ECLI:NL:RBLIM:2015:4385

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2740u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de matchingssystematiek binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie en de rechtsgeldigheid van de transponeringstabel

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 27 mei 2015, werd de zaak behandeld van een eiser die in beroep ging tegen de beslissing van de korpschef van politie over zijn functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De rechtbank oordeelde dat de transponeringstabel, die gebruikt werd voor de functietoekenning, niet kan worden gekwalificeerd als een algemeen verbindend voorschrift (avv) vanwege het gebrek aan een algemeen en abstract karakter. De rechtbank benadrukte dat de toetsing in deze zaken moet plaatsvinden op basis van de redelijkheid van de bindende transponeringsregel voor de verweerder. De eiser betoogde dat zijn functie onterecht was gematcht met de LFNP-functie 'Bedrijfsvoering specialist B' in plaats van 'Bedrijfsvoering specialist D', en dat dit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde echter dat de match niet kennelijk onhoudbaar was en dat de keuzes van de materiële wetgever gerespecteerd moesten worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het belang van de transponeringstabel en de bijbehorende regelgeving werd onderstreept. De uitspraak bevestigde dat de rechterlijke toetsing in deze context terughoudend moet zijn, gezien de hiërarchische verhoudingen en de gemaakte keuzes binnen het LFNP.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14 / 2740

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 mei 2015 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.P.L.C. Dijkgraaf),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. F.W.J. van der Steen, mr. C.L.G.M. van de Walle, en F.J.H. Gunther).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser over de periode van 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 functies in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) toegekend en bepaald dat eiser op 1 januari 2012 overgaat naar de LFNP-functie ‘Bedrijfsvoering specialist B’, gewaardeerd in salarisschaal 10.
Bij besluit van 28 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser was vóór de overgang naar de LFNP-functie werkzaam als juridisch beleidsmedewerker bij het kabinet van het (voormalige) korps Limburg-Noord. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Het bestaande systeem van duizenden verschillende regionale functies wordt vervangen door één stelsel van 92 landelijke functies, onderverdeeld naar domeinen en vakgebieden, inclusief de waardering, en de aan het gebouw verbonden en omschreven werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten, het LFNP genaamd. De invoering van het LFNP vindt plaats in meerdere stappen en wordt beschreven in de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling), vastgesteld door de Minister van Veiligheid en Justitie (Minister) op 8 mei 2013 en gepubliceerd in de Staatscourant van 22 mei 2013, nr. 13141. Allereerst zijn de uitgangsposities van alle politieambtenaren in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 vastgesteld (zie artikel 2 van de Regeling). De uitgangspositie is omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de korpsfunctiebeschrijving(en) en de extra werkzaamheden, bijzondere situaties, afspraken, of specifieke werkzaamheden (taakaccenten) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009 tot en met 31 december 2011, zoals vastgelegd in een besluit. Bij het vaststellen van de uitgangsposities is aan iedere politieambtenaar de mogelijkheid tot functieonderhoud geboden. Vervolgens zijn de korpsfunctiebeschrijvingen organiek gematcht met functies uit het LFNP (zie artikel 3 van de Regeling). Hierbij zijn, conform de beleidsregel Instructie organieke matching (beleidsregel), ook de extra werkzaamheden en specifieke werkzaamheden, zoals deze in de uitgangspositie zijn vastgelegd, betrokken. De resultaten van deze matching zijn vastgelegd in een transponeringstabel, die als bijlage bij de Regeling is gevoegd en gelijktijdig is gepubliceerd. De bijlage is sindsdien een aantal keer vervangen door een gewijzigde transponeringstabel, welke wijzigingen eveneens zijn gepubliceerd in de Staatscourant. Ten slotte zijn op basis van de uitgangsposities en de transponeringstabel LFNP-functies toegekend aan alle politieambtenaren en zijn zij, met ingang van 1 januari 2012, overgegaan naar de LFNP-functie die overeenkomt met de match, behorend bij de uitgangspositie zoals die gold op de peildatum van 31 december 2011 (zie artikel 5 van de Regeling).
2. Bij brief van 14 mei 2013 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt inzake zijn toekenning van en overgang naar een LFNP-functie. Hierin heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn de functie van eiser, zoals die gold op 31 december 2011, over te laten gaan naar de LFNP-functie ‘Bedrijfsvoering specialist B’. De door eiser ingediende bedenkingen hebben geen wijziging gebracht in het voornemen van verweerder.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald welke LFNP-functies worden toegekend voor eisers uitgangsposities over de periode van 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 en dat eiser op 1 januari 2012 overgaat naar de LFNP-functie van Bedrijfsvoering specialist B.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
5. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en betoogt daartoe allereerst dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Voort betoogt eiser dat er sprake is van ongelijke behandeling bij de matching van de verschillende juridisch beleidsmedewerkers en dat de matching niet is geschied overeenkomstig het doel en de strekking van het LFNP. Binnen de politie worden door diverse functionarissen binnen de bedrijfsvoering taken uitgevoerd met betrekking tot de Wet openbaarheid van bestuur, de Wet politiegegevens, de Wet bescherming persoonsgegevens en de daarmee samenhangende juridische procedures. Deze verschillende functies werden onder de voormalige korpsfunctiehuizen gewaardeerd in salarisschalen 9 tot en met 12. Eiser is echter van mening dat het doel van de LFNP-matchingsprocedure erop is gericht alle vergelijkbare functionarissen dezelfde (soort) functie toe te bedelen. De collega’s van eiser met dezelfde taken zijn echter allen weer in andere functies met andere schalen ingedeeld. Dit is niet in overeenstemming met de gedachte en strekking van het LFNP. Uit de matchingsbesluiten komt niet naar voren dat de taakkenmerken en resultaten van de functies zijn meegenomen. Als dat wel was gebeurd, zou iedereen dezelfde functie hebben gekregen. Eiser beroept zich daarom op het gelijkheidsbeginsel en is van mening dat zijn korpsfunctie gematcht dient te worden met de meest vergelijkbare LFNP-functie, zijnde de functie Bedrijfsvoering specialist D, in schaal 12.
6. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het bestreden besluit bevoegd is genomen. Zoals reeds overwogen in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 11 maart 2015 (ECLI:NL:RBLIM:2015:2056) lijdt het bestreden besluit niet aan een bevoegdheidsgebrek. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband op dat er geen sprake is van strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en van de situatie dat het bestreden besluit is genomen door een gemandateerde ambtenaar die ondergeschikt is aan de ambtenaar die het primaire besluit in mandaat heeft genomen.
7. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, zoals overwogen in bovengenoemde uitspraak van 11 maart 2015, de transponeringstabel niet valt aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift (avv). In hetgeen verweerder ter zitting in dit verband naar voren heeft gebracht, wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen.
8. De rechtbank overweegt dat de transponeringstabelregel die van toepassing is op eiser een besluit is dat is genomen door een ander, hiërarchisch hoger geplaatst bestuursorgaan dan verweerder. Dit brengt met zich dat een volle, inhoudelijke toets van dat besluit binnen de grenzen van het onderhavige geding niet mogelijk is. Daarbij komt dat, hoewel de transponeringstabel geen avv is, de Regeling wel dient te worden aangemerkt als een avv en dat de Regeling door middel van het daarin neergelegde artikel 5, derde lid, verweerder aan de transponeringstabel bindt bij het nemen van besluiten betreffende de overgang van een individuele ambtenaar naar een LFNP functie. Gelet op deze regelgeving enerzijds en de hiërarchische verhoudingen tussen verweerder en de Minister anderzijds, heeft verweerder bij het nemen van zijn besluiten bijzonder weinig vrijheid gehad, hetgeen zich in het kader van de rechterlijke toetsing vertaalt in een (zeer) terughoudende toets van de juistheid van de uit de transponeringstabel (in combinatie met de uitgangspositie) voortvloeiende match, zoals die is overgenomen in verweerders besluitvorming. Dat er sprake is van enige toetsingsmogelijkheid binnen het onderhavige geding, is erin gelegen dat verweerder, zoals hij ook ter zitting heeft toegelicht, bij de totstandkoming van de transponeringstabel de mogelijkheid heeft gehad om hem vreemd of onduidelijk voorkomende (concept)matches opnieuw voor te leggen (als hermatch aan te bieden) aan de werkgroep matching, waarna opnieuw gekeken werd of de matchingssystematiek goed was toegepast. Het gaat hier om de zogeheten korpscheck. Ook had verweerder de mogelijkheid om naar aanleiding van ingediende bedenkingen of naar aanleiding van het bezwaarschrift de match opnieuw voor te leggen.
9. Gelet op het bovenstaande hanteert de rechtbank in zaken als de onderhavige de toets of verweerder zich in het individuele geval in redelijkheid heeft kunnen laten binden door de van toepassing zijnde transponeringsregel. Dit zal in beginsel slechts niet het geval zijn als er sprake is van een kennelijk en evident onjuiste en daardoor onhoudbare match. Hierbij acht de rechtbank van belang dat er sprake kan zijn van een door de individuele ambtenaar onwenselijk geachte matchingsuitkomst die een direct gevolg is van de matchingsystematiek van het LFNP, zoals deze blijkt uit de van toepassing zijnde avv’s. Waar de gestelde onjuistheden in de matchingsuitkomst enkel een direct uitvloeisel zijn van de matchingssystematiek en de in dat verband door de materiële wetgever gemaakte keuzes, zal de rechtbank (en verweerder) die keuzes in beginsel moeten respecteren. De gevallen van een kennelijk onhoudbare match die overblijven, zullen die situaties zijn waarbij verweerder de match eigenlijk had moeten voordragen voor hermatching én niet valt in te zien waarom dat niet is gebeurd. Indien er geen sprake is van een kennelijk onhoudbare match, zoals hierboven bedoeld, zal de enkele omstandigheid dat de match onbillijke of zwaarwegende gevolgen heeft voor de individuele ambtenaar in beginsel niet voldoende zijn voor het oordeel dat verweerder zich niet gebonden heeft kunnen achten aan de toepasselijke transponeringstabelregel. Immers, hiervoor is reeds de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 5, vierde lid, van de Regeling, in het leven geroepen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het hierboven beschreven toetsingskader, de match van eisers oorspronkelijke korpsfunctie met de LFNP-functie Bedrijfsvoering specialist B niet kennelijk onhoudbaar.
11. De rechtbank overweegt in dit verband dat, ingevolge artikel 3, tweede lid, en artikel 3, vierde lid, van de Regeling, bij de matching wordt uitgegaan van de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving en dat bij de laatste stap van de matching de bij deze korpsfunctiebeschrijving behorende salarisschaal bepalend is. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat op dit punt sprake is van zodanige ernstige feilen dat de afweging van de betrokken belangen door de materiële wetgever niet langer gerespecteerd hoefde te worden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de totstandkoming van de LFNP matchingssystematiek en de gehele procedure van matching in samenspraak met, en onder (eind)verantwoordelijkheid van, het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (GOP) heeft plaatsgevonden. Ook de keuze om bij de match met de meest vergelijkbare functie binnen het relevante vakgebied uit te gaan van de salarisschaal van de korpsfunctie is geaccordeerd door het GOP. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het vaststellen van de Regeling (en de transponeringstabel). Naar vaste jurisprudentie van de Raad is het inherent aan een overleg binnen het GOP dat over en weer sprake is van geven en nemen en kan de uitkomst daarvan niet met vrucht worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de individuele ambtenaar nadelige gevolgen daarvan (zie de uitspraken van de Raad van 27 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:572) en 27 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1023). Dat bovengenoemde wijze van matching tot gevolg heeft dat eiser in een andere schaal is gematcht dan collega’s waarvan hij stelt dat zij dezelfde werkzaamheden uitvoeren¸ wat daar verder ook van zij, heeft voor verweerder geen aanleiding hoeven zijn om niet langer uit te gaan van een op basis van artikel 3, vierde lid, van de Regeling tot stand gekomen match.
12. De rechtbank overweegt voorts dat eiser niet heeft betoogd dat er sprake is van een onjuiste match voor wat betreft de indeling in het domein Ondersteuning en het vakgebied Bedrijfsvoeringspecialismen. Het door eiser gestelde onjuiste matchingsresultaat, zijnde de toekenning van de LFNP-functie Bedrijfsvoering specialist B (schaal 10) in plaats van Bedrijfsvoering specialist D (schaal 12), vloeit dan ook direct voort uit de hierboven beschreven LFNP matchingssystematiek en de in dat verband door de materiële wetgever gemaakte keuzes. Nu deze keuzes de rechterlijke toets doorstaan en ook verweerder aan deze is gebonden, ziet de rechtbank in het kader van de voorliggende toets geen verdere ruimte om de onderhavige match kennelijk onhoudbaar te achten. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat met de, in overleg met het GOP gekozen wijze van matchen, waarbij als laatste stap wordt gematcht op schaal, bewust de mogelijkheid is aanvaard dat de in het oude korpsfunctiegebouw bestaande verhoudingen tussen functies doorwerken in het LFNP. Hieruit volgt voorts dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel reeds faalt omdat de korpsfuncties waarnaar eiser verwijst in ieder geval inhoudelijk verschillen van de korpsfunctie van eiser voor wat betreft de toepasselijke schaal. Eiser heeft bovendien verder niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat de korpsfunctiebeschrijvingen van de collega’s waarnaar hij verwijst gelijkluidend zijn aan die van hem.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Oosterman (voorzitter), en mr. R.A.M.M. Gijselaers, en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Diem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.
w.g. A.J.M. van Diem,
griffier
w.g. A.W. Oosterman,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 mei 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.