ECLI:NL:RBLIM:2015:1597

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
3264794 CV EXPL 14-8214
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de kwalificatie van consignatiediensten en wijziging van pensioenpremieverdeling

In deze zaak vorderde eiser, die in dienst was bij Janshen-Hahnraths Groothandel B.V., betaling van niet-betaalde overuren, opgebouwde verlofuren en het werkgeversdeel van de pensioenpremie. Eiser stelde dat de uren gewerkt tijdens consignatiediensten als overuren moesten worden gekwalificeerd, terwijl de werkgever dit betwistte. De kantonrechter oordeelde dat consignatiediensten niet als overuren konden worden aangemerkt, omdat de arbeidsovereenkomst en het arbeidsreglement expliciet voorzagen in een weekenddienstvergoeding zonder splitsing in beschikbaarheid en gewerkte uren. Hierdoor werd de vordering tot betaling van overuren afgewezen.

Daarnaast betwistte eiser de eindafrekening en stelde dat Janshen-Hahnraths ten onrechte geen rekening had gehouden met bepaalde looncomponenten bij de berekening van niet-genoten verlofuren. De kantonrechter oordeelde dat de persoonlijke toeslag en weekenddiensttoeslag niet tot het loon behoren, waardoor ook deze vordering werd afgewezen. Eiser maakte ook aanspraak op het werkgeversdeel van de pensioenpremie, maar de kantonrechter oordeelde dat de pensioenregeling een arbeidsvoorwaarde is die eenzijdig gewijzigd kon worden door de werkgever, mits er een zwaarwichtig belang was. Dit belang werd door de werkgever aangetoond, waardoor de wijziging van de pensioenpremieverdeling rechtsgeldig was. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3264794 CV EXPL 14-8214
Vonnis van de kantonrechter van 25 februari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonend [adres], [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. J.M.A. van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JANSHEN-HAHNRATHS GROOTHANDEL B.V.,
gevestigd Winckelen 1, 6467 JD Kerkrade,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. S.G.J. Habets.
Partijen zullen hierna [eiser] en Janshen-Hahnraths genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de rolbeslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de door Janshen-Hahnraths bij brief van 10 december 2014 toegezonden producties ten behoeve van de comparitie van partijen
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 december 2014.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser], geboren op [geboortedatum], is van 17 augustus 1998 tot en met
30 juni 2008 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst geweest bij Amusement Activities Nederland B.V. (hierna: AA), in de functie van onderhoudsmonteur / medewerker technische dienst. In verband met de overgang van AA naar Janshen-Hahnraths is [eiser] met ingang van 1 juli 2008 in dienst bij Janshen-Hahnraths. De arbeidsovereenkomst is per 1 maart 2014 geëindigd.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is een zogenoemd incorporatiebeding opgenomen waarin staat (artikel 5):
“Op deze arbeidsovereenkomst is geen CAO van toepassing, maar wel het “Janshen-Hahnraths Arbeidsreglement”. De werknemer verklaart door ondertekening van deze overeenkomst een exemplaar van dit arbeidsreglement te hebben ontvangen en bekend te zijn met de inhoud van deze voorwaarden. De bepalingen van deze overeenkomst prevaleren boven de bepalingen van het Janshen-Hahnraths Arbeidsreglement, die integraal onderdeel uitmaken van deze overeenkomst.”
2.3.
In het Janshen-Hahnraths Arbeidsreglement (hierna: JAR) zijn - voor zover
relevant - de navolgende bepalingen opgenomen:
“Artikel 1.1 Definities
In het JAR wordt verstaan onder:
(…)
4 Salaris: het tussen werkgever en medewerker overeengekomen brutosalaris (conform geldende salaristabel) per periode, exclusief separate vergoedingen, toeslagen of vakantietoeslag.
(…)
6 Arbeidsduur: de tussen werkgever en medewerker overeengekomen tijd waarin arbeid wordt verricht (maximaal 45 uur per week en gemiddeld over een periode van 3 maanden maximaal 40 uur per week op basis van de Arbeidstijdenwet) (…).
(…)
Artikel 1.2 Werkingssfeer en wijzigingen
(…)
3 Het JAR werkt rechtstreeks door in de individuele arbeidsovereenkomst tussen medewerker en werkgever.
4 De werkgever kan, indien daartoe naar zijn oordeel aanleiding bestaat de bepalingen, als genoemd in het JAR, met inachtneming van de wettelijke bepalingen wijzigen. (…)
5 Wijzigingen in het JAR werken rechtstreeks door in de individuele arbeidsovereenkomst tussen medewerker en werkgever, nadat werkgever de medewerker schriftelijk in kennis heeft gesteld van de wijzigingen.
(…)
Artikel 3.7 Arbeidstijden
De arbeidsduur en de gebruikelijke werktijden worden door werkgever en medewerker bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst vastgesteld met inachtneming van de geldende wettelijke bepalingen in de Arbeidstijdenwet (…).
De werkzaamheden moeten worden verricht tijdens de voor de vestiging gebruikelijke werktijden tot maximaal 45 uur per week en gemiddeld over een periode van 3 maanden ten hoogste 40 uur per week conform de Arbeidstijdenwet. Incidenteel kan, indien tijdelijke bedrijfsomstandigheden dit vereisen, gemiddeld 45 uur per week worden gewerkt per 13 weken. Een gemiddelde werkweek van 45 uur over een periode van 13 weken kan slechts maximaal 13 weken aaneensluitend plaatsvinden.
De werkzaamheden worden verricht gedurende 7 dagen per week van 00.00 uur tot 24.00 uur.
De werkgever stelt een dienstrooster op en maakt dit, uiterlijk één week voor aanvang van de werkzaamheden, aan de medewerker bekend. Wijzigingen in het dienstrooster vinden alleen in onderlinge overeenstemming tussen de werkgever en medewerker plaats.
Reistijd voor aanvang van de dienst en na einde van de dienst van en naar de vaste standplaats(en) wordt niet aangemerkt als arbeidstijd.
Medewerkers Janshen-Hahnraths Group hebben na 7 aaneengesloten werkdagen recht op één direct aansluitende roostervrije dag.
Artikel 3.8 Overwerk
Overwerk moet zoveel mogelijk worden voorkomen, doch wanneer het bedrijfsbelang dit vordert, kan de werkgever de medewerker verplichten overwerk te verrichten tot een maximum van 8 uur per week. Voorts mag in enig kwartaal niet langer dan 65 uur overwerk worden gevorderd. (…)
Arbeidsuren, die de grens van de bij de arbeidsovereenkomst overeengekomen arbeidsduur overschrijden en als zodanig zijn opgedragen, zijn overwerkuren voorzover zij de gemiddelde werktijd van 40 uur per week overschrijden.
Als overwerk wordt niet beschouwd:

Werkzaamheden verricht na de normale werkuren, voorzover dit incidenteel nodig is voor het afmaken van de gewone dagtaak aansluitend op de dienst en een duur van circa een half uur niet te boven gaat.

Werkzaamheden verricht na of buiten de normale werkuren, zonder toestemming van de werkgever, tenzij de situatie ingrijpen noodzakelijk maakt.
4.
Elk overuur geeft recht op 1,5 uur vrije tijd met behoud van salaris. Overuren worden uitbetaald tegen 150% van het bruto uurloon. Voor overuren tussen 24.00 uur en 06.00 uur en op zaterdag en zondag ontvangen medewerkers een vergoeding van 200% of 2 uur vrije tijd met behoud van salaris. Dit geldt niet voor geruilde diensten. Voor Fair Play geldt dit alleen als medewerkers verplicht worden om buiten het normale rooster op deze dagen te werken.
5.
Extra gewerkte uren, zijnde geen overuren, kunnen in tijd voor tijd worden gecompenseerd.
6.
Uitgesloten voor vergoeding van overwerk zijn medewerkers vanaf salarisschaal G met een leidinggevende functie. Voor medewerkers met een parttime arbeidsovereenkomst zijn de uren tot boven de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen uren “extra uren” tot aan 173,33 uur per maand. Alle uren daarboven worden beschouwd als overuren.
(…)
Artikel 3.23 Servicedienstvergoeding
Deze regeling geldt specifiek voor servicedienstmedewerkers.
Voor het verrichten van een weekenddienst:
  • € 231,43 bruto per weekend (indien ingeroosterd ook doorbetaling bij ziekte);
  • onkosten, zoals parkeergeld, kunnen gedeclareerd worden.
(…)
Artikel 6.1 Pensioen
(…)
5 De pensioenpremie is geheel voor rekening van de werkgever.”
2.4.
Bij de overgang van AA naar Janshen-Hahnraths is een side-letter opgesteld, waarin partijen voor zover relevant zijn overeengekomen dat [eiser]:
“(…)
een persoonlijke toeslag ontvangt van € 196,00 bruto per maand, deze wordt jaarlijks geïndexeerd.
maandelijks een bruto weekendtoeslag ontvangt, conform Janshen-Hahnraths Arbeidsreglement artikel 3.23 ‘Servicedienstvergoeding’.
genoemde bedragen zullen alle worden meegenomen in de berekening pensioen.
over genoemde bedragen ook vakantietoeslag ontvangt.”

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiser] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Janshen-Hahnraths tot betaling van:
een bedrag van € 26.008,13 bruto aan niet betaalde overuren over de jaren 2008 tot en met 2014,
een bedrag van € 4.709,35 bruto aan opgebouwde niet genoten verlofuren,
een bedrag van € 4.529,93 bruto ter zake werkgeversdeel pensioenpremie,
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente,
de proceskosten.
3.2.
Janshen-Hahnrahts voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Consignatiedienst
4.1.
De eerste vraag in dit geschil die beantwoord moet worden is of de uren die gewerkt worden tijden een consignatiedienst gekwalificeerd dienen te worden als overuren, zoals [eiser] stelt en Janshen-Hahnraths betwist.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat consignatiediensten diensten zijn gedurende welke een werknemer zich beschikbaar houdt voor onderhoud en het verhelpen van storingen. Dat deze diensten in het weekend en naast de reguliere contracturen verricht worden, wil nog niet zeggen dat er sprake is van overwerk. Uit artikel 3.8 JAR volgt dat sprake is van overwerk indien de opgedragen gewerkte uren de overeengekomen arbeidsduur van 40 uur per week overschrijden. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de consignatiediensten hiervan uitgesloten. Dit volgt uit het feit dat voor dergelijke diensten een expliciete bepaling is opgenomen in artikel 3.23 JAR. Deze bepaling voorziet in een weekenddienstvergoeding van € 231,43 bruto per weekend. Daarin is geen splitsing gemaakt in beschikbaarheid en gewerkte uren zodat dit een vaste vergoeding betreft ongeacht de vraag of er feitelijk werkzaamheden zijn verricht of niet. De stelling van [eiser] dat een vaste vergoeding zeer ongebruikelijk en onredelijk is, wordt verworpen. Nog los van het gegeven dat er geen wettelijk voorschrift is voor betaling tijdens consignatiediensten en afspraken hierover dus per bedrijf of branche verschillen, is [eiser] met Janshen-Hahnraths in de side-letter uitdrukkelijk overeengekomen dat [eiser] een weekendtoeslag ontvangt conform artikel 3.23 JAR. Het verrichten van deze diensten maakt dus deel uit van de arbeidsovereenkomst en is een onlosmakelijk onderdeel van zijn functie.
4.3.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat de uren van een consignatiedienst c.q. storingsdienst niet aangemerkt kunnen worden als overuren. Dit brengt met zich dat de grondslag aan vordering sub 1 is komen te ontvallen, zodat deze vordering moet worden afgewezen.
Eindafrekening
4.4.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de eindafrekening onjuist dan wel onvolledig is en dat Janshen-Hahnraths aan hem een bedrag van in totaal € 4.709,35 bruto aan opgebouwde niet genoten verlofuren verschuldigd is. [eiser] heeft dit bedrag uitgesplitst in een bedrag van € 3.016,33 en € 1.693,02.
4.5.
[eiser] heeft in dit kader aangevoerd dat voor de vaststelling van de waarde van de uit te betalen niet opgenomen vakantiedagen Janshen-Hahnraths ten onrechte de waarde van de structureel toegekende aanvullende looncomponenten, te weten de persoonlijke toeslag van € 196,00 en de weekenddiensttoeslag van € 231,43 buiten beschouwing heeft gelaten. [eiser] stelt zich dan ook op het standpunt dat Janshen-Hahnraths nog een bedrag van
€ 3.016,33 dient na te betalen.
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat uit het hiervoor onder r.o. 2.3. weergegeven en geciteerde artikel 1.1 sub 4 van het JAR, waarin een definitie van het begrip salaris wordt gegeven, volgt dat de persoonlijke toeslag en weekendtoeslag niet tot het loon worden berekend. De persoonlijke toeslag, zo volgt uit de side-letter, wordt iedere maand aan [eiser] toegekend. Ten aanzien van de weekenddiensttoeslag geldt, hetgeen Janshen-Hahnraths terecht aanvoert, dat deze enkel wordt toegekend bij het verrichten van een storingsdienst. De stelling van [eiser] dat zijn loon altijd uit drie componenten bestaat, te weten het brutoloon, de persoonlijke toeslag en de weekenddiensttoeslag, gaat gelet op het vorenstaande niet op. Dit deel van de vordering ligt derhalve eveneens voor afwijzing gereed.
4.7.
Voorts heeft [eiser] gesteld dat evenmin rekening is gehouden met de vakantietoeslag die over de vergoeding van de opgebouwde maar niet genoten verlofuren verschuldigd is. [eiser] is dan ook van mening dat Janshen-Hahnraths in dit verband nog een bedrag van € 1.693,02 aan hem dient te voldoen.
4.8.
[eiser] heeft het verweer van Janshen-Hahnraths, dat deze opgebouwde maar niet genoten verlofuren zien op gewerkte overuren, niet betwist. Dit brengt gelet op het bepaalde in artikel 149 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) met zich dat voor de onderhavige procedure en verdere beoordeling vaststaat dat de opgebouwde doch niet genoten verlofuren aangemerkt dienen te worden als overuren.
4.9.
In artikel 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is bepaald dat, voor de toepassing van het bij of krachtens die wet bepaalde, verdiensten uit overwerk niet zijn begrepen onder loon. Evenmin is gesteld noch gebleken dat partijen van deze bepaling zijn afgeweken. Dit betekent dat er geen vakantiebijslag is verschuldigd c.q. mag worden berekend over de vergoeding van overuren (zie: Hoge Raad 10 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM5754), zodat ook dit deel van de vordering dient te worden afgewezen.
Pensioenpremie
4.10.
[eiser] maakt verder aanspraak op een bedrag van in totaal € 4.529,93 bruto ter zake van pensioenpremie.
Werkgeversdeel pensioenpremie
4.11.
Daarvan heeft een bedrag van € 4.404,21 betrekking op het werkgeversdeel pensioenpremie over de vergoeding van opgebouwde doch niet genoten verlofuren. [eiser] heeft in dit kader gesteld dat er bij de uitbetaling geen rekening is gehouden met de verplichting van de werkgever om over het verschuldigde bedrag aan vergoeding opgebouwde doch niet genoten verlofuren het werkgeversdeel van de pensioenpremie af te dragen aan het bedrijfspensioenfonds.
4.12.
Hiervoor is onder r.o. 4.8. overwogen dat de opgebouwde doch niet genoten verlofuren aangemerkt dienen te worden als overuren. Janshen-Hahnraths heeft gesteld dat in het pensioenreglement PMT is bepaald dat vergoeding voor overwerk niet tot het loon behoort, zodat bij de berekening van de loonwaarde van een verlofdag de werkgeversbijdrage in de pensioenpremie buiten beschouwing dient te blijven. [eiser] heeft deze stelling niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Het vorenstaande brengt met zich dat dit deel van de vordering eveneens zal worden afgewezen.
Wijziging van de pensioenpremieverdeling
4.13.
Het resterende gevorderde bedrag van € 125,72 heeft betrekking op de pensioenpremie (10%) dat Janshen-Hahnraths op grond van de gewijzigde pensioenregeling heeft ingehouden op het loon van [eiser] gedurende de maanden januari en februari 2014.
4.14.
Op 20 december 2013 heeft Janshen-Hahnraths aan alle medewerkers een brief gestuurd waarin zij aankondigde dat met ingang van 1 januari 2014 de premieverdeling van de pensioenregeling zou worden aangepast. Waar Janshen-Hahnraths tot die tijd de pensioenpremie geheel voor haar rekening nam, heeft zij besloten om met ingang van
1 januari 2014 een premieverdeling van 70% voor werkgever en 30% voor werknemer te gaan hanteren.
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de pensioenregeling als een arbeidsvoorwaarde is te kwalificeren. Voorts betreft het een wijziging van een collectieve regeling. Evenmin is in geschil dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de door Janshen-Hahnraths doorgevoerde wijziging ter zake de pensioenpremieverdeling. Het betreft dan ook een eenzijdige wijziging. De vraag die thans beantwoord dient te worden is of Janshen-Hahnraths tot deze eenzijdige wijziging mocht overgaan.
4.16.
De kantonrechter stelt vast dat in het JAR, artikel 1.2 sub 4, een eenzijdig wijzigingsbeding is opgenomen, inhoudende dat de werkgever de mogelijkheid heeft de bepalingen die in deze regeling staan beschreven te wijzigen. De hier aan de orde zijnde arbeidsvoorwaarde (pensioenpremie) is eveneens in het JAR vastgelegd (artikel 6.1 sub 5). Verder bevat de individuele arbeidsovereenkomst een incorporatiebeding met betrekking tot het JAR (artikel 5 van de arbeidsovereenkomst).
4.17.
Nu het wijzigingsbeding en de te wijzigen arbeidsvoorwaarde (pensioenpremie) in één en dezelfde regeling is vastgelegd (JAR) en deze regeling geïncorporeerd is in de arbeidsovereenkomst is er sprake van een tussen partijen rechtsgeldig overeengekomen wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW. Dit brengt met zich dat de voorliggende vraag (r.o. 4.15.) beoordeeld dient te worden in het kader van artikel 7:613 BW. Uit de stellingen van partijen blijkt ook dat zij uitgaan van het toetsingskader van artikel 7:613 BW.
4.18.
Overeenkomstig artikel 7:613 BW heeft als uitgangspunt te gelden dat Janshen-Hahnraths slechts een beroep op het eenzijdig wijzigingsbeding kan doen, indien zij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van [eiser] dat door de wijziging wordt geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
4.19.
Janshen-Hahnraths heeft gesteld dat zij een zwaarwegend belang heeft bij de wijziging. In dit verband heeft Janshen-Hahnraths gesteld dat:
  • door de huidige economische en financiële situatie de bedrijfsresultaten sterk onder druk zijn komen te staan,
  • zij als gevolg van de verslechterde bedrijfsresultaten genoodzaakt was tot kostenbeheersing,
  • de pensioenregeling niet meer van deze tijd en niet marktconform is en door de stijging van de pensioenpremies als percentage van de salarissom extreem duur is geworden,
  • het doorvoeren van de nieuwe premieverdeling noodzakelijk is om de continuïteit van de onderneming te kunnen waarborgen,
  • zij voor alle medewerkers dezelfde premie wenst te hanteren (harmoniseren).
4.20.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken dat ten gevolge van de huidige economische en financiële situatie de bedrijfsresultaten van Janshen-Hahnraths sterk onder druk zijn komen te staan en zij genoodzaakt was kostenbesparende maatregelen te nemen. Uit de brief van het hoofd P&O van Janshen-Hahnraths van 20 februari 2014 (productie 4 bij conclusie van antwoord) blijkt dat er al fors is gereorganiseerd en flink is bespaard op variabele en vaste kosten, maar dat Janshen-Hahnraths het kostenniveau daarna nog verder wilde terugdringen, en wel door middel van een versobering van de arbeidsvoorwaarden. Door [eiser] is niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de financiële situatie van Janshen-Hahnraths dusdanig is dat kostenbesparende maatregelen als de onderhavige noodzakelijk zijn voor het voortbestaan van Janshen-Hahnraths. Voorts is de gemeenschappelijke ondernemingsraad (GOR) met gebruikmaking van haar instemmingsrecht akkoord gegaan met de wijziging van de premieverdeling.
4.21.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht de kantonrechter de conclusie gerechtvaardigd dat Janshen-Hahnraths een zwaarwichtig belang heeft om de wijziging door te voeren. Een en ander neemt niet weg dat de belangen van [eiser] door de invoering van deze wijziging zijn geschaad. Als gevolg van de wijziging van de premieverdeling worden de werknemers, waaronder [eiser], geconfronteerd met een teruggang in hun nettoloon.
Van belang is dat de werknemers niet direct worden geconfronteerd met een eigen bijdrage in de pensioenpremie van 30%. Janshen-Hahnraths heeft voorzien in een overgangsregeling, erop neerkomende dat in 2014 een premieverdeling gehanteerd wordt van 90%-10% voor de werkgever respectievelijk werknemer, in 2015 80%-20% en vanaf 2016 de beoogde premieverdeling van 70%-30%. Daarnaast biedt Janshen-Hahnraths een compensatieregeling aan voor alle medewerkers die op 31 december 2014 nog in dienst zijn. Laatstgenoemde regeling is op [eiser] niet van toepassing, aangezien hij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen 1 maart 2014 en deze mitsdien is beëindigd.
De belangen van Janshen-Hahnraths en [eiser] wegend komt de kantonrechter tot het oordeel dat het belang van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dient te wijken voor het belang van Janshen-Hahnraths.
4.22.
Nu Janshen-Hahnraths tot eenzijdige wijziging van de pensioenpremieverdeling mocht overgaan en zij conform de overgangsregeling 10% van de pensioenpremie heeft ingehouden op het loon van januari en februari 2014 van [eiser], ligt het gevorderde bedrag van € 125,72 voor afwijzing gereed.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.23.
Nu de hoofdvorderingen van [eiser] worden afgewezen, zullen de daarmee verband houdende nevenvorderingen, de wettelijke verhoging en wettelijke rente, eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
4.24.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Janshen-Hahnraths worden begroot op € 800,00 (2 punten x € 400,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van Janshen-Hahnraths worden begroot op € 800,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, en in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ