ECLI:NL:RBLIM:2015:2666

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
03/661058-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor ontucht met minderjarige en bezit van verdovende middelen

Op 27 maart 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige en het bezit van verdovende middelen. De verdachte, een 49-jarige man, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een 15-jarige jongen in de periode van 29 september tot 7 oktober 2013. De rechtbank oordeelde dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen had gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige. Daarnaast had de verdachte opzettelijk 59 tabletten MDMA, 44,2 gram amfetamine en 100 milliliter GHB in zijn bezit.

De rechtbank behandelde ook de ontvankelijkheid van de officier van justitie, waarbij de verdediging aanvoerde dat de vervolging in strijd was met het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de sluiting van de woning van de verdachte door de burgemeester geen 'criminal charge' in de zin van artikel 6 EVRM was. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met bijzondere voorwaarden waaronder verplichte begeleiding door de reclassering.

De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die de lichamelijke integriteit van de minderjarige hadden geschonden. De verdachte had zich niet rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen en had zijn eigen verlangens vooropgesteld. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd en de persoon van de verdachte, die nooit eerder voor zedendelicten was veroordeeld. De uitspraak benadrukte de ernst van de zedendelicten en de impact daarvan op de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/661058-14
Datum uitspraak: 27 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[Verdachte],
[Geboortegegevens verdachte]
wonende te [Adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. R.G.J. Deuss, advocaat te Weert.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2015.
De rechtbank heeft op 13 maart 2015 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 september 2013 tot en met 7 oktober 2013 te Heel, gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, meermalen althans eenmaal (telkens) met [Slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer], hebbende verdachte een of meer vingers in de anus van die [Slachtoffer] geduwd/gebracht en/of zijn, verdachtes penis in de mond van die [Slachtoffer] geduwd/gebracht en zich aldus door die [Slachtoffer] heeft laten pijpen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 29 september 2013 tot en met 7 oktober 2013 te Heel, gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, meermalen althans eenmaal (telkens) met [Slachtoffer] ([Geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het in zijn, verdachtes, mond nemen van de penis van die [Slachtoffer] en/of het tongzoenen van die
[Slachtoffer];
3.
hij in of omstreeks de periode van 22 september 2013 tot en met 7 oktober 2013 in de gemeente Baarlo en/of in de gemeente Heel, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst (te weten Bullchat en/of WhatsApp), [Slachtoffer], geboren op
[Geboortedatum slachtoffer]) van wie hij redelijkerwijs wist of moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, (een) ontmoeting(en) heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die [Slachtoffer] te plegen, terwijl hij enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting(en), immers heeft hij, verdachte, die [Slachtoffer] concrete voorstellen gedaan wat betreft tijd en/of plaats (onder andere een plek bij de stuw in Panheel) en/of is hij, verdachte, daadwerkelijk naar voornoemde plaats(en) gegaan en/of heeft hij (vervolgens) aldaar die [Slachtoffer] ontmoet;
4.
hij in of omstreeks de periode van 29 september 2013 tot en met 7 oktober 2013 te Heel, gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, een of meermalen door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten door het geven van xtc-pillen, althans pillen die een verdovend middel bevatten, een persoon, [Slachtoffer], geboren op [Geboortedatum slachtoffer] waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het door die [Slachtoffer] in de mond doen nemen van zijn, verdachtes penis en/of het door hem, verdachte, in de mond nemen van de penis van die [Slachtoffer] en/of het in de anus van die [Slachtoffer] duwen/brengen van een of meer vingers van hem, verdachte, te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden;
5.
hij op of omstreeks 08 oktober 2013 te Baarlo, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, opzettelijk aanwezig heeft gehad 59 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
hij op of omstreeks 08 oktober 2013 te Baarlo, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 44,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7.
hij op of omstreeks 08 oktober 2013 te Baarlo, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie ten aanzien van de feiten 5 tot en met 7 niet kan worden ontvangen in de vervolging van verdachte, omdat deze vervolging in strijd is met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag liggende ne bis in idem-beginsel. Volgens de raadsman vertoont de aan verdachte opgelegde bestuursrechtelijke maatregel ex artikel 13b van de Opiumwet, welke maatregel sluiting van de woning voor de duur van 3 maanden inhoudt, sterke gelijkenis met een strafrechtelijke vervolging. De aan verdachte verweten gedraging is immers identiek, de beschermde rechtsgoederen zijn vergelijkbaar en de gevolgen voor betrokkene zijn zwaar. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de raadsman verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad inzake het alcoholslot.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 februari 2015 (
ECLI:NL:RBLIM:2015:1590) van mening dat hij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, nu de sluiting van een woning niet kan worden aangemerkt als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Onder verwijzing naar bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (vide onder meer ABRvS, 5 januari 2005,
ECLI:NL:RVS:2005:AR8730) en bovengenoemde uitspraak van de rechtbank Limburg overweegt de rechtbank dat de sluiting van een woning geen verdergaande strekking heeft dan het beëindigen van de overtreding van artikel 2, aanhef en onder b en c van de Opiumwet en niet is gericht op toevoeging van verdergaand leed of nadeel. Dat de sluiting van de woning aanzienlijke financiële en emotionele consequenties kan hebben, doet daaraan niet af. Dit brengt met zich dat de sluiting van een woning niet kan worden aangemerkt als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het verweer van de raadsman dat er sprake is van strijd met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag liggende
ne bis in idem-beginsel verwerpt de rechtbank dan ook. De officier van justitie kan worden ontvangen in de vervolging van verdachte.
Ook overigens zijn er geen beletselen de officier van justitie in de vervolging te ontvangen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken dat:
  • de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het tenlastegelegde kennis te nemen;
  • er geen gronden zijn gebleken voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde, omdat [Slachtoffer] de eerste seksafspraak initieerde. Voorts is de raadsman van mening dat verdachte ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat verdachte door een van de in de tenlastelegging genoemde middelen [Slachtoffer] heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbankfeiten 1 t/m 3 [1]
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen, gelet op:
- de aangifte van [Aangever] (namens [Slachtoffer]); [2]
- de verklaring van [Slachtoffer]; [3]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2015;
feit 4
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank dat
[Slachtoffer] en verdachte twee keer een afspraak hebben gemaakt, waarbij zowel
[Slachtoffer] als verdachte voorafgaand aan deze afspraken wisten dat er seksueel contact zou plaatsvinden. De rechtbank is niet gebleken dat verdachte door het geven van
xtc-pillen [Slachtoffer] heeft bewogen tot het plegen en ondergaan van ontuchtige handelingen. Integendeel, uit de WhatsApp-gesprekken blijkt dat [Slachtoffer], nadat beiden al hadden afgesproken elkaar te ontmoeten en seks te hebben, het initiatief heeft genomen tot het gebruik van verdovende middelen.
feiten 5 t/m 7 [4]
De rechtbank acht het onder 5, 6 en 7 tenlastegelegde bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen; [5]
- het proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming; [6]
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut; [7]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2015.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op of omstreeks 29 september 2013 te Heel, gemeente Maasgouw, met [Slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer], hebbende verdachte een of meer vingers in de anus van die [Slachtoffer] geduwd/gebracht en zijn, verdachtes penis in de mond van die [Slachtoffer] geduwd/gebracht en zich aldus door die [Slachtoffer] heeft laten pijpen;
2.
op of omstreeks 29 september 2013 te Heel, gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, met [Slachtoffer] ([Geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het in zijn, verdachtes, mond nemen van de penis van die [Slachtoffer];
en
in de periode van 29 september 2013 tot en met 7 oktober 2013 te Heel, gemeente Maasgouw, meermalen telkens met [Slachtoffer] ([Geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het tongzoenen van die [Slachtoffer];
3.
in de periode van 29 september 2013 tot en met 7 oktober 2013 in de gemeente Baarlo en/of in de gemeente Heel, met gebruikmaking van een communicatiedienst (te weten What's App), [Slachtoffer], (geboren op [Geboortedatum slachtoffer]) van wie hij wist dat deze de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die [Slachtoffer] te plegen, terwijl hij enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting,
immers heeft hij, verdachte, die [Slachtoffer] concrete voorstellen gedaan wat betreft tijd en plaats (onder andere een plek bij de stuw in Panheel) en is hij, verdachte, daadwerkelijk naar voornoemde plaats gegaan en heeft hij vervolgens aldaar die [Slachtoffer] ontmoet;
5.
op 08 oktober 2013 te Baarlo, opzettelijk aanwezig heeft gehad 59 tabletten van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
op 08 oktober 2013 te Baarlo, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 44,2 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7.
op 08 oktober 2013 te Baarlo, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
ten aanzien van feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
ten aanzien feit 3:
door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een ontmoeting voorstellen aan iemand van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen met die persoon welk voorstel tot ontmoeting is gevolgd door enige handeling gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 6:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 7:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden zoals genoemd in het reclasseringsrapport d.d.
25 februari 2015. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de op te leggen straf ten voordele van verdachte rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte nooit eerder voor zedendelicten met politie of justitie in aanraking is gekomen, dat de zaak al van ruime tijd geleden dateert en dat de woning van verdachte voor 3 maanden is gesloten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarige en het bezit van 59 tabletten MDMA, 44,2 gram amfetamine en 100 milliliter GHB.
Op 7 oktober 2013 werd verdachte, destijds 49 jaar oud, op heterdaad betrapt toen hij zich samen met een 15-jarige jongen, genaamd [Slachtoffer], in de laadruimte van de auto van verdachte bevond. Verdachte en [Slachtoffer] verklaarden dat zij elkaar op 29 september 2013 ontmoet hadden op Bullchat, een ontmoetingssite voor homoseksuelen, waarna dit contact tussen beide mannen werd voortgezet op WhatsApp. Op initiatief van [Slachtoffer] kwam het in de nacht van 29 op 30 september 2013 tot een eerste ontmoeting. Verdachte en [Slachtoffer] tongzoenden toen met elkaar, zij pijpten elkaar en verdachte bracht meerdere vingers in de anus van [Slachtoffer]. Een week later stelde verdachte voor om opnieuw af te spreken. In de nacht van 6 op 7 oktober 2013 bleef het bij tongzoenen tussen verdachte en [Slachtoffer]. Gedurende voornoemde seksuele contacten gebruikten verdachte en [Slachtoffer] xtc-pillen, welke pillen door verdachte aan [Slachtoffer] werden gegeven.
Verdachte verklaarde ter gelegenheid van zijn verhoor bij de politie spontaan dat in zijn woning xtc-pillen, amfetamine en GHB lagen.
Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van [Slachtoffer] geschonden.
Hoewel er sprake was van initiatief door de minderjarige, had verdachte zich bewust moeten zijn van het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en [Slachtoffer] en het daaruit voortvloeiend geestelijk overwicht van verdachte op [Slachtoffer]. Ook had verdachte zich rekenschap moeten geven van de mogelijke nadelige gevolgen die de seksuele handelingen voor [Slachtoffer] zouden kunnen hebben, zowel op korte als op langere termijn. Verdachte heeft bij dit alles volgens eigen verklaring nimmer stilgestaan, maar blijkbaar zijn eigen seksuele verlangens voorop gesteld. Hierdoor heeft verdachte wellicht een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van [Slachtoffer] doorkruist.
De rechtbank overweegt dat bij het bepalen van de modaliteit en de duur van de straf de onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde feiten (de zedendelicten) veruit het meeste gewicht in de schaal leggen. Het plegen van ontuchtige handelingen met een kind tussen de 12 en 16 jaar wordt geregeld bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, hetgeen de ernst van deze feiten tot uitdrukking brengt.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte bij zijn contacten met de minderjarige, xtc-pillen aan hem heeft verstrekt. Het behoeft geen betoog dat xtc-pillen, zeker voor een minderjarige, niet alleen schadelijk zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid maar bovendien de wilsbereidheid ten aanzien van seks kunnen beïnvloeden. Voorts betrekt de rechtbank in strafverzwarende zin dat verdachte naar eigen zeggen de in zijn woning aanwezige xtc-pillen, amfetamine en GHB niet alleen voor eigen gebruik aanwezig had, maar ook aan vrienden verstrekte.
De rechtbank neemt in strafverminderende zin in aanmerking dat verdachte volledig heeft meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek en dat hij nooit eerder door een rechter is veroordeeld ter zake van het plegen van strafbare feiten. Voorts hebben de bewezenverklaarde feiten geruime tijd geleden plaatsgevonden en heeft verdachte zich in de tussenliggende periode aan de voor hem geldende schorsingsvoorwaarden gehouden.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de sluiting van de woning niet in strafverminderende zin hoeft te worden meegenomen, nu wat betreft de op te leggen straf het zwaartepunt ligt bij de “zedenfeiten”.
Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een té verstrekkende sanctie.
Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van
180 uren met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Met de (hoogte van) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Bovendien maakt deze voorwaardelijke straf verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte zich bij de reclassering dient te melden en dat hij medewerking moet verlenen aan een intake bij [Zorginstelling] en een eventuele daaruit voortvloeiende ambulante behandeling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De rechtbank acht een dergelijke ambulante behandeling noodzakelijk, nu zij ter terechtzitting de indruk heeft gekregen - en zo volgt ook uit het reclasseringsrapport - dat verdachte weinig inzicht heeft in de mogelijke impact van zijn handelen op het slachtoffer.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 245, 247 en 248e van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 4 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
- zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt
bij Reclassering Nederland (Bredeweg 28b, Roermond). Hierna moet verdachte zich
gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent en zolang de reclassering
noodzakelijk acht;
- medewerking verleent aan een intake bij [Zorginstelling] of
een soortgelijke instelling zulks ter beoordeling van de reclassering. Indien uit deze intake een behandelaanbod naar voren komt, wordt verdachte verplicht zich aan de aanwijzingen en afspraken te houden die hem in het kader van deze behandeling gegeven worden, zolang de reclassering noodzakelijk acht;
- draagt Reclassering Nederland op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. P. van Blaricum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Bouts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 maart 2015.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 1 t/m 105 d.d. 9 januari 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van aangifte van [Aangever] d.d. 8 oktober 2013, p. 55 t/m 58
3.Proces-verbaal van verhoor benadeelde [Slachtoffer] d.d. 8 oktober 2013, p. 59 t/m 73
4.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 1 t/m 50 d.d. 9 oktober 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 oktober 2013, p. 7/8
6.Proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming d.d. 6 november 2013, p. 45 t/m 50
7.Schriftelijk bescheid, betreffende het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door[Medewerker Forensisch Inst.],