ECLI:NL:RBLIM:2015:3540

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
03/659303-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag en veroordeling voor mishandeling met dodelijke afloop na vechtpartij op chaletpark in Arcen

Op 24 april 2015 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een vechtpartij op een chaletpark in Arcen, waarbij het slachtoffer, een Poolse man, is overleden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft gewild of dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood zou leiden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer had mishandeld door hem meermalen tegen het hoofd te slaan, wat leidde tot de fatale val en het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dood van het slachtoffer het gevolg was van een combinatie van de mishandeling en een val op een boomstam, waarbij niet kon worden vastgesteld of de dood uitsluitend door de mishandeling was veroorzaakt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die de schade als gevolg van het overlijden van het slachtoffer hebben geleden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/659303-14
Datum uitspraak : 24 april 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
thans gedetineerd in [detentieadres] .
Raadsman is mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 10 april 2015.
De rechtbank heeft op 10 april 2015 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2014 tot en met 23 augustus 2014 te Arcen, in elk geval in de gemeente Venlo, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen tegen diens gelaat, in elk geval diens hoofd geslagen waardoor althans tengevolge waarvan die [slachtoffer] is gevallen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2014 tot en met 23 augustus 2014 te Arcen, in elk geval in de gemeente Venlo, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen tegen diens gelaat, in elk geval diens hoofd heeft geslagen waardoor althans tengevolge waarvan die [slachtoffer] is gevallen, tengevolge waarvan deze is overleden.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in haar op schrift gestelde requisitoir op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. Daartoe heeft zij de volgende argumenten aangevoerd.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een traumatische verscheuring van het hersenkamertussenschot, dat het gevolg is van mechanisch geweld tegen of van het hoofd met daarbij het snel wegdraaien van het hoofd. Daardoor zijn bloedingen in de ventrikels opgetreden. Het mechanisch geweld tegen het hoofd van het slachtoffer past bij het meermaals slaan tegen het hoofd, zoals verdachte dat deed volgens zijn eigen verklaring en die van de getuige [getuige 1] . De vuistslagen van verdachte zijn een noodzakelijke factor geweest voor het bij het slachtoffer geconstateerde hersenletsel als gevolg waarvan hij is overleden. Dat het slaan van verdachte heel hard moet zijn gegaan, blijkt volgens de officier van justitie uit verse verwondingen aan verdachtes hand die bij zijn aanhouding zijn geconstateerd. Ook indien het de val op een boomstam is geweest die tot de dood heeft geleid, dan heeft verdachte die val veroorzaakt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met het toepassen van fors geweld tegen het hoofd zoals dat in dit geval door verdachte is toegepast, de kans op dodelijk letsel aanmerkelijk is. Door het slachtoffer te blijven slaan, wetende dat hij al in elkaar was gezakt, moet verdachte zich bewust zijn geweest van het levensgevaar dat door zijn handelen werd veroorzaakt. Dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard blijkt uit het feit dat verdachte bleef doorgaan toen zijn doel al bereikt was, het gevecht al gewonnen was en hij van het slachtoffer niets meer kon verwachten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zijn pleitnota aangevoerd dat de primair ten laste gelegde doodslag niet kan worden bewezenverklaard, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Daartoe heeft de raadsman betoogd dat verdachte niet het opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven, ook niet in voorwaardelijke zin. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op het tijdstip waarop het delict plaatsvond, was het ter plaatse donker. Tussen verdachte en het slachtoffer is een woordenwisseling ontstaan die uitmondde in het over en weer duwen. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens een of twee vuistslagen tegen het hoofd gegeven, met enige maar niet met volle kracht. Ook hebben slagen het slachtoffer gemist. Verdachte heeft geprobeerd hem meermalen te raken, maar is daar slechts ten dele in geslaagd doordat het donker was en door de ontwijkende bewegingen en de val van het slachtoffer. Ook zal het alcoholgebruik van verdachte ertoe hebben geleid dat zijn motoriek niet bijzonder accuraat kan zijn geweest.
Er waren behalve verdachte twee getuigen van het voorval. Doordat het donker was, heeft de getuige [getuige 2] weliswaar gezien dat verdachte het slachtoffer sloeg, maar heeft hij niet (goed) gezien waar de klap terechtkwam. Na die klap is de getuige weggerend.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op een afstand van circa vijftien meter stond en dat hij alleen de rug van verdachte kon zien. [getuige 1] heeft niet gezien of de eerste klap van verdachte raak was en waar het slachtoffer geraakt zou zijn. Ook heeft hij niet gezien hoe het slachtoffer gevallen is. Wel heeft hij gezien dat verdachte slaande bewegingen heeft gemaakt. Uit de verklaring valt dan ook niet af te leiden of de slaande bewegingen raak zijn geweest. De verdediging betwist de verklaring van [getuige 1] dat verdachte misschien wel tien keer zou hebben geslagen, ook toen het slachtoffer al op de grond lag. De verklaringen van [getuige 1] zijn onvoldoende betrouwbaar en lijken meermalen innerlijk tegenstrijdig te zijn, zodat deze niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. De verklaringen vinden voorts geen steun in het forensisch sporenbeeld en worden zelfs weerlegd door het ontbreken van met die beweerdelijke geweldstoepassing consistent letsel.
Het slachtoffer is op de grond beland en heeft daarbij - naar het zich laat aanzien - ook nog eens ongelukkig zijn hoofd gestoten tegen een op de grond liggend stuk boomstam. Getuigen hebben dit stuk boomstam bij het slachtoffer zien liggen. De getuige [getuige 3] constateert dat het slachtoffer kennelijk ergens op is gevallen en daardoor letsel achter op het hoofd heeft opgelopen. Ook andere getuigen zouden een dergelijke verklaring hebben afgelegd. De aannemelijkheid van de val op de boomstam is relevant tegen de achtergrond van de bevindingen van de schouwarts, de arts/patholoog en de neuropatholoog met betrekking tot de doodsoorzaak c.q. het overlijden van het slachtoffer.
Voorts kunnen de bevindingen van de deskundigen niet uitsluiten dat bij het slachtoffer vooraf reeds sprake is geweest van ziekelijke vaatafwijkingen en traumatische vaatverscheuringen binnen de hersenen die bijgedragen kunnen hebben aan het overlijden van het slachtoffer.
Dat het slachtoffer zou komen te overlijden was voor verdachte in redelijkheid niet voorzienbaar. Verdachte heeft de dood van het slachtoffer niet gewild en bij het geven van de vuistslag(en) heeft verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer aanvaard.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden, kan worden bewezen verklaard.
3.3.
Het oordeel van de rechtbankDe beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven (hierna) vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De bewijsmiddelen [1]
Inleiding
Op zaterdag 23 augustus 2014 omstreeks 00:10 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding om naar het chaletpark aan de [adres 2] te gaan in verband met een reanimatie. Omstreeks 00.20 uur kwamen zij ter plaatse aan en zagen een man die levenloos op de grond lag tussen chalet nummer 24 en een belendend chalet. Deze man bleek te zijn [slachtoffer] , van Poolse nationaliteit. Zij zagen dat een man doende was met reanimatie. [verbalisant 2] nam de reanimatie over. Tijdens het reanimeren werden de verbalisanten aangesproken door de Poolse parkmanager [betrokkene 1] . Deze deelde mede dat het [slachtoffer] betrokken was geweest bij een vechtpartij en geslagen zou zijn door een andere Pool, genaamd [verdachte] . Omstreeks 00:25 uur zagen zij op aanwijzing van [betrokkene 1] in het chalet nummer 61 een man zitten van wie [betrokkene 1] verklaarde dat dit de persoon was die had geslagen. [2]
Verdachteheeft verklaard dat hij [slachtoffer] in de nacht van 22 op 23 augustus 2014 in Arcen een ‘lesje’ wilde leren om te voorkomen dat deze hem en zijn moeder weer zou beledigen wanneer hij [slachtoffer] de volgende dag weer zou tegenkomen. Hij heeft [slachtoffer] met een gebalde vuist in het gezicht geslagen op het moment dat [slachtoffer] opstond van een bankje en naar voren in zijn richting kwam. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geraakt tussen neus en kaken. Daarna heeft hij [slachtoffer] nog een of twee keer geraakt toen deze viel. [3]
[getuige 2]heeft verklaard dat [slachtoffer] bij hem thuis een sigaretje kwam roken. Zij gingen buiten op een bankje zitten. Daarna kwam er een persoon naar hen toe genaamd [verdachte] . Deze gedroeg zich raar en daarom hebben zij hem verteld dat wanneer hij dronken of onder invloed is zij hem niet in de buurt wilden hebben. [verdachte] vroeg of [betrokkene 2] thuis was en [getuige 2] vertelde hem dat [betrokkene 2] niet thuis was. Hij hoorde [slachtoffer] aan [verdachte] vragen of hij hem misschien kon helpen. Het leek erop dat [verdachte] [slachtoffer] uitlokte om te gaan vechten. Hij zag dat [verdachte] hem zachtjes tegen zijn hoofd tikte en een uitdagende houding aannam. Hij zag dat [verdachte] wegliep en ondertussen door bleef gaan met [slachtoffer] uitdagen, door te roepen: “Kom op, durf jij”. Hij zag dat [verdachte] terug kwam lopen in de richting van [slachtoffer] en [slachtoffer] met zijn vuisten begon te slaan. [getuige 2] is toen weggerend om hulp te halen. Toen hij terugkwam, zag hij dat [verdachte] wegrende en dat [slachtoffer] op de grond lag. [4]
[getuige 1]heeft verklaard dat hij rond middernacht met [verdachte] naar huisje nummer 24 van een persoon genaamd [betrokkene 2] is gegaan. Voor huisje 24 zaten twee jongens, [slachtoffer] en [getuige 2] . [verdachte] heeft de jongens gevraagd of [betrokkene 2] thuis was. [slachtoffer] zei dat hij moest opsodemieteren. Daarna begon een gesprek tussen [slachtoffer] en [verdachte] dat ging escaleren. Hij hoorde [slachtoffer] 'mietje' roepen naar [verdachte] . [verdachte] draaide zich om en sloeg [slachtoffer] met een gebalde vuist in zijn gezicht. [slachtoffer] is na de eerste slag op de grond gevallen. [slachtoffer] viel van het bankje waarop hij zat en [verdachte] heeft [slachtoffer] nog een paar keer geslagen terwijl hij op de grond lag. [getuige 1] stond op dat moment op een afstand van vijf à zes meter, maar hij heeft niet gezien waar [verdachte] [slachtoffer] heeft geraakt, omdat [verdachte] tussen hem en [slachtoffer] in stond. [getuige 1] probeerde [verdachte] van [slachtoffer] af te trekken. [verdachte] stond op dat moment over [slachtoffer] gebogen. [5]
[getuige 4]verklaart dat hij geluiden hoorde alsof er geslagen werd met een vuist. Hij is op het geluid afgelopen en zag dat iemand op de grond lag. Hij heeft de vitale functies van [slachtoffer] gecontroleerd omdat hij zag dat het niet goed met hem ging. Hij zag dat [slachtoffer] bloedde en dat hij een kleine snede in zijn hoofd had boven zijn oor en bijna boven op zijn hoofd. Hij zag dat [slachtoffer] nog ademde en dat hij ineens stopte met ademen. [getuige 4] is toen gestart met reanimeren. Toen hij bij [slachtoffer] kwam, zag hij ook een stuk hout op de grond liggen en hij zag dat er bloed op het hout zat. [6]
Door ambulancepersoneel werd [slachtoffer] geïntubeerd. Na 10-15 minuten was er wederom herstel van de circulatie waarna hij naar het Radboudziekenhuis te Nijmegen werd overgebracht. Gezien de infauste prognose werd daar besloten de behandeling te staken. [slachtoffer] overleed op 23 augustus 2014 om 12.37 uur. [7]
Uit het neuropathologisch onderzoek van de hersenen, uitgevoerd door dr. B. Kubat, arts en patholoog, blijkt het volgende.
Het neuropathologisch onderzoek toont traumatische veranderingen in de zin van een traumatische verscheuring van het septum pellucidum (hersenkamertussenschot) en daardoor opgetreden bloeding in de ventrikels, voorts werd basaal gelokaliseerde subarachnoïdale bloeding gevonden. Door inadequate behandeling van het materiaal voorafgaande aan de fixatie kon de cirkel van Willis niet afdoende worden onderzocht, zodat de oorzaak van deze subarachnoïdale bloeding niet nagegaan kon worden. Voor zover de basale hersenvaten te beoordelen waren, werden geen afwijkingen gevonden. Differentiaal diagnostisch dienen theoretisch de volgende oorzaken van deze subarachnoïdale bloeding te worden overwogen;
1. Ruptuur van een sacculair aneurysma in het gebied van de cirkel van Willis, deze kon wegens de bovengenoemde redenen niet worden uitgesloten.
2. Traumatische ruptuur in de voorste delen van de cirkel van Willis, deze kon wegens de bovengenoemde redenen niet worden uitgesloten.
3. Traumatische vaatbeschadiging ter plaatse van de arteriae vertebrales (deze waren niet beschikbaar voor verder onderzoek) – gelet op de lokalisatie/distributie van de subarachnoïdale bloeding is een beschadiging in de meer caudale delen van de arteriae vertebrales minder aannemelijk.
Conclusie: het neuropathologisch onderzoek van de hersenen toont een traumatische verscheuring van het septum pellucidum en dientengevolge opgetreden intraventriculaire bloeding. Voorts werd subarachnoïdale bloeding gevonden, alsmede tekenen van voorafgaande aan het overlijden opgetreden hypoxische ganglioncelbeschadiging en terminaal opgetreden hersenoedeem. [8]
Ter terechtzitting heeft dr. Kubat uiteengezet dat een verscheuring van het septum pellucidum vooral het gevolg is van een versnelling van de beweging van het hoofd, waardoor de hersenen als het ware vervormd worden waardoor druk ontstaat. Veelal wordt gezien dat een rotationele component deel uitmaakt van die versnelling, maar dat is niet noodzakelijk.
De arts en patholoog A. Maes rapporteerde op 24 oktober 2014 het volgende.
Er waren onder meer onderhuidse bloeduitstortingen gelokaliseerd midden op het achterhoofd en er was een voor onderhuidse bloeduitstorting verdachte huidverkleuring op het voorhoofd rechts waar te nemen. Er was rechts aan het hoofd een circa vijftien centimeter grote onderhuidse bloeduitstorting met begeleidende bloeduitstorting in de rechterslaapspier. Er was links hoog in de nekspieren een circa één centimeter grote bloeduitstorting. Er waren zeer bloederige zachte hersenvliezen met veel bloed rondom de hersenstam. De hersenen waren sterk gezwollen met inklemmingsverschijnselen aan de onderzijde. Er was bloederig hersenvocht.
Bij sectie waren er als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig botsend geweld verspreid over het lichaam, ook in de behaarde hoofdhuid onderhuidse bloeduitstortingen. Deze kunnen passen bij slaan/stompen maar ook ergens tegenaanvallen met de rechterzijde van het hoofd.
Bij neuropathologisch onderzoek werd een traumatische verscheuring van het hersenkamertussenschot gevonden met bloeding in de hersenkamers. Er was ook een uitbreiding van de bloeding in en onder de zachte hersenvliezen (een subarachnoïdale bloeding). Ziekelijke vaatafwijkingen werden niet gevonden. Traumatische vaatafwijkingen, anders dan de reeds vastgestelde traumatische verscheuring van het septum pellucidum en de daarin verlopende bloedvaten, werden niet aangetoond. Er is met röntgencontrastmiddel opgespoten en er werden in de bloedvaten geen scheuren in de basale hersenvaten gezien. De traumatische verscheuring van het septum pelludicum is het gevolg van mechanisch geweld tegen/van het hoofd meestal met daarbij een rotationele component (snel wegdraaien van het hoofd). Er was een hersenzwelling met inklemming aan de onderzijde. Er was longoedeem en longontsteking, de longen waren vrijwel niet meer luchthoudend. Het overlijden wordt door hersenfunctieverlies als gevolg van inklemmingsverschijnselen zondermeer verklaard. Het longoedeem en de longontsteking vormen een verwikkeling van het hersenfunctieverlies en hebben door functieverlies van de longen aan het overlijden bijgedragen.
De arts concludeert dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van een traumatische verscheuring van het hersenkamertussenschot met als gevolg een bloeding in de hersenen(vliezen). [9]
Ter terechtzitting heeft Maes toegelicht dat uit haar onderzoek geen bloedingen vanuit de cirkel van Willis zijn gebleken, aangezien zij die met contrastvloeistof heeft opgespoten waarna zij geen lekkage constateerde.
Overwegingen van de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde doodslag is nodig dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om het slachtoffer te doden.
Verdachte en het slachtoffer kenden elkaar niet. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer slechts een lesje wilde leren om te voorkomen dat hij een van de volgende dagen weer door [slachtoffer] beledigd zou worden. Uit het verhandelde ter terechtzitting noch uit het procesdossier is gebleken dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld met het opzet om [slachtoffer] te doden.
Vervolgens doet zich de vraag voor of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het doden van het slachtoffer. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg slechts aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat er in de behaarde hoofdhuid van het slachtoffer onderhuidse bloeduitstortingen waren die kunnen passen bij slaan/stompen maar ook bij ergens tegenaanvallen met de rechterzijde van het hoofd. Door de patholoog zijn onderhuidse bloeduitstortingen gelokaliseerd midden op het achterhoofd en rechts aan het hoofd. Verder was er een voor onderhuidse bloeduitstorting verdachte huidverkleuring op het voorhoofd waargenomen. Bij neuropathologisch onderzoek werd een traumatische verscheuring van het hersenkamertussenschot gevonden met bloeding in de hersenkamers, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Er was ook een uitbreiding van de bloeding in en onder de zachte hersenvliezen (een subarachnoïdale bloeding). Op basis van de rapporten en de verklaringen ter terechtzitting van de deskundigen concludeert de rechtbank dat het slachtoffer is overleden als gevolg van mechanisch geweld tegen/van het hoofd met mogelijk daarbij een rotationele component. Dat dr. Kubat niet heeft kunnen uitsluiten dat de bloeding in de hersenen door ziekelijke of traumatische vaatverscheuringen is ontstaan, waarop de verdediging heeft gewezen, doet daar niet aan af. Uit het onderzoek en de verklaring van Maes blijkt immers dat zij bij haar onderzoek heeft geconstateerd dat dat deel van de vaten in de hersenen waarop dr. Kubat heeft gedoeld, de cirkel van Willis, geen lekkage vertoonde.
Verdachte en het slachtoffer bevonden zich tegenover elkaar. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer tussen diens neus en kaken heeft geraakt op het moment waarop deze op wilde staan en zich naar voren bewoog. Op grond daarvan stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer in ieder geval aan de voorzijde van het hoofd heeft geraakt. Uit het feit dat het slachtoffer als gevolg van die klap van verdachte ondanks zijn voorwaartse beweging achterover is gevallen, leidt de rechtbank voorts af dat verdachte zeer hard heeft geslagen. Uit de verklaringen van verdachte en de getuigen blijkt niet dat verdachte het slachtoffer na diens val nog
tegen het hoofdheeft geslagen. Weliswaar heeft [getuige 1] de verdachte nog slaande bewegingen zien maken na de eerste klap, maar omdat de verdachte met zijn rug naar [getuige 1] en over het slachtoffer gebogen stond, kan de rechtbank, mede gezien de verklaring van de verdachte, niet vaststellen dat de verdachte het slachtoffer toen ook nog heeft geraakt. Wel blijkt uit het rapport van de patholoog dat er meerdere bloeduitstortingen op diverse andere plaatsen – aan de linkerzijde – van het lichaam van het slachtoffer waren. Deze constatering past bij de verklaring van verdachte en de verklaring van de getuigen dat verdachte meer keren heeft geslagen. De getuigen geven geen uitsluitsel over de plaatsen waar het slachtoffer is geraakt. [getuige 4] heeft verklaard dat zich op een stuk boomstam dat bij het slachtoffer lag bloed heeft bevonden. Onderzoek daarvan heeft echter niet plaatsgevonden. De rechtbank constateert dat de mogelijkheid open blijft dat de dood van het slachtoffer mede door de val op dat stuk boomstam is veroorzaakt. Noch uit het onderzoek ter terechtzitting, noch uit de inhoud van de op de strafzaak betrekking hebbende stukken is komen vast te staan dat verdachte met zijn vuist het hoofd van het slachtoffer aan de rechterzijde heeft geraakt. Ook kan niet onomstotelijk worden vastgesteld of het letsel aan het hoofd als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden, een gevolg is van de vuistslag(en) dan wel (mede) van een val op een stuk boomstam. Ook de bevindingen uit het pathologisch onderzoek en de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting geven hierover geen uitsluitsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of het dodelijk letsel is veroorzaakt door de slag(en) van verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer dan wel door de val op het stuk boomstam.
Hard slaan tegen de voorzijde van het hoofd, tussen neus en kaken, levert over het algemeen een grote kans op lichamelijk letsel op. Er kan echter niet gezegd worden dat dit een
aanmerkelijkekans op de dood oplevert, laat staan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Dat het slachtoffer als gevolg van het toegepaste geweld met zijn hoofd op een stuk boomstam zou vallen, was niet in redelijkheid voor verdachte te voorzien, zodat ook deze omstandigheid geen aanmerkelijke, door verdachte bewust aanvaarde, kans op de dood van het slachtoffer oplevert.
De hierboven beschreven omstandigheden bieden onvoldoende aanknopingspunten om onomstotelijk aan te nemen dat verdachte de kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer.
Nu het opzet tot het doden van het slachtoffer ontbreekt, zal de rechtbank verdachte van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zodanig hard heeft geslagen dat het slachtoffer door dat handelen van verdachte ten val is gekomen. Dit handelen moet derhalve zodanig heftig zijn geweest dat dit gericht is geweest op het toebrengen van pijn dan wel letsel bij het slachtoffer. Ten gevolge van dit handelen is het slachtoffer ten val gekomen en komen te overlijden. Nu het letsel van het slachtoffer kan worden aangemerkt als lichamelijk letsel, dit letsel is ontstaan door het handelen van verdachte, en de dood is ingetreden als gevolg van dit letsel, is er sprake van mishandeling, de dood ten gevolge hebbend.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 22 augustus 2014 tot en met 23 augustus 2014 te Arcen opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen tegen diens hoofd heeft geslagen waardoor die [slachtoffer] is gevallen en tengevolge waarvan deze is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1.
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.

5.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte opheft.

6.De oplegging van straf en/of maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht - de primair ten laste gelegde doodslag - gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte beseft dat geen enkele straf kan opwegen tegen het leed dat de nabestaanden van het slachtoffer is aangedaan. Verdachte heeft de dood van [slachtoffer] niet gewild noch heeft hij daartoe het voorwaardelijk opzet gehad. Met verwijzing naar het ontbreken van justitiële documentatie van verdachte, de persoon van verdachte en het door hem getoonde berouw, alsmede vergelijkbare jurisprudentie van deze rechtbank heeft de raadsman aangevoerd dat kan worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft een woordenwisseling gehad met het slachtoffer [slachtoffer] . Ofschoon hij aanvankelijk aanstalten maakte om zich te verwijderen is hij weer teruggekeerd en heeft hij het slachtoffer opzettelijk met een vuist onder meer hard tegen het hoofd geslagen, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens achtergelaten en is weggelopen zonder zich om hem te bekommeren. Het slachtoffer is later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden. Als gevolg van het handelen van verdachte is onherstelbaar leed en gemis bij de nabestaanden van het slachtoffer teweeggebracht. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaringen van de moeder, de broers en de vriendin van het slachtoffer, zoals deze ter zitting op indrukwekkende wijze onder woorden zijn gebracht.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij voorafgaand aan de mishandeling alcoholhoudende drank had gedronken en dat het niet tot een vechtpartij zou zijn gekomen indien dat niet het geval was geweest maar dat hij dan zou zijn doorgelopen. De rechtbank merkt op dat dit de verdachte niet disculpeert en rekent de verdachte juist bijzonder aan dat hij als gevolg van zijn drankgebruik tot geweldpleging is gekomen. Voor de samenleving in het algemeen geldt dat geweldplegingen als de onderhavige als zeer bedreigend worden ervaren en gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken.
Hoewel verdachte niet het opzet had om het slachtoffer te doden, moeten de fatale gevolgen van zijn handelen hem in ernstige mate worden toegerekend. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat aan verdachte een vrijheidsbenemende straf van langere duur dient te worden opgelegd. Nu de rechtbank anders dan de officier van justitie uitgaat van mishandeling de dood ten gevolge hebbend, in plaats van doodslag, ziet de rechtbank aanleiding bij de strafoplegging aanzienlijk naar beneden af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Bij de vaststelling van de duur van de vrijheidsstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en zij heeft daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld, dat hij oprecht spijt van zijn handelen heeft getoond en zijn medeleven in de richting van de nabestaanden heeft uitgesproken. De rechtbank heeft gezien dat de verdachte al in een eerder stadium geprobeerd heeft door tussenkomst van zijn raadsman en de officier van justitie zijn medeleven aan de nabestaanden te betuigen.
De rechtbank zal gezien de genoemde omstandigheden een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen, zodat de strafoplegging tevens dienstbaar wordt gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten door verdachte. De door de raadsman bepleite gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, acht de rechtbank onvoldoende in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit. De rechtbank is van oordeel dat voor verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk passend en geboden is.

7.De benadeelde partijen

7.1.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 6.067,74 terzake van het bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij heeft de schade als volgt gespecificeerd:
  • begrafeniskosten € 4.116.69
  • reiskosten 23 tot en met 26 augustus 2014: € 452,48
  • reiskosten 7 tot en met 9 december 2014: € 467,60
  • reiskosten 8 tot en met 11 april 2015: € 505,12
  • telefoonkosten (schatting): € 100,00
  • kosten vertaling overlijdensakte € 9,50
  • verblijfkosten 23 tot en met 26 augustus 2014: € 151,40
  • verblijfkosten 7 tot en met 9 december 2014: € 113,55
  • verblijfkosten 8 tot en met 11 april 2015: € 151,40
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter toelichting aangevoerd dat de reis- en verblijfkosten zijn geschat op basis van het bepaalde in het Besluit Tarieven in Strafzaken.
Voorts heeft de benadeelde partij de toewijzing van de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en de oplegging van de schademaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte bereid is de begrafeniskosten naar vermogen te vergoeden. Voorts heeft de raadsman betoogd de reiskosten hoog te achten en de rechtbank verzocht deze naar redelijkheid te beoordelen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De vordering komt de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voor.
De verdediging heeft aangevoerd de reiskosten hoog te achten. De rechtbank acht vaststelling van de reis- en verblijfkosten op basis van het bepaalde in het Besluit tarieven in strafzaken echter redelijk en billijk en wijst deze kosten toe tot de gevorderde bedragen. Nu de overige gevorderde bedragen door de verdediging niet inhoudelijk zijn betwist, wijst de rechtbank de schadevergoeding toe tot het gevorderde bedrag van € 6.067,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de volledige voldoening.
Voorts legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op voor een bedrag van
€ 6.067,74, vermeerderd met de wettelijke rente, met vervangende hechtenis van 65 dagen, nu verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.
7.2.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 45.763,51 terzake van het bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij heeft de schade als volgt gespecificeerd:
  • derving levensonderhoud € 45.000,00
  • reiskosten 20 tot en met 22 oktober 2014: € 448,56
  • verblijfkosten 20 tot en met 22 oktober 2014: € 113,55
  • verblijfkosten 8 tot en met 11 april 2015: € 151,40
  • telefoonkosten (schatting): € 50,00
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter toelichting aangevoerd dat het slachtoffer de ouders financieel heeft ondersteund omdat zij voor hun levensonderhoud waren aangewezen op een gering pensioen. De hoogte van deze post is begroot op basis van een gemiddeld maandelijks bedrag van € 250,00 dat door het slachtoffer gedurende de periode april tot en met augustus 2014 aan de ouders ter beschikking is gesteld. Op basis van de gemiddelde levensverwachting van de ouders is de totale uitkeringsduur bepaald op 15 jaar. De kosten van de reis- en verblijfkosten zijn geschat op basis van het bepaalde in het Besluit Tarieven in Strafzaken.
Voorts heeft de benadeelde partij de toewijzing van de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en de oplegging van de schademaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de kosten van derving van levensonderhoud in de strafzaak lastig zijn in te schatten, maar dat toewijzing van een voorschot van € 20.000,-- redelijk is. Voor het overige dient de vordering met betrekking tot de post derving levensonderhoud niet ontvankelijk te worden verklaard met verwijzing naar de civiele rechter. De overige bedragen kunnen worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de post “derving levensonderhoud” primair een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij ten aanzien hiervan niet ontvankelijk behoort te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering op dit onderdeel dient te worden afgewezen omdat deze ondersteuning geen derving van levensonderhoud betreft. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 september 2006, NJ 2007, 484, ECLI:NL:HR:2006:AV2654, het bepaalde in artikel 361 lid 3 Sv – bezien in het licht van artikel 6 lid 1 EVRM – de strafrechter verplicht tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij, indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. De rechtbank is van oordeel dat hiervan ten aanzien van de gevorderde kosten van “derving levensonderhoud” van de zijde van de verdediging sprake is, mede gezien het late moment waarop de vordering is ingediend. Indien aan de verdediging de gelegenheid zou worden geboden haar standpunt nader te onderbouwen zou dit tot een onevenredige belasting van het strafproces leiden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij ten aanzien van de post "derving levensonderhoud" niet-ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering komt de rechtbank ten aanzien van de materiële schade, die door de verdediging niet inhoudelijk is betwist, onrechtmatig noch ongegrond voor. Nu de gevorderde bedragen door de verdediging niet inhoudelijk zijn betwist, wijst de rechtbank de schadevergoeding toe tot het gevorderde bedrag van € 763,51, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de volledige voldoening.
Voorts legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op voor een bedrag van € 763,51, vermeerderd met de wettelijke rente, met vervangende hechtenis van 15 dagen, nu verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.
7.3.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 767,14 terzake van het bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij heeft de schade als volgt gespecificeerd:
  • reiskosten 23 tot en met 26 augustus 2014: € 491,38
  • reiskosten 8 december 2014: € 24,36
  • telefoonkosten (schatting): € 100,00
  • verblijfkosten 8 tot en met 11 april 2015: € 151,40
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter toelichting aangevoerd dat de reis- en verblijfkosten zijn geschat op basis van het bepaalde in het Besluit Tarieven in Strafzaken.
Voorts heeft de benadeelde partij de toewijzing van de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en de oplegging van de schademaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De vordering komt de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voor.
Nu de gevorderde bedragen door de verdediging niet inhoudelijk zijn betwist, wijst de rechtbank de schadevergoeding toe tot het gevorderde bedrag van € 767,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de volledige voldoening.
Voorts legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op voor een bedrag van € 767,14, vermeerderd met de wettelijke rente, met vervangende hechtenis van 15 dagen, nu verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.
7.4.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding van € 971,47 terzake van het bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij heeft de schade als volgt gespecificeerd:
  • reiskosten 8 tot en met 11 april 2015: € 505,12
  • telefoonkosten (schatting): € 50,00
  • reiskosten 23 tot en met 26 augustus 2014: € 151,40
  • verblijfkosten 7 tot en met 9 december 2014: € 113,55
  • verblijfkosten 8 tot en met 11 april 2015: € 151,40
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter toelichting aangevoerd dat de reis- en verblijfkosten zijn geschat op basis van het bepaalde in het Besluit Tarieven in Strafzaken.
Voorts heeft de benadeelde partij de toewijzing van de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en de oplegging van de schademaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De vordering komt de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voor.
Nu de gevorderde bedragen door de verdediging niet inhoudelijk zijn betwist, wijst de rechtbank de schadevergoeding toe tot het gevorderde bedrag van € 971,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de volledige voldoening.
Voorts legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op voor een bedrag van € 971,47, vermeerderd met de wettelijke rente, met vervangende hechtenis van 19 dagen, nu verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.
7.5.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] vordert een schadevergoeding van € 13.785,49 terzake van het bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij heeft de schade als volgt gespecificeerd:
  • shockschade € 12.500,00
  • reiskosten 23 tot en met 26 augustus 2014: € 493,36
  • reiskosten 20 tot en met 22 oktober 2014: € 448,56
  • verblijfkosten 20 tot en met 22 oktober 2014: € 113,55
  • verblijfkosten 8 tot en met 11 april 2015: € 151,40
  • telefoonkosten (schatting): € 50,00
  • kosten vertaling akte van overlijden € 28,62
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter toelichting aangevoerd dat de benadeelde direct is geconfronteerd met de bijzonder ernstige gevolgen van het bewezen verklaarde feit en dat bij haar PTSS is vastgesteld. Zij voldoet derhalve aan de criteria van shockschade.
De kosten van de reis- en verblijfkosten zijn geschat op basis van het bepaalde in het Besluit Tarieven in Strafzaken.
Voorts heeft de benadeelde partij de toewijzing van de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en de oplegging van de schademaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002, NJ 2002/2014, primair aangevoerd dat de post “shockschade” affectieschade betreft die op grond van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek niet voor vergoeding in aanmerking komt. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat deze post een onevenredige belasting van het strafgeding vormt en dat de vordering op dit onderdeel onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij dient ten aanzien hiervan niet ontvankelijk te worden verklaard dan wel dient de vordering op dit onderdeel te worden afgewezen. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 september 2006, NJ 2007, 484, ECLI:NL:HR:2006:AV2654, het bepaalde in artikel 361 lid 3 Sv – bezien in het licht van artikel 6 lid 1 EVRM – de strafrechter verplicht tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij, indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. De rechtbank is van oordeel dat hiervan ten aanzien van de gevorderde kosten van “shockschade” van de zijde van de verdediging sprake is, mede gezien het late moment waarop de vordering is ingediend. Indien aan de verdediging de gelegenheid zou worden geboden haar standpunt nader te onderbouwen zou dit tot een onevenredige belasting van het strafproces leiden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij ten aanzien van de post "shockschade" niet-ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering komt de rechtbank ten aanzien van de materiële schade, die door de verdediging niet inhoudelijk is betwist, onrechtmatig noch ongegrond voor. Nu de gevorderde bedragen door de verdediging niet inhoudelijk zijn betwist, wijst de rechtbank de schadevergoeding toe tot het gevorderde bedrag van € 1.285,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de volledige voldoening.
Voorts legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op voor een bedrag van
€ 1.285,49, vermeerderd met de wettelijke rente, met vervangende hechtenis van 22 dagen, nu verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.
7.6.
Uitbetaling op derdenrekening
De raadsvrouw van de benadeelde partijen heeft ter terechtzitting verzocht de uitbetaling van de schadevergoedingsbedragen te doen plaatsvinden op rekeningnummer [rekeningnummer] De rechtbank zal bepalen dat de schadevergoeding dient te worden betaald door overmaking op de derdenrekening van het kantoor van de raadsvrouw.

8.Het beslag

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de volgende kledingstukken van verdachte in beslag genomen zijn:
1. spijkerbroek, kleur blauw;
1. vest met capuchon, kleur zwart;
1. T-shirt, kleur zwart.
Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarde heeft overtreden;
-
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachtezich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
-
ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] :
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] te betalen € 6.067,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de volledige voldoening, te berekenen zoals hierna is vermeld;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
bepaalt de ingangsdata van de wettelijke rente als volgt:
- begrafeniskosten, telefoonkosten, kosten vertaling en reis- en verblijfkosten over de periode van 23 tot en met 26 augustus 2014: € 4.830,07 met ingang van 26 augustus 2014;
- reis- en verblijfkosten 7 tot en met 9 september 2014: € 581,15 met ingang van
9 september 2014;
- reis- en verblijfkosten 8 tot en met 11 april 2015: € 656,52 met ingang van 11 april 2015;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het
slachtoffer [benadeelde 1] van € 6.067,74, te vermeerderen met de wettelijke rente, te
berekenen tot aan de dag van de volledige voldoening zoals hiervoor is vermeld, bij niet
betaling en verhaal te vervangen door 65 dagen hechtenis, met dien verstande dat de
vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
-
ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] :
bepaalt dat de benadeelde partij E. Januchowska ten aanzien van de post "derving levensonderhoud" niet ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 763,51, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de volledige voldoening, te berekenen zoals hierna is vermeld;
bepaalt de ingangsdata van de wettelijke rente als volgt:
- telefoonkosten: € 50,00 met ingang van 26 augustus 2014;
- reis- en verblijfkosten 20 tot en met 22 oktober 2014: € 562,11 met ingang van
22 oktober 2014;
- reis- en verblijfkosten 8 tot en met 11 april 2015: € 151,40 met ingang van
11 april 2015;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] van € 763,51, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen zoals hiervoor is vermeld, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
-
ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] :
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 3] te betalen € 767,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de volledige voldoening, te berekenen zoals hierna is vermeld;
bepaalt de ingangsdata van de wettelijke rente als volgt:
- telefoonkosten en reiskosten 23 tot en met 26 augustus 2014: € 491,38 met ingang van 26 augustus 2014;
- reiskosten 8 december 2014: EUR 24,36 met ingang van 8 december 2014;
- reis- en verblijfkosten 8 tot en met 11 april 2015: € 151,40 met ingang van 11 april 2015;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] van € 767,14, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen tot aan de dag van de volledige voldoening zoals hiervoor is vermeld, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
-
ten aanzien van de vordering van [benadeelde 4] :
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 4] te betalen € 971,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de volledige voldoening, te berekenen zoals hierna is vermeld;
bepaalt de ingangsdata van de wettelijke rente als volgt:
- telefoonkosten en reis- en verblijfkosten 23 tot en met 26 augustus 2014: € 201,40 met ingang van 26 augustus 2014;
- reis- en verblijfkosten 7 tot en met 9 december 2014: € 113,55 met ingang van
9 december 2014;
- reis- en verblijfkosten 8 tot en met 11 april 2015: € 656,52 met ingang van
11 april 2015;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] van € 767,14, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen tot aan de dag van de volledige voldoening zoals hiervoor is vermeld, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
-
ten aanzien van de vordering van [benadeelde 5] :
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 5] ten aanzien van de post "shockschade" niet ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 1.285,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de volledige voldoening, te berekenen zoals hierna is vermeld;
bepaalt de ingangsdata van de wettelijke rente als volgt:
- telefoonkosten en reis- en verblijfkosten 23 tot en met 26 augustus 2014:€ 543,36 met ingang van 26 augustus 2014;
- kosten vertaling en reis- en verblijfkosten 20 tot en met 22 oktober 2014: € 590,73 met ingang van 24 oktober 2014;
- reis- en verblijfkosten 8 tot en met 11 april 2015: € 151,40 met ingang van 11 april 2015;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde 5] van € 1.285,49, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen tot aan de dag van de volledige voldoening zoals hiervoor is vermeld, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat de uitbetaling van de schadevergoedingsbedragen zal geschieden op rekeningnummer [rekeningnummer] ;
Beslag
gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende inbeslaggenomen kledingstukken:
1. spijkerbroek, kleur blauw;
1. vest met capuchon, kleur zwart;
1. T-shirt, kleur zwart.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2015.
.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Regio Limburg-Noord opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2014073256, sluitingsdatum 10 september 2014, en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 23 augustus 2014, p.12.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 10 april 2015.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 23 augustus 2014, p. 116-118.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 25 augustus 2014, p. 133-136 en verklaring [getuige 1] bij de rechter-commissaris op 4 februari 2015.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] d.d. 23 augustus 2014, p. 113-115.
7.Brief RadboudUMC te Nijmegen d.d. 23 augustus 2014.
8.Neuropathologisch onderzoek dr. B. Kubat, arts en patholoog Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 24-10-2014.
9.Pathologie-onderzoek A. Maes, arts en patholoog NFI, d.d. 24-10-2014