder aan de transponeringstabel bindt bij het nemen van besluiten betreffende de overgang van een individuele ambtenaar naar een LFNP functie. Gelet op deze regelgeving enerzijds en de hiërarchische verhoudingen tussen verweerder en de Minister anderzijds, heeft verweerder bij het nemen van zijn besluiten bijzonder weinig vrijheid gehad, hetgeen zich in het kader van de rechterlijke toetsing vertaalt in een (zeer) terughoudende toets van de juistheid van de uit de transponeringstabel (in combinatie met de uitgangspositie) voortvloeiende match, zoals die is overgenomen in verweerders besluitvorming. Dat er sprake is van enige toetsingsmogelijkheid binnen het onderhavige geding, is erin gelegen dat verweerder, zoals hij ook ter zitting heeft toegelicht, bij de totstandkoming van de transponeringstabel de mogelijkheid heeft gehad om hem vreemd of onduidelijk voorkomende (concept)matches opnieuw voor te leggen (als hermatch aan te bieden) aan de werkgroep matching, waarna opnieuw gekeken werd of de matchingssystematiek goed was toegepast. Het gaat hier om de zogeheten korpscheck. Ook had verweerder de mogelijkheid om naar aanleiding van ingediende bedenkingen of naar aanleiding van het bezwaarschrift de match opnieuw voor te leggen.
10. Gelet op het bovenstaande hanteert de rechtbank in zaken als de onderhavige de toets of verweerder zich in het individuele geval in redelijkheid heeft kunnen laten binden door de van toepassing zijnde transponeringsregel. Dit zal in beginsel slechts niet het geval zijn als er sprake is van een kennelijk en evident onjuiste en daardoor onhoudbare match. Hierbij acht de rechtbank van belang dat er sprake kan zijn van een door de individuele ambtenaar onwenselijk geachte matchingsuitkomst die een direct gevolg is van de matchingsystematiek van het LFNP, zoals deze blijkt uit de van toepassing zijnde avv’s. Waar de gestelde onjuistheden in de matchingsuitkomst enkel een direct uitvloeisel zijn van de matchingssystematiek en de in dat verband door de materiële wetgever gemaakte keuzes, zal de rechtbank (en verweerder) die keuzes in beginsel moeten respecteren. De gevallen van een kennelijk onhoudbare match die overblijven, zullen die situaties zijn waarbij verweerder de match eigenlijk had moeten voordragen voor hermatching én niet valt in te zien waarom dat niet is gebeurd. Indien er geen sprake is van een kennelijk onhoudbare match, zoals hierboven bedoeld, zal de enkele omstandigheid dat de match onbillijke of zwaarwegende gevolgen heeft voor de individuele ambtenaar in beginsel niet voldoende zijn voor het oordeel dat verweerder zich niet gebonden heeft kunnen achten aan de toepasselijke transponeringstabelregel. Immers, hiervoor is reeds de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 5, vierde lid, van de Regeling, in het leven geroepen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het hierboven beschreven toetsingskader, de match van eisers oorspronkelijke korpsfunctie met de LFNP-functie Operationeel Specialist B niet kennelijk onhoudbaar.
12. De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat, ingevolge artikel 3, tweede lid, en artikel 3, vierde lid, van de Regeling, bij de matching wordt uitgegaan van de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving en dat bij de laatste stap van de matching de bij deze korpsfunctiebeschrijving behorende salarisschaal bepalend is. De Minister heeft er van meet af aan voor gekozen de formele (schriftelijke) korpsfunctiebeschrijving als uitgangspunt voor de matching te hanteren. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat in het voortraject de mogelijkheid van functieonderhoud is opengesteld. Immers, indien feitelijke werkzaamheden het uitgangspunt zouden vormen bij de matching, was het vragen om functieonderhoud niet nodig geweest. Van matching op basis van feitelijke werkzaamheden en verantwoordelijkheden is, anders dan eiser stelt, aldus nooit sprake geweest. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de personele administratie van verweerder niet volledig op orde zou zijn (wat hier verder ook van zij) en in hetgeen eiser verder heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat op dit punt sprake is van zodanige ernstige feilen dat de afweging van de betrokken belangen door de materiële wetgever niet langer gerespecteerd hoefde te worden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de totstandkoming van de LFNP matchingssystematiek en de gehele procedure van matching in samenspraak met, en onder (eind)verantwoordelijkheid van, het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (GOP) heeft plaatsgevonden. Ook de keuze om bij de match met de meest vergelijkbare functie binnen het relevante vakgebied uit te gaan van de salarisschaal van de korpsfunctie is geaccordeerd door het GOP. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het vaststellen van de Regeling (en de transponeringstabel). Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (Raad) is het inherent aan een overleg binnen het GOP dat over en weer sprake is van geven en nemen en kan de uitkomst daarvan niet met vrucht worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de individuele ambtenaar nadelige gevolgen daarvan (zie de uitspraken van de Raad van 27 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:572) en 27 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1023). Dat bovengenoemde wijze van matching tot gevolg heeft dat de in eisers benoemingsbesluit van 20 september 2011 gemaakte fout niet wordt hersteld in de matchingsprocedure, dat in strijd wordt gehandeld met gemaakte loopbaanafspraken en dat eiser in een andere schaal is gematcht dan collega’s waarvan hij stelt dat zij dezelfde werkzaamheden uitvoeren, heeft, wat daar verder ook van zij, voor verweerder geen aanleiding hoeven zijn om niet langer uit te gaan van een op basis van artikel 3, vierde lid, van de Regeling tot stand gekomen match. 13. De rechtbank overweegt voorts dat eiser niet heeft betoogd dat er sprake is van een onjuiste match voor wat betreft de indeling in het domein Uitvoering en het vakgebied Operationeel specialismen. Het door eiser gestelde onjuiste matchingsresultaat, zijnde de toekenning van de LFNP-functie Operationeel Specialist B (schaal 10) in plaats van Operationeel Specialist C (schaal 11), vloeit dan ook direct voort uit de hierboven beschreven LFNP matchingssystematiek en de in dat verband door de materiële wetgever gemaakte keuzes. Nu verweerder aan deze keuzes is gebonden en zij ook de rechterlijke toets doorstaan, ziet de rechtbank in het kader van de voorliggende toets geen aanknopingspunten om de onderhavige match kennelijk onhoudbaar te achten.
14. Hieruit volgt dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel in het kader van de toetsing van de gemaakte match reeds faalt omdat de korpsfuncties waarnaar eiser verwijst inhoudelijk verschillen van de korpsfunctie van eiser voor wat betreft de toepasselijke schaal. Daarnaast bestaan er inhoudelijke verschillen tussen de formele korpsfunctiebeschrijving van eiser en de korpsfunctiebeschrijving van de Coördinator Kwaliteitsbureau Opsporing. Zoals reeds is vastgesteld kan in het kader van de onderhavige toets de omstandigheid dat eiser feitelijk wel de werkzaamheden uitvoert, zoals die blijken uit de laatstgenoemde functiebeschrijving, geen rol spelen. Dat eiser niet de mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van zijn functie als beleidsmedewerker functieonderhoud aan te vragen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de regelgever er in artikel 6, negende lid van Besluit bezoldiging politie (Bbp) bewust voor heeft gekozen om functieonderhoud tijdelijk niet mogelijk te maken en deze mogelijkheid eerst weer open te stellen nadat de personele reorganisatie is doorgevoerd.
15. Vervolgens leidt ook het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet tot een andere uitkomst. Anders dan eiser stelt kan uit de overgelegde e-mails van 21 en 23 mei 2014 niet worden opgemaakt dat eiser zou zijn toegezegd dat hij in het kader van het LFNP met een schaal 11 functie gematcht zou worden. Voor zover toezeggingen zijn gedaan, zien deze immers op de benoeming in een korpsfunctie, zijnde de (referentie)functie Beleidsmedewerker C. Dat deze benoeming vervolgens niet correct is verlopen en dat daardoor in strijd met loopbaanafspraken wordt gehandeld, klopt wellicht, doch is een omstandigheid die eiser aan de orde had moeten stellen in een procedure tegen het wijzigingsbesluit van 20 september 2014. Dat voor eiser niet meteen duidelijk was wat de consequenties waren van dit besluit en dat hij daarom hiertegen geen bezwaar en beroep heeft ingesteld, waardoor dit besluit nu in rechte vast staat, is, hoewel niet onbegrijpelijk, een omstandigheid die voor eisers risico komt. Daarmee staat ook eisers uitgangspositie voor de matching vast en wordt hierbij uitgegaan van de formele korpsfunctie Beleidsmedewerker B.
16. Ten slotte brengt het ter zitting door eiser gevoerde betoog dat hij taakaccenten heeft (waaronder het zijn van Hoofd Opsporing) die enkel passen bij een functie op schaal 11 of hoger, de rechtbank niet tot een ander oordeel. Eiser heeft immers reeds eerder de mogelijkheid gehad taakaccenten aan te dragen. Dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt komt thans voor eigen risico. Daarnaast merkt de rechtbank op dat volgens de matchingssystematiek, zoals deze is neergelegd in de stappen 9 en 9a van de beleidsregel, taakaccenten enkel kunnen leiden tot de toekenning van een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit, maar niet tot een ander domein, vakgebied of een functie in een hogere schaal. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit beleid onredelijk of anderszins onjuist te achten.
17. Ten aanzien van het beroep van eiser op de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 5, vierde lid, van de Regeling, overweegt de rechtbank als volgt.
18. Nu het gaat om een hardheidsclausule en, daarbij, om het afwijken van artikel 5, derde lid, van de Regeling en van een hem bindend besluit van een ander, hiërarchisch hoger geplaatst bestuursorgaan, is de rechtbank van oordeel dat de uitoefening van deze bevoegdheid door verweerder eveneens slechts terughoudend dient te worden getoetst.
19. Het betoog van eiser dat hij gematcht had moeten worden met de LFNP-functie Operationeel Specialist C kan, ook in het kader van de hardheidsclausule, niet leiden tot een geslaagd beroep. Het voert te ver om verweerder op grond van de hardheidsclausule te dwingen terug te komen van een in rechte vaststaand besluit waartegen de mogelijkheden van bezwaar en beroep hebben opengestaan. Daarnaast betrekt de rechtbank in zijn oordeel dat eiser op grond van artikel 49f van het Besluit bezoldiging politie zijn oorspronkelijke salaris behoudt, hetgeen maakt dat er minder snel sprake zal zijn van een onbillijkheid van overwegende aard. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de hardheidsclausule naar aard en inhoud ziet op onbillijkheden die zijn ontstaan door de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie. In het geval van eiser is er wellicht sprake van enige onbillijkheid, doch is deze niet zozeer afkomstig uit de matchingsprocedure als zodanig, maar uit een gemaakte fout in een aanstellingsbesluit en loopbaanafspraken die niet worden nagekomen. Voor zover er sprake is van een onbillijkheid, valt deze hierdoor buiten het bereik van de hardheidsclausule. Dat de genoemde fout heeft doorgewerkt in de uitgangspositie doet daar niet aan af. De onderhavige procedure betreft enkel de ‘omzetting’ van de (formele) korpsfunctie en die is niet onjuist verlopen.
20. Ten slotte volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Nu, zoals overwogen onder 9 en 10, de op eiser van toepassing zijnde transponeringstabelregel niet een besluit is dat door verweerder is genomen en hij zelf hieraan ook in ruime mate is gebonden, kan van verweerder niet worden verlangd dat hij de gemaakte match motiveert als ware het een eigen besluit. Zoals hierboven is overwogen heeft verweerder zich op het door hem ingenomen standpunt kunnen stellen en in de opmerking van het hoorkoppel heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om tot een ander oordeel te komen. Ten slotte ziet de rechtbank geen aanleiding om de (summiere) motivering van verweerder in het kader van de hardheidsclausule onvoldoende te achten, gelet op de terughoudende toets die de rechtbank in dit verband hanteert.
21. Nu geen van de beroepsgronden slagen, is het beroep ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.