ECLI:NL:RBLIM:2015:2228

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
03/700028/05
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling na beoordeling recidiverisico en deskundigenadviezen

Op 18 maart 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de zaak betreffende de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]. De officier van justitie had op 26 januari 2015 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaren. De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens een openbare zitting op 4 maart 2015, waar zowel de officier van justitie als de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft verschillende adviezen en rapporten in overweging genomen, waaronder die van psychiater drs. P.A. de Mon en de reclassering van het Leger des Heils, die beiden concludeerden dat er geen sprake was van een ziekelijke stoornis en dat het recidiverisico laag was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling was opgelegd ter zake van moord gepleegd door de terbeschikkinggestelde op 7 januari 2005. De rechtbank overwoog dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen niet langer eisten dat de terbeschikkingstelling werd verlengd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen, onder verwijzing naar de adviezen van de deskundigen en de reclassering, die allen adviseerden om de maatregel niet te verlengen. De rechtbank concludeerde dat de terbeschikkinggestelde in staat was om zelfstandig te functioneren en dat er geen gevaarscriteria meer aanwezig waren die een verlenging van de maatregel rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/700028/05
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 18 maart 2015
op de vordering inzake de verlenging van de terbeschikkingstelling van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: [terbeschikkinggestelde].

1.De stukken

De rechtbank heeft gezien:
- de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Limburg d.d.
26 januari 2015, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 26 januari 2015, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling van [terbeschikkinggestelde] met twee jaren;
  • het met redenen omklede advies d.d. 24 december 2014, opgemaakt en ondertekend door [naam unitmanager] en [naam reclasseringswerker], respectievelijk unitmanager en reclasseringswerker bij Leger des Heils Noord Nederland te Groningen;
  • het met redenen omklede advies omtrent de verlenging van de terbeschikkingstelling van [terbeschikkinggestelde] d.d. 12 december 2014, opgemaakt en ondertekend door drs. P.A. de Mon, psychiater;
  • het vonnis van de (toenmalige) rechtbank Maastricht d.d. 27 juli 2005 waarbij de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan [terbeschikkinggestelde] is opgelegd;
  • het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 25 januari 2006, waarbij het beroepen vonnis van de (toenmalige) rechtbank Maastricht is vernietigd en waarbij aan [terbeschikkinggestelde] de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd;
  • de beslissing van de rechtbank Limburg d.d. 4 maart 2014, waarbij de terbeschikkingstelling van [terbeschikkinggestelde] laatstelijk is verlengd met één jaar en waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd;
  • de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 24 juli 2014 waarbij de beslissing van de rechtbank Limburg d.d. 4 maart 2014 is vernietigd en waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd;
  • het persoonsdossier van [terbeschikkinggestelde].

2.De procesgang

De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling behandeld ter openbare terechtzitting van 4 maart 2015. Ter terechtzitting van 4 maart 2015 hebben officier van justitie mr. L. Geuns en [terbeschikkinggestelde], bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. S. Marjanovic, advocaat, kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage, hun standpunten kenbaar gemaakt. In raadkamer is tevens gehoord deskundige [naam reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan de reclassering van het Leger des Heils Noord Nederland te Groningen.

3.Het standpunt van de gedragsdeskundige en de reclassering

De rechtbank merkt op dat [terbeschikkinggestelde] niet van overheidswege wordt verpleegd. Daarom zijn bij de vordering adviezen overgelegd van drs. P.A. de Mon, psychiater, die [terbeschikkinggestelde] persoonlijk heeft onderzocht, en van de reclassering.
In voornoemd
rapport van psychiater De Monis, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende vermeld:
“[terbeschikkinggestelde] is een 29-jarige (laag) gemiddeld intelligente man waarbij in het verleden (2005) de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende trekken is gesteld. Deze diagnose is door de kliniek waar [terbeschikkinggestelde] een aantal jaren in het kader van een maatregel terbeschikkingstelling werd behandeld overgenomen. Echter, [terbeschikkinggestelde] was op het moment dat hij naar aanleiding van het indexdelict Pro Justitia onderzocht werd nog net geen 20. De persoonlijkheidsontwikkeling was op dat moment nog in volle gang.
Gezien de beschermende opvoeding die [terbeschikkinggestelde] destijds genoot en de afhankelijkheidsrelatie die er met zijn ouders bestond is het niet ondenkbaar dat de persoonlijkheid van [terbeschikkinggestelde] nog onrijper was dan die bij een gemiddelde mannelijke adolescent. Omdat de persoonlijkheid bij een 20-jarige, en zeker bij [terbeschikkinggestelde], nog niet uitgerijpt is, dient er op deze leeftijd de nodige terughoudendheid betracht te worden met de diagnose persoonlijkheidsstoornis. [terbeschikkinggestelde] groeide op in een harmonieus gezin bij ouders die hem affectief en pedagogisch zeker niet tekort gedaan hebben. [terbeschikkinggestelde] vertoonde in zijn jeugd en later in zijn adolescentie geen gedragsproblemen. Later, toen hij opgenomen was in de kliniek, ging het volwassen worden niet gepaard met een langdurig disfunctioneren op verschillende levensterreinen, iets wat wel verwacht wordt bij een persoonlijkheidsstoornis (in ontwikkeling).
[terbeschikkinggestelde] heeft nimmer voldaan aan de DSM-IV criteria van een persoonlijkheidsstoornis. Zo is er geen sprake van een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen die duidelijk afwijken van de verwachtingen binnen de cultuur van [terbeschikkinggestelde]. Cognities en de wijze van waarnemen en interpreteren van zichzelf, anderen en gebeurtenissen zijn niet afwijkend. Affecten zijn niet labiel en inadequaat. Er is geen duurzaam patroon van disfunctioneren in het sociaal maatschappelijk verkeer. Er is ook geen sprake van een gestoorde impulscontrole. In de kliniek heeft [terbeschikkinggestelde] nimmer (impulsieve) incidenten veroorzaakt (pagina 11).
Concluderend kan er gesteld worden dat er bij [terbeschikkinggestelde] geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ten tijde van het indexdelict is er naar alle waarschijnlijkheid sprake geweest van een agressieve impulsdoorbraak ontstaan in een korte dissociatieve toestand waarin [terbeschikkinggestelde] gedepersonificeerd was (pagina 12).
De persoonlijkheidsstoornis waar naar zeggen van de kliniek sprake van was heeft naar mening van rapporteur nooit bestaan aangezien [terbeschikkinggestelde] aan geen enkel DSM-IV criterium van een persoonlijkheidsstoornis voldoet en ook nimmer heeft voldaan (pagina 12).
Op grond van de klinische inschatting en de risicotaxatie wordt de kans op recidive als laag ingeschat nu [terbeschikkinggestelde] zonder dat sprake is van delict gerelateerde factoren vrijwel geheel zelfstandig functioneert, en er geen sprake is van delict gerelateerd gedrag. De kans op recidive wordt zowel op de korte als de lange termijn, zowel in de huidige omstandigheden als na beëindiging van de maatregel als laag ingeschat.” (pagina 13)
In het
advies van de reclasseringis, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende vermeld:
“Sinds 24 juli 2014 hebben wij contact met [terbeschikkinggestelde] in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van verpleging van overheidswege. [terbeschikkinggestelde] komt zijn afspraken na. Verschillende leefgebieden zijn in het kader van resocialisatie opgestart. Hij is druk op zoek naar een dagbesteding. Delict gerelateerde factoren zoals tijdens het indexdelict zijn niet aan de orde. Ten tijde van het schrijven van dit rapport loopt de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege ongeveer vijf maanden. Derhalve kan nog niet gesteld worden dat de verschillende leefgebieden volledig zijn ingebed. [terbeschikkinggestelde] heeft laten zien zijn zaken zelfstandig te kunnen regelen en om hulp te vragen waar nodig. De rapporterende psychiater heeft geconcludeerd dat er bij [terbeschikkinggestelde] geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zij schat de kans op recidive na onderzoek als laag in. Ook wij zijn van mening dat de kans op recidive laag is. In het kader van justitieel case management zouden wij nog in een vrijwillig kader ondersteuning aan [terbeschikkinggestelde] kunnen bieden. [terbeschikkinggestelde] heeft aangegeven hier open voor te staan. Wij adviseren om de tbs-maatregel gelet op bovenstaande niet te verlengen.” (pagina 6/7)
Deskundige [naam reclasseringswerker] heeft ter zitting aanvullend onder meer het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -:
“Omdat de psychiater heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat het recidiverisico laag is adviseren ook wij om de maatregel niet te verlengen. [terbeschikkinggestelde] houdt zich aan gemaakte afspraken. Het is hem gelukt om zelfstandig huisvesting te vinden. Er is nog geen sprake van een nieuwe relatie in het leven van [terbeschikkinggestelde]. Het is overigens nog maar de vraag of een eventuele nieuwe relatie het recidiverisico zou verhogen. Wij denken dat dat niet het geval is gelet op de context waarin het indexdelict heeft plaats gevonden. [terbeschikkinggestelde] functioneert stabiel en zelfstandig. Er zijn geen risicosignalen.”

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.

5.Het standpunt van [terbeschikkinggestelde] en zijn raadsvrouw

[terbeschikkinggestelde] verzet zich tegen de vordering tot verlenging met twee jaren. Hij verklaart daartoe, zakelijk weergegeven onder meer:
“Ik vraag mij af waarom de officier van justitie verlenging van de terbeschikkingstelling vordert terwijl alle deskundigen het erover eens zijn dat de maatregel beëindigd dient te worden. Het is een moeilijke tijd geweest voor mij. Ik erken dat ik het indexdelict heb gepleegd maar ik heb er geen beeld bij. Ik heb er geen zin in om begeleid te gaan wonen. Ik heb lang genoeg met de andere jongens samen geleefd. Ik wil gewoon op eigen benen staan. Inmiddels heb ik een uitkering. Onlangs heb ik ook werk gevonden via een uitzendbureau bij een bouwbedrijf. Ik heb daar een 0-urencontract. Het begon met een weekje, inmiddels werk ik al een maand. Dankzij mijn terbeschikkingstelling heb ik meer inzicht in mijzelf gekregen. Vroeger was iets of goed of slecht. Ook kon ik geen keuzes maken. Achteraf blijk ik geen stoornis te hebben. Er was echter wel sprake van dingen die aangepakt moesten worden en aangepakt zijn. Er wordt nu gezegd dat ik destijds mogelijk een impulsdoorbraak heb gehad. Het klopt wel dat ik destijds heel erg boos was geworden.”
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen. Zij verklaart daartoe, zakelijk weergegeven, als volgt:
“De vordering tot verlenging met twee jaren heeft mij hogelijk verbaasd. Er is geen enkele juridische basis meer om tot verlenging van de terbeschikkingstelling over te gaan nu de psychiater heeft geconcludeerd dat [terbeschikkinggestelde] geen stoornis heeft en waarschijnlijk ook nooit heeft gehad en het recidiverisico laag is. Reeds vorig jaar is deze conclusie door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden getrokken naar aanleiding van deskundigenadviezen van gelijke strekking als de adviezen die thans zijn zijn opgemaakt. [terbeschikkinggestelde] heeft ook laten zien dat hij er aan toe is om zelfstandig buiten in de maatschappij te functioneren. Na de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden moest [terbeschikkinggestelde] per direct de kliniek verlaten. Hij heeft zijn leven zelfstandig op de rails gekregen nadat hij jaren binnen heeft gezeten. Door consequent en actief te zoeken naar werk is het hem gelukt om werk te vinden. De voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege heeft nog geen jaar geduurd. Op zichzelf staat dat er gelet op de wet aan in de weg om tot beëindiging van de maatregel over te gaan. Ik verwijs u echter naar:
  • een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2015:1183;
  • een brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Tweede kamer, vergaderjaar 2014/2015, 29452, nr 186;
  • een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 5 februari 2015, 2015: 925.
Hieruit blijkt dat de omstandigheid dat de verpleging van overheidswege thans nog niet gedurende een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest niet aan beëindiging van de maatregel in de weg hoeft te staan.”

6.De beoordeling

De officier van justitie heeft de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling ingediend binnen de daarvoor in artikel 509o, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vordering, gehoord de officier van justitie, [terbeschikkinggestelde] en zijn raadsvrouw, het volgende.
De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van moord gepleegd door [terbeschikkinggestelde] op 7 januari 2005, terwijl de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eiste. De rechtbank dient thans te beoordelen of het gevaar voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen nog steeds vereist dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt verlengd.
De rechtbank verenigt zich met het advies van de psychiater en de reclassering van het Leger des Heils. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de inhoud van zijn rapportage en het verhandelde in raadkamer dat thans geen sprake meer is van een situatie waarin de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Door de psychiater de Mon is geconcludeerd dat er géén sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De deskundigen – psychiater de Mon en reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] - schatten het recidiverisico in als laag. De rechtbank stelt vast, dat – op grond van overeenkomstige bevindingen van de deskundigen, te weten psychiater dr. P.J.A. van Panhuis en psycholoog P.K. Kristensen, psycholoog – het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 24 juli 2014, deze conclusies van genoemde deskundigen heeft overgenomen.
Per 1 juli 2013 is artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. De wijziging houdt onder meer in dat daaraan een volzin is toegevoegd waarin wordt bepaald dat beëindiging van de terbeschikkingstelling niet eerder kan plaatsvinden dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest. De rechtbank stelt echter vast dat alle betrokken deskundigen en ook de reclassering adviseren de terbeschikkingstelling te beëindigen omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging hiervan niet langer eist. Derhalve vermag de rechtbank niet in te zien hoe, gelet op alle adviezen waaruit blijkt dat niet wordt voldaan aan het gevaarscriterium, deze wettelijke verplichting verwezenlijkt kan worden. Daarbij komt dat [terbeschikkinggestelde] niet abrupt uit de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt ontslagen. De verpleging van overheidswege is reeds op 24 juli 2014 voorwaardelijk beëindigd. [terbeschikkinggestelde] wordt begeleid door de reclassering van het Leger des Heils dat ook reeds heeft aangegeven in het kader van justitieel case management in een vrijwillig kader ondersteuning aan [terbeschikkinggestelde] te kunnen bieden na beëindiging van de maatregel. [terbeschikkinggestelde] heeft aangegeven hier open voor te staan. Ook uit de door de raadsvrouw aangehaalde brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer blijkt dat, indien de officier van justitie ervoor gekozen zou hebben om geen verlengingsvordering in te dienen, gelet op de omstandigheid dat er volgens de deskundigen geen recidiverisico meer is, het niet meer van belang is of de verpleging van overheidswege al dan niet gedurende een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling dient te worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank
wijst afde vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van [terbeschikkinggestelde].
Aldus gegeven door mr. E.H.A.F.M. Krol, mr. J. Iding en mr. C.C.W.M. Aretz, van wie
mr. E.H.A.F.M. Krol voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.B. Lenssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 maart 2015.
Mr. E.H.A.F.M. Krol en mr. C.C.W.M. Aretz zijn niet in de gelegenheid om deze beschikking mede te ondertekenen.