ECLI:NL:RBLIM:2013:3998

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
28 juni 2013
Zaaknummer
04-860587-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gijzeling en mishandeling met honkbalknuppel in Meijel

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 26 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gijzeling en mishandeling. De feiten vonden plaats op 19 november 2012 in Meijel, waar het slachtoffer door de verdachte met een honkbalknuppel werd geslagen, vastgebonden en vervolgens enkele uren in een loods werd vastgehouden. De verdachte eiste een geldbedrag van 8000 euro van de familie van het slachtoffer, met de dreiging dat het slachtoffer pas zou worden vrijgelaten na betaling. Het slachtoffer liep letsel op, waaronder een gebroken arm en een verwonding aan de hoofdhuid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte met opzet of met voldoende kracht had geslagen om deze misdrijven te kwalificeren. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van gijzeling, omdat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking met een medeverdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade, die door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank overwoog dat de gijzeling een ernstige inbreuk op de bewegingsvrijheid van het slachtoffer had gemaakt en dat de omstandigheden waaronder dit gebeurde, grote impact op het slachtoffer en zijn familie hadden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 04/860587-12
Datum uitspraak : 26 juni 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. HvB Grave (Unit A + B), Muntlaan 1 Grave.
Raadsman is mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te 's-Hertogenbosch.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2013.
De rechtbank heeft op 12 juni 2013 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 19 november 2012 te Meijel, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal, met een houten honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
althans indien ter zake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 19 november 2012 te Meijel, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een houten honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
(artikel 303 Wetboek van Strafrecht)
althans indien ter zake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 19 november 2012 te Meijel, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althansalleen, aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heefttoegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een houtenhonkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of hetlichaam te slaan;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 19 november 2012 te Meijel, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en) te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld;
(artikel 282a Wetboek van Strafrecht)
althans indien ter zake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 19 november 2012 te Meijel, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden.
(artikel 282 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
  • De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat het onder 1 meer subsidiair en 2 primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van bewijs dat verdachte het slachtoffer op de in de tenlastelegging opgenomen wijze heeft mishandeld.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van het slachtoffer dat verdachte hem met een honkbalknuppel heeft geslagen, geen verankering vindt in het dossier. Verdachte heeft immers verklaard dat hij het slachtoffer achtervolgde en dat deze daarbij met zijn hoofd op de grond is gevallen. Verdachte heeft aansluitend geprobeerd het slachtoffer onder controle te houden met een stuk hout. Het slachtoffer kan geen knuppel gezien hebben als hij daarmee in zijn vlucht op zijn achterhoofd is geslagen. Getuige [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte een knuppel vast had, welke naar beneden wees. Deze getuige heeft niet gezien dat verdachte daarmee heeft geslagen. Voorts kan ook uit het geconstateerde letsel, te weten een verwonding aan de behaarde hoofdhuid, niet blijken dat noodzakelijkerwijs met een knuppel op het hoofd is geslagen.
Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling (met voorbedachten rade) heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het geconstateerde letsel, gelet op begripsomschrijvingen in de LOVS-richtlijnen ter zake artikel 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel maar slechts als aanzienlijk lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen [1] , in onderlinge samenhang beschouwd.
Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer] verklaart [2] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op 19 november 2012 omstreeks 06.30 uur was ik bij [verdachte] in Meijel. Toen ik buiten was voelde ik een klap op mijn hoofd. Ik kreeg deze klap met een houten honkbalknuppel. Ik voelde dat deze knuppel mijn hoofd raakte op de achterzijde. Ik heb gezien dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) de honkbalknuppel in zijn handen had. Ik ben vervolgens naar het huis aan de overzijde van de weg gerend. Ik werd ingehaald door [verdachte] en voelde dat hij mij wederom met de knuppel op de achterzijde van mijn hoofd sloeg. Ik heb vervolgens de knuppel vastgegrepen en viel op de grond. Toen ik op de grond lag zag en voelde ik dat [verdachte] mij wederom sloeg met de knuppel tegen mijn rechter onderarm. Ik kan mij vervolgens alleen herinneren dat [verdachte] iemand belde en zei “kom buurman, ik heb hem [medeverdachte]”. Vervolgens ben ik buiten bewustzijn geraakt. Toen ik bijkwam, merkte ik dat ik op een stoel in de garage van de woning zat en dat mijn beide handen op mijn rug gebonden waren met tape en dikke tyrips. Ik zag dat [verdachte] samen met [medeverdachte] in de woning was. Ik moest een telefoonnummer doorgeven. [verdachte] heeft vervolgens mijn schoonmoeder gebeld en vertelde dat hij 8000 euro moest hebben en dat hij mij gegijzeld hield. Vervolgens zag ik dat [medeverdachte] een brief schreef. Ik weet niet wat er op deze brief stond. Ik zag vervolgens dat [verdachte] en [medeverdachte] iets met mijn handen deden. Ze deden dit achter mijn rug om, omdat mijn handen op mijn rug waren gebonden. Ik zag later dat ze mijn vinger met verf hebben bedekt en mijn vingerafdrukken op de betreffende brief hebben gezet. Vervolgens kreeg ik deze brief op mijn buik gelegd en werden er foto’s van mij gemaakt. Ik werd vervolgens meegenomen naar mijn auto en ben op de bijrijdersstoel van gaan zitten. Ik was op dat moment nog steeds vastgebonden. [verdachte] ging achter het stuur zitten en hij reed met mij naar een bosperceel. Daar hebben we een half uur gewacht.”
Uit de geneeskundige verklaring [3] van het Elkerliek ziekenhuis betreffende [slachtoffer] blijkt onder meer het volgende:
“Verwonding behaarde hoofdhuid, gehecht (± 6 cm lang).
Gebroken rechter onderarm (gips).
Geschatte genezingsduur: ± 6 weken.”
Medeverdachte [medeverdachte] verklaart [4] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op 19 november 2012 hoorde ik ’s ochtends de huistelefoon rinkelen. Ik hoorde dat [verdachte] belde en vroeg of ik hem even kon komen helpen. Ik zag toen aan de andere kant van de weg bij een woning iemand staan. Ik riep toen naar die persoon of dat hij [verdachte] was, ik hoorde dat hij ja zei. [verdachte] vroeg of ik even daarheen kon komen. Toen ik dichter bij kwam zag ik nog een persoon op de grond liggen. [verdachte] vroeg mij of ik bij de persoon wilde blijven staan, zodat hij tape kon halen. Ik zei hem dat ik dat niet wilde en vroeg wat er was. [verdachte] zei toen tegen mij, “dan pak jij die tape maar even uit de auto”. Ik heb de tape gehaald. Toen ik terugkwam pakte [verdachte] de handen van die man vast en deed de tape erom. Ik zag dat die man al bloedde uit zijn hoofd. [verdachte] had een honkbalknuppel vast. [verdachte] zei tegen hem dat hij op zijn buik moest gaan liggen en hierna bond hij de handen vast op de rug. Ik zag dat de man bloedde achter op zijn hoofd. Ik zag dat er bloed zat op de knuppel van [verdachte]. Nadat [verdachte] de man vastgebonden had, tilde [verdachte] hem op en zette hem op zijn benen. Hierna liepen we naar de overzijde van de straat richting de woning van [verdachte]. Ik vroeg [verdachte] of ik de politie moest bellen. [verdachte] zei: “Nee doe nog maar niet, ik moet dit nog zelf met hem regelen”. Vervolgens zijn we naar binnen gegaan in een loods bij zijn woning en in het kantoortje gaan zitten. [verdachte] pakte toen de beurs van de man en ik zag dat hij alle pasjes uit zijn beurs haalde. Ik hoorde [verdachte] vragen aan die man of hij geld op zijn rekening had staan. Die man zei dat hij geen geld had. Toen vroeg [verdachte] wie hij kon bellen voor het geld. Ik hoorde dat die man verschillende namen noemde. Toen hoorde ik [verdachte] bellen met de schoonmoeder van die man. Ik hoorde hem zeggen dat hij met die en die persoon hier stond. Ik zag dat hij de naam voorlas van een pasje. Ik hoorde dat hij zei dat die persoon nog 8000 euro moest betalen. Hij zei dat er 8000 euro moest komen en dat moest naar het slachthuis in Someren. [verdachte] wilde een brief hebben van die man dat [verdachte] nog 8000 euro tegoed had van hem. Ik heb toen op een brief de volgende tekst geschreven: ‘Hierbij verklaart… de naam van die man dat hij 8000 euro schuldig is’. Ik zag dat [verdachte] bloed van die man aan zijn duim deed en dat hij deze duim op het papier drukte. Dit werkte niet. Toen pakte [verdachte] een of andere zwarte inkt en deed de vinger van die man erin. Hierna drukte [verdachte] die vinger op het papier zodat er een afdruk ontstond. De brief legde hij op de buik van die man en toen maakte hij een foto van die man en van de brief. Hierna ben ik gegaan. Voor 10.00 uur ben ik teruggegaan naar [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] naast de auto van die man stond en dat die man in zijn auto zat. Die man had zijn handen nog op zijn rug. [verdachte] zei dat hij de sleutel van de auto zocht. Die man vertelde mij dat de sleutel in zijn binnenzak zat. Ik pakte de sleutel uit de binnenzak van die man. [verdachte] zei vervolgens dat hij wegging. Omstreeks 12.00 uur belde [verdachte] mij op en vroeg mij of ik hem kon komen ophalen.”
Getuige [getuige] verklaart [5] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Op 19 november 2012 omstreeks 13.00 uur heb ik met [medeverdachte] gesproken. Hij vertelde dat [verdachte] gezegd zou hebben dat de man nog 8000 euro moest betalen aan [verdachte]. Toen de man vastgebonden zat ging [verdachte] bellen naar een vrouw en heeft gezegd dat er 8000 euro moest komen op een slachthuis in Someren. Als [verdachte] een telefoontje terug zou krijgen dan werd de man vrijgelaten. [verdachte] zou de man in een auto hebben gezet en zijn weggereden. Vervolgens zou [medeverdachte] gebeld worden als het geld binnen was. [medeverdachte] zou [verdachte] dan op komen halen.”
Verdachte verklaart [6] ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt:
“[slachtoffer] viel op de grond op het erf van de overbuurman. Ik heb een voet in zijn rug gezet om hem onder controle te houden. Ik heb [medeverdachte] gebeld of hij mij kon komen helpen. Toen [medeverdachte] er was heb ik hem gevraagd om tape te pakken, waarmee ik de handen van [slachtoffer] vervolgens op zijn rug heb vast getaped. Vervolgens hebben wij [slachtoffer] naar mijn loods begeleid. Ik heb [medeverdachte] gevraagd om hem in de gaten te houden. Ik heb vervolgens in de auto van [slachtoffer] gezocht naar iets om zijn identiteit te achterhalen. Nadat ik een ID-kaart had gevonden, ben ik terug gegaan naar de loods. Ik heb vervolgens het nummer gebeld dat ik van [slachtoffer] had gekregen. Ik heb gezegd dat ik 8000 euro wilde hebben. Het was mij bedoeling om [slachtoffer] te laten gaan als ik het geld zou hebben ontvangen. Ik bedacht mij dat ik iets op papier wilde hebben voor het geval er iets mis zou gaan. [medeverdachte] heeft vervolgens de schuldbekentenis geschreven. Het was de bedoeling dat [slachtoffer] deze zou ondertekenen, maar ik wilde hem niet los maken en daarom heb ik zijn vingerafdrukken er op gezet. Ik heb de familie aanvankelijk een uur de tijd gegeven om het geld te regelen, maar na dit uur gebeurde er niets. Ik heb [slachtoffer] in zijn eigen auto gezet en ben ik naar een bosperceel gereden. [slachtoffer] was toen nog getaped. Ik heb daar een tijd gewacht. Het hele gebeuren heeft enkele uren geduurd. Ik heb verschillende keren met de familie gebeld waar het geld bleef. Als ik het geld had ontvangen dan zou hij vrijgelaten worden.”
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de aangifte, de medische informatie en de verklaring van getuige [medeverdachte] vast dat verdachte [slachtoffer] tweemaal met een honkbalknuppel op het achterhoofd en eenmaal tegen zijn rechter onderarm heeft geslagen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] een vleeswond op zijn achterhoofd en een gebroken onderarm heeft opgelopen.
Vervolgens is de vraag aan de orde of die handelingen een poging doodslag opleveren. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag zal moeten worden vastgesteld of er ten minste sprake is geweest van handelingen waarmee verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van deze handelingen zou kunnen overlijden. De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke handelingen van verdachte geen sprake is, nu uit het strafdossier onvoldoende is vast te stellen op welke wijze en met welke kracht tegen het hoofd van het slachtoffer is geslagen. Het door [slachtoffer] opgelopen hoofdletsel is evenmin zodanig dat dit voldoende indicatie geeft voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag.
De verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Subsidiair en meer subsidiair is verdachte ten laste gelegd dat hij (met voorbedachten rade) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Uit de zich in het dossier bevindende geneeskundige verklaring omtrent [slachtoffer] blijkt dat hij een verwonding van de behaarde hoofdhuid en een gebroken onderarm heeft opgelopen. Afhankelijk van de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel kan onder omstandigheden worden geconcludeerd dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier volgt dienaangaande echter slechts dat het slachtoffer zijn arm in het gips heeft gehad en dat de hoofdwond is gehecht. De te verwachten genezingsduur van het letsel wordt geschat op zes weken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om te komen tot de bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van hetgeen hem onder 1 subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden teneinde zijn familie te dwingen tot afgifte van een geldbedrag. Aan hem is echter onder 2 ten laste gelegd dat hij dit feit tezamen en in vereniging met anderen of een ander heeft gepleegd (medeplegen).
De rechtbank overweegt dat voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Die bewuste samenwerking is aanwezig indien de medeplegers willens en wetens samenwerken tot het plegen van een strafbaar feit. Ook stilzwijgende samenwerking kan medeplegen opleveren. Dit is met name het geval in de situatie waarin iemand bewust ergens bij blijft, niet ingrijpt, zich niet distantieert van de situatie en de ander dat kennelijk accepteert, hetgeen een totaalbeeld kan opleveren van een (stilzwijgende) samenwerking die voldoende kan zijn voor medeplegen.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] aanwezig is geweest vanaf het moment dat verdachte [slachtoffer] op de grond onder controle had gebracht. Vervolgens heeft hij op verzoek van verdachte de tape gehaald waarmee [slachtoffer] werd vastgebonden. Uit de verklaringen van [medeverdachte] en getuige [getuige] blijkt verder dat [medeverdachte] gaandeweg op de hoogte raakte van het oogmerk van verdachte, namelijk [slachtoffer] vasthouden totdat er geld door de familie van [slachtoffer] werd betaald. Hij heeft zich echter op geen enkele wijze hiervan gedistantieerd noch ingegrepen. Integendeel. Door [medeverdachte] zijn ook (uitvoerings)handelingen verricht, waaruit blijkt van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking op (het voortduren van) de gijzeling van [slachtoffer]. Zo heeft [medeverdachte] de tape gehaald waarmee [slachtoffer] is vastgetaped, heeft hij meegeholpen [slachtoffer] naar de loods te verplaatsen, is hij in de loods aanwezig gebleven om [slachtoffer] in de gaten te houden en heeft hij de schuldbekentenis geschreven. Voorts wist [medeverdachte] dat [slachtoffer] vastgebonden en al door verdachte werd meegenomen in een auto. Het medeplegen wordt derhalve bewezen geacht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
2.
hij op 19 november 2012 te Meijel, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk anderen te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
Ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van gijzeling.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 47 juncto 282a van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voorde duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijke met een proeftijd van 2 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verwezen naar de jurisprudentie inzake veroordelingen wegens gijzeling. Daaruit is af te leiden dat in gevallen van min of meer vergelijkbare ernst de strafoplegging varieert van een gevangenisstraf van enkele maanden tot enkele jaren afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De raadsman heeft voort gewezen op de persoon van verdachte en verzocht om meer dan de officier van justitie in zijn eis, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft reeds zelf hulp gezocht voor zijn problematiek en ook uit het rapport van Samen Spel Psychologen Elst blijkt dat verdachte niet gebaat is bij een (te) lange gevangenisstraf, daar dit niet gunstig is voor zijn psychisch welzijn en dit ook onvoldoende kansen biedt tot het spoedig aanleren van gunstige handelingsalternatieven waardoor het recidiverisico verlaagd kan worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan gijzeling. Verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer een aantal uren vastgehouden en hem daarbij in een weerloze positie gebracht door hem gedurende de gijzeling vast te binden. Voorafgaand aan de gijzeling heeft verdachte bovendien geweld toegepast door hem met een honkbalknuppel enkele keren te slaan. Zodoende is aan het slachtoffer niet alleen letsel toegebracht, maar is tevens een grove inbreuk gemaakt op zijn bewegingsvrijheid en hem vrees aangejaagd. Voorts moet worden aangenomen dat de geschetste omstandigheden waaronder de gijzeling heeft plaatsgevonden, te weten: het maken van een schuldbekentenis met de vinger-afdrukken van het slachtoffer, het vervolgens fotograferen van het slachtoffer met deze schuldbekentenis en het verplaatsen van het nog steeds vastgebonden slachtoffer naar een bosperceel, bij het slachtoffer doodsangsten moet hebben teweeggebracht. Het kan niet anders dan dat een en ander een grote impact op (het leven van) het slachtoffer heeft, onder meer in de vorm van gevoelens van angst en onveiligheid, waarvan het slachtoffer zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring tot op heden nog steeds de gevolgen van ondervindt en waarschijnlijk nog lange tijd zal blijven ondervinden. Ook voor de familieleden van het slachtoffer die door telefoongesprekken met verdachte op de hoogte raakten van de gijzeling, moet de situatie zeer beangstigend zijn geweest, nog afgezien van de grote onzekerheid waarin zij hebben verkeerd over het lot van hun familielid. Zelfs als de aanleiding voor dit handelen oplichting zou zijn geweest, zoals door verdachte wordt verklaard, dan nog rechtvaardigt dat naar oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze het plegen van een dergelijk ernstig feit om het in de visie van verdachte aan hem door het slachtoffer verschuldigde geldbedrag te verkrijgen.
De rechtbank ziet aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Hoewel de eis van de officier van justitie mede gebaseerd is op bewezenverklaring van feit 1 meer subsidiair, van welk feit de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde gijzeling onvoldoende in deze eis tot uitdrukking komen.
Uit het over verdachte opgestelde advies van de reclassering d.d. 24 januari 2013 leidt de rechtbank af dat hoewel de sociale vaardigheden van verdachte en zijn vaardigheden om mensen in te schatten onvoldoende zijn gebleken om zich in de situatie met het slachtoffer staande houden, deze problematiek niet van dusdanige ernstig is dat er gesproken kan worden van een verhoogd recidiverisico. De kans op herhaling wordt door de reclassering laag ingeschat. Behandeling in een strafrechtelijke en reclasseringstoezicht acht de reclassering niet geïndiceerd. De rechtbank ziet gelet op dit advies dan ook geen aanleiding om een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend.

8.De benadeelde partij

De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten geleden materiële en immateriële schade.
[slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 1.900,- en de immateriële schade op ene bedrag van € 18.100,- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade – ondanks een gebrek aan onderbouwing van enkele posten – redelijk is en kan worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat het op dit moment niet mogelijk is om een goede inschatting te maken van de uiteindelijke schadepost, maar dat gelet op de impact van het feit thans wel al een bedrag van € 10.000,- in redelijkheid kan worden toegewezen als voorschot.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de materiële schade ontbreekt voor het merendeel van de gevorderde posten een onderbouwing, hetgeen op eenvoudige wijze had gekund. In de visie van de raadsman vervalt in dat geval de mogelijkheid om de omvang van de schade naar redelijkheid in te schatten. Bovendien volgt een deel van de gevorderde posten niet rechtstreeks uit de tenlastelegging of het dossier.
Ten aanzien van de immateriële schade is nog niet duidelijk hoe groot deze schadepost zal zijn. Bovendien is deze schade niet objectief meetbaar, maar kan thans alleen worden uitgegaan van de verklaring van het slachtoffer. Deze gegevens zijn echter wel nodig, zeker gelet op de hoogte van de vordering. Op basis van de huidige gegevens kan een voorschot van dergelijke hoogte niet zonder nader onderzoek worden toegewezen. Dergelijk onderzoek levert echter in de visie van de raadsman een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en zij de vordering bij de civiele rechter kan aanbrengen, welk forum voor een dergelijke complexe vordering het meest geëigend is.
Het oordeel van de rechtbank
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 2 primair ten laste gelegde feit (artikel 47 junto 282a van het Wetboek van Strafrecht) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van [slachtoffer] voornoemd met betrekking tot de volgende posten redelijk en (deels) voor toewijzing vatbaar:
  • ‘Factuur Confidental Asten B.V.’ ad € 75,50;
  • ‘Ziekenhuis daggeldvergoeding’, met dien verstande dat de rechtbank deze post slechts zal toewijzen met betrekking tot twee dagen, nu uit het dossier blijkt dat dit de tijd is geweest die [slachtoffer] in het ziekenhuis heeft doorgebracht, te weten € 52,-;
  • ‘Nieuwe paspoorten, rijbewijzen etc.’, met dien verstande dat de rechtbank het schadebedrag zal matigen tot € 150,-, aangezien uit de onderbouwing blijkt dat het gevorderde bedrag mede bestaat uit de vergoeding van de documenten van de partner van verdachte, waarvan in het dossier op geen enkele wijze melding wordt gemaakt.
Aangezien de vordering met betrekking tot de posten ‘2 telefoons’, ‘Auto’, ‘Eigen risico 2012’, ‘Kleding’ en ‘Portemonnee’ naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd, zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de aard en de impact van het bewezenverklaarde, waarvoor verdachte wordt veroordeeld, is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang kan worden teweeggebracht. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van €  18.100,- rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen. De vordering immateriële schade, is naar het oordeel van de rechtbank gedeeltelijk voor een bedrag van € 5.000,- toewijzing vatbaar.
Gelet op vorenoverwogene zal de rechtbank het schadebedrag aan materiële schade zal vaststellen op een totaalbedrag van € 5.277,50. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 19 november 2012 tot de dag der algehele voldoening.
Voor zover de vordering voormeld bedrag van € 5.277,50 overstijgt, levert de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan derhalve niet in haar vordering bij de strafrechter worden ontvangen. Zij kan deze restantvordering, desgewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 5.277,50 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 61 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 47, 282a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres slachtoffer], te betalen een bedrag van
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van
  • veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf
  • bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart voornoemde benadeelde partij
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. P.M.S. Dijks en
mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 juni 2013.
Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 04/860587-12
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 26 juni 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de / het P.I. HvB Grave (Unit A + B) te
Grave.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 12 juni 2013 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
(tolk: bouwsteen 503)
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman/vrouwe mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Noord district Venlo opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2012111897 d.d. 31 december 2012 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 november 2012, pagina 251-254.
3.Geschrift inhoudende medische informatie met betrekking tot [slachtoffer], opgesteld door G.N.M. Stultiëns, chirurg, d.d. 28 november 2012, pagina 263-264.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 november 2012, pagina 122-131.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 november 2012, pagina 282-283.
6.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 12 juni 2013.