ECLI:NL:RBNHO:2015:1183

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
15/030794-95
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging terbeschikkingstelling ondanks recente voorwaardelijke beëindiging van verpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2015 uitspraak gedaan over de beëindiging van de terbeschikkingstelling (TBS) van de betrokkene, die eerder ter beschikking was gesteld wegens afpersing en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verpleging van overheidswege in juli 2014 onder voorwaarden was beëindigd, maar dat de betrokkene sindsdien stabiel functioneert en geen signalen van overlast vertoont. Alle betrokken deskundigen, waaronder psychiaters en de reclassering, hebben geadviseerd om de TBS te beëindigen, omdat de veiligheid van anderen niet langer in het geding is. De officier van justitie had verzocht om de TBS te verlengen, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen, verwijzend naar de gewijzigde wetgeving die bepaalt dat beëindiging van de TBS niet eerder kan plaatsvinden dan na een jaar voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. De rechtbank oordeelt dat in dit geval de toepassing van deze wetgeving strijdig kan zijn met het recht op vrijheid van verplaatsing zoals beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeert dat de voorwaarden voor verlenging van de TBS niet langer zijn vervuld en wijst de vordering van de officier van justitie af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige raadkamer
Parketnummer: 15/030794-95 (verlenging terbeschikkingstelling)
Uitspraakdatum: 23 januari 2015
BESLISSING van de rechtbank, naar aanleiding van de op 23 december 2014 ter griffie van deze rechtbank ingediende vordering van de officier van justitie, welke vordering ertoe strekt dat de rechtbank de termijn van de terbeschikkingstelling van:
[terbeschikkinggestelde hierna betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
zal verlengen met één (1) jaar.
1. De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken waaronder:
- het vonnis van de rechtbank Haarlem van 10 december 1996, waarbij betrokkene ter beschikking werd gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, wegens (kort weergegeven) afpersing en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De termijn nam een aanvang op 5 februari 1997;
- de beslissing van de rechtbank Noord-Holland te Haarlem van 30 januari 2014, waarbij de termijn van de terbeschikkingstelling laatstelijk is verlengd met één (1) jaar en de beslissing omtrent de dwangverpleging is aangehouden;
- de beslissing van de rechtbank Noord-Holland te Haarlem van 4 juli 2014, waarbij de verpleging van overheidswege onder voorwaarden werd beëindigd;
- een advies als bedoeld in artikel 509o, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, uitgebracht door drs. [psychiater 1], psychiater, gedateerd 13 december 2014 en strekkende tot onvoorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling;
- een advies als bedoeld in artikel 509o, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, te weten het ‘Advies aan opdrachtgever toezicht Verlengingsadvies TBS’ van de Reclassering Nederland, gedateerd 17 december 2014, opgesteld door [reclasseringswerker]; reclasseringswerker en geaccordeerd door [unitmanager], unitmanager, strekkende tot beëindiging van de maatregel ter beschikkingstelling;
- de adviezen als bedoeld in artikel 509o, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, uitgebracht door drs. [psychiater 2], psychiater, gedateerd 20 december 2014 en drs. [psycholoog], psycholoog, gedateerd 17 december 2014, beiden niet verbonden aan de kliniek, strekkende tot beëindiging van de terbeschikkingstelling.
Op 23 januari 2015 is de vordering op een openbare raadkamerzitting behandeld. Daarbij zijn gehoord de terbeschikkinggestelde (hierna: betrokkene), zijn raadsman mr. B.K.M. Fritz, advocaat te Haarlem, de getuige [reclasseringswerker], als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland en de officier van justitie.
Van dit verhoor is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
2. Het standpunt van de reclassering
In genoemd verslag en advies van de reclassering is onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende opgenomen:
Betrokkene woont sinds maart 2012 in het kader van transmuraal verlof zelfstandig in een appartement in [plaats]. Bij de aanvang van het proefverlof per september 2013 heeft hij de woning op zijn eigen naam gekregen. Er zijn geen signalen van overlast en er zijn geen huurachterstanden. Betrokkene ontvangt een Wajong uitkering en werkt daarnaast sinds 1 februari 2014 vier dagdelen per week bij de sociale werkplaats De Hulsen. De dagbesteding biedt hem structuur en zingeving. In de middagen gaat betrokkene ook geregeld naar een tattooshop, waar hij wat klusjes doet. Betrokkene is reeds jaren abstinent van middelgebruik. De gediagnosticeerde psychotische stoornis is reeds jaren onder controle. Betrokken gebruikt dagelijks een antipsychoticum. Betrokkene heeft wekelijks een gesprek met de reclassering. Hij is afsprakentrouw en zoekt altijd contact bij verhindering of bezwaren. Het maximale aan risicobeperking lijkt bereikt. Betrokkene functioneert stabiel op alle levensgebieden. De grootste risico-/destabiliserende factoren zijn reeds vele jaren onder controle. De toegevoegde waarde van het toezicht lijkt momenteel zeer minimaal te zijn. De reclasseringscontacten worden per medio december 2014 afgebouwd naar tweemaal per maand. De reclassering adviseert derhalve de maatregel van de terbeschikkingstelling te beëindigen en de voorwaardelijke beëindiging niet te verlengen.
De getuige [reclasseringswerker] heeft bij de behandeling van de vordering voormeld advies toegelicht en onderschreven.
3. De standpunten van de psychiaters en de psycholoog
Uit de psychiatrische onderzoeken, verricht door de psychiaters [psychiater 1] en [psychiater 2] en het psychologisch onderzoek verricht door psycholoog [psycholoog], voornoemd, komt naar voren dat zowel de psychiaters als de psycholoog zich conformeren aan hetgeen door en namens de reclassering naar voren is gebracht, en dat ook zij van mening zijn dat de maatregel terbeschikkingstelling beëindigd kan worden.
De psychiater [psychiater 2] concludeert dat betrokkene een 49-jarige man is met een psychotische stoornis NAO, afhankelijkheid van verschillende middelen in volledige remissie, en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken. Betrokkene is al lange tijd stabiel, ook in stressvolle situaties. Hij gebruikt zijn medicatie, hij is open over zijn doen en laten en hij vraagt hulp en ondersteuning wanneer dit nodig is. Er is geen sprake geweest van ongewenst gedrag. Betrokkene heeft een adequate dagbesteding en weet zichzelf goed te redden. De broers van betrokkene zijn steunend en bij hen kan betrokkene zijn plannen en gedachten toetsen. Hoewel betrokkene een belaste voorgeschiedenis heeft, kan op basis van zijn huidige functioneren gesteld worden dat het recidiverisico – ook zonder de maatregel van terbeschikkingstelling – laag is.
De psychiater [psychiater 1] concludeert dat betrokkene geen alcohol of drugs meer gebruikt en daarnaast voldoende probleembesef en ziekte-inzicht heeft, wat maakt dat zijn psychische stabiliteit heden beduidend beter is dan voorafgaand aan het indexdelict. Het recidiverisico wordt – ook zonder de maatregel van terbeschikkingstelling – als laag ingeschat.
De psycholoog [psycholoog] komt tot de conclusie dat betrokkene zich goed weet te handhaven in de huidige leefsituatie. Hij past zijn functioneren aan aan zijn beperkte draagkracht. Hij is in staat om hulp te vragen en zijn opvattingen te toetsen. Betrokkene is medicatietrouw en al jaren vrij van middelen. Alles overziend zijn er op het niveau van de stoornis alsook wat betreft het recidiverisico geen termen meer om te adviseren de maatregel terbeschikkingstelling te verlengen, aldus de psycholoog.
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich kan verenigen met het rapport van de reclassering, de daarop ter zitting gegeven toelichting van de getuige en de standpunten van de psychiaters en de psycholoog. Gelet op de huidige jurisprudentie dient de aan de terbeschikkingstelling verbonden dwangverpleging echter eerst een jaar voorwaardelijk beëindigd te zijn alvorens deze geheel beëindigd kan worden. Zij heeft de rechtbank – gelet op deze jurisprudentie – verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden tot 4 juli 2015. Op die datum zal zij haar standpunt wijzigen en de beëindiging van de terbeschikkingstelling vorderen.
5. Het standpunt van betrokkene en zijn raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om – gelet op de standpunten van de deskundigen en het rapport van de reclassering – de terbeschikkingstelling te beëindigen.
6. De beoordeling van de rechtbank
Per 1 juli 2013 is artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gewijzigd. De wijziging houdt onder meer in dat daaraan een volzin is toegevoegd waarin wordt bepaald dat beëindiging van de terbeschikkingstelling niet eerder kan plaatsvinden dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
De rechtbank stelt voorop dat onverkort toepassing geven aan de laatste volzin van het tweede lid van artikel 509t Sv onder omstandigheden strijdig kan zijn met artikel 2 van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). In die gevallen dient de bepaling in die volzin dan ook buiten toepassing te worden gelaten, nu ingevolge artikel 94 van de Grondwet binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM (hierna: het protocol) is zo een bepaling.
Artikel 2 van het protocol beschermt – kort gezegd – het recht op vrijheid van verplaatsing, inclusief het recht om het land te verlaten. Dit recht op vrijheid wordt naar het oordeel van de rechtbank beperkt door de aan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging verbonden voorwaarden zoals bedoeld in 509t van het Wetboek van Strafvordering, reeds nu de terbeschikkinggestelde om aan die voorwaarde te kunnen voldoen – naar moet worden aangenomen – tot het einde van zijn terbeschikkingstelling in Nederland dient te verblijven.
Het door artikel 2, eerste en tweede lid, van het protocol beschermde recht op vrijheid van verplaatsing kan ingevolge het derde en vierde lid van dat artikel worden beperkt, mits deze beperkingen niet alleen bij wet zijn voorzien maar ook in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (lid 3) of gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving (lid 4).
De rechtbank stelt vast dat alle betrokken deskundigen en ook de reclassering adviseren de TBS te beëindigen omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging hiervan niet langer eist. Daarmee is niet (langer) voldaan aan de voorwaarden die door het derde en vierde lid van artikel 2 van het Vierde Protocol aan beperkingen van de in dat artikel geformuleerde rechten en vrijheden stelt.
De vordering van de officier van justitie zal daarom worden afgewezen.
7. De beslissing
De rechtbank:
- wijst af de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van [betrokkene].
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door:
mr. E.J. van Keken, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. K.G. Witteman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Keulers, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.