ECLI:NL:RBLIM:2015:1590

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
03/218563-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting woning door burgemeester ex art. 13B Opiumwet en vervolging verdachte voor handel in cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van handel in harddrugs vanuit zijn woning. De verdachte had opzettelijk ongeveer 21,4 gram cocaïne in zijn bezit en had gedurende een jaar cocaïne verkocht. De officier van justitie was van mening dat de verdachte vervolgd kon worden, ondanks dat de burgemeester de woning van de verdachte had gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat deze sluiting als een 'criminal charge' moest worden beschouwd, wat zou leiden tot een ne bis in idem situatie. De rechtbank oordeelde echter dat de sluiting van de woning geen 'criminal charge' was in de zin van artikel 6 EVRM, en verwierp het verweer van de verdediging. De rechtbank achtte de tenlastegelegde feiten bewezen en legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de sluiting van de woning op zijn gezin.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/218563-13
Datum uitspraak: 25 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Raadsman is mr. A.P.P. Janssen, advocaat te Tegelen.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 11 februari 2015. Ter terechtzitting van 11 februari 2015 heeft de rechtbank geoordeeld over het preliminaire verweer van de raadsman (zie hierna onder 3).
De rechtbank heeft op 11 februari 2015 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht terzake dat:
1.
hij op of omstreeks 26 november 2013, in de gemeente Venlo, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 november 2012 tot en met 26 november 2013, in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als preliminair verweer aangevoerd dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in de vervolging van verdachte, omdat er sprake is van dubbele vervolging. De burgemeester heeft op grond van artikel 13b van de Opiumwet immers de woning van verdachte en zijn gezin voor de duur van 3 maanden gesloten.
Deze bestuursrechtelijke maatregel kan volgens de raadsman, gelet op de aard en zwaarte daarvan - waarbij kan worden gedacht aan de aanzienlijke financiële consequenties en de ontwrichtende werking op het gezinsleven - worden aangemerkt als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Dit brengt met zich dat de officier van justitie in het kader van ne bis in idem niet kan worden ontvangen in de vervolging van verdachte. De raadsman verwijst naar, onder meer, jurisprudentie inzake het alcoholslotprogramma.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat hij verdachte wel kan vervolgen, nu de sluiting van een woning niet aangemerkt dient te worden als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De officier van justitie verwijst naar jurisprudentie van het Europese Hof in het kader van het EVRM, onder meer, de zaak Engel tegen Nederland van 8 juni 1976 (NJ 1978,23). De toepassing van deze bestuursrechtelijke maatregel vindt plaats in een geheel ander kader, waarbij de belangen van de openbare orde worden gediend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank d.d. 11 februari 2015 over het preliminair verweer
Onder verwijzing naar bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer
ABRvS, 5 januari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AR8730) overweegt de rechtbank dat de sluiting van een woning geen verdergaande strekking heeft dan het beëindigen van de overtreding van artikel 2, aanhef en onder b en c van de Opiumwet en niet is gericht op toevoeging van verdergaand leed of nadeel. Dat de sluiting van de woning aanzienlijke financiële en emotionele consequenties voor betrokkenen kan hebben, doet daaraan niet af. Het betreft een herstelsanctie, waarvan er vele zijn in het bestuursrecht. Voor toepassing van deze ordemaatregel is ook niet vereist dat de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is gezien hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, van oordeel dat de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet als aan de orde in het geval van de verdachte, geen ‘criminal charge’ is in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het verweer van de raadsman dat er sprake is van schending van het ne bis in idem beginsel wordt verworpen. De officier van justitie kan dan ook worden ontvangen in zijn vervolging van de verdachte.
Ook overigens zijn er geen beletselen de officier van justitie in de vervolging te ontvangen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten bewezen, met dien verstande dat hij ten aanzien van feit 2 bewezen acht dat verdachte gedurende een half jaar cocaïne heeft gedeald.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van beide feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1] feit 1
De rechtbank acht het tenlastegelegde bewezen, gelet op:
- de processen-verbaal huiszoeking; [2]
- de processen-verbaal kennisgeving van inbeslagneming; [3]
- de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut; [4]
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 februari 2015.
feit 2
De rechtbank acht het tenlastegelegde bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen; [5]
- de verklaring van [getuige]; [6]
- de verklaring van verdachte. [7]
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft ter gelegenheid van zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij gedurende een half jaar tot een jaar cocaïne heeft gedeald. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan te nemen dat verdachte bij de politie niet de waarheid heeft verteld. De rechtbank acht dan ook, anders dan de officier van justitie, bewezen dat verdachte in de periode van 26 november 2012 tot en met 26 november 2013 cocaïne heeft verkocht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 26 november 2013, in de gemeente Venlo, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 26 november 2012 tot en met 26 november 2013, in de gemeente Venlo, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, oplegging van een taakstraf bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft in de periode van 26 november 2012 tot en met 26 november 2013 vanuit zijn woning aan [adres] cocaïne verhandeld. Tevens heeft hij op 26 november 2013 ongeveer 21,4 gram cocaïne voorhanden gehad. Verdachte heeft verklaard dat hij met de winst van de cocaïnehandel - zo’n € 100,-- per week - het gezinsinkomen aanvulde.
De rechtbank overweegt dat harddrugs als de onderhavige, indien deze in handen van gebruikers komen, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen. Hierdoor wordt aan de samenleving ernstige schade berokkend. Verdachte heeft zich om dit alles niet bekommerd, maar louter eigen geldelijk gewin voor ogen gehad. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) terzake van de handel in harddrugs vanuit een pand voor de duur van 6 tot 12 maanden. Dit oriëntatiepunt gaat uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Verdachte heeft, zo lijkt het, op relatief kleine schaal cocaïne verkocht aan een beperkte groep personen. Hoewel daaruit geenszins dient te worden begrepen dat de rechtbank het bewezenverklaarde bagatelliseert, is de rechtbank van oordeel dat om die reden niet van het oriëntatiepunt kan worden uitgegaan. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten met justitie in aanraking is gekomen.
Voorts neemt de rechtbank in het voordeel van de verdachte in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting blijk heeft gegeven van inzicht in het foutieve van zijn handelen.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachtes handelen heeft geleid tot sluiting van de woning voor 3 maanden.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemend dat verdachte, indien hij gedetineerd zou raken, zijn fulltime baan verliest, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval geen passende sanctie is. Daarbij volgt de rechtbank ook het reclasseringsadvies. De rechtbank zal aan verdachte daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden opleggen. Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Voorts zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 180 uren met aftrek van voorarrest.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter, mr. E.V.L. Heuts en
mr. M.T.A.C. Russel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Bouts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2015.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/218563-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 25 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. A.P.P. Janssen, advocaat te Tegelen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 1 t/m 108 d.d. 20 december 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Processen-verbaal van huiszoeking d.d. 27 november 2013, p. 12 en 14
3.Processen-verbaal kennisgeving van inbeslagneming d.d. 27 november 2013, p. 59, 60, 67 en 68
4.Schriftelijke bescheiden, betreffende de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut, opgesteld door ing. P.H. Wallinga d.d. 11 december 2013, p. 76 t/m 79
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 november 2013, p. 8 en 9
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 27 november 2013, p. 49