ECLI:NL:HR:2010:BM5754

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04829
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de CAO voor het Slagersbedrijf met betrekking tot de berekening van vakantietoeslag en overwerkvergoedingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en Jumbo Supermarkten B.V. De zaak betreft de uitleg van de CAO voor het Slagersbedrijf en de toepassing van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. [Eiser] had een arbeidsovereenkomst met Jumbo en vorderde betaling van niet uitgekeerde vergoedingen voor overuren en vakantiegeld. De kantonrechter had een deel van de vordering toegewezen, maar het hof had het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd.

De Hoge Raad oordeelde dat bij de berekening van de vakantietoeslag geen overwerkvergoedingen in aanmerking genomen moeten worden, maar enkel de geldelijke tegenprestaties voor de normale werktijd. Dit oordeel is gebaseerd op de uitleg van artikel 24 lid 4 van de CAO voor het Slagersbedrijf en artikel 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiser] en oordeelde dat de uitleg van het hof juist was. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in de CAO en de noodzaak om de wettelijke bepalingen correct toe te passen bij de berekening van vakantietoeslagen. De Hoge Raad bevestigde dat de uitleg van de CAO door het hof niet in strijd was met de wet en dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop vakantietoeslagen en overwerkvergoedingen in de toekomst berekend moeten worden, vooral in de context van de CAO voor het Slagersbedrijf.

Uitspraak

10 september 2010
Eerste Kamer
08/04829
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
JUMBO SUPERMARKTEN B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Jumbo.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 03-25737 van de kantonrechter te Amsterdam van 11 februari 2004, 25 augustus 2004, (tussenvonnissen) en 14 december 2004 (eindvonnis);
b. het tussenarrest in de zaak 477/05 van het gerechtshof te Amsterdam van 5 januari 2006.
c. het eindarrest in de zaak met de nummers 106.002.570 en 106.002.571 van het gerechtshof te Amsterdam van 17 juli 2008.
Het arrest van het hof van 17 juli 2008 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Jumbo is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 4 juni 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is op 9 december 2002 krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor zes maanden, dus tot 9 juni 2003, bij Jumbo in dienst getreden om in het filiaal van Jumbo te Amstelveen als slager werkzaam te zijn tegen een brutosalaris van € 1.672,-- per vier weken, exclusief vakantietoeslag en andere emolumenten.
(ii) Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Slagersbedrijf van toepassing.
(iii) Bij brief van 27 mei 2003 heeft Jumbo aan [eiser] laten weten dat de arbeidsovereenkomst door verloop van de termijn waarvoor deze is aangegaan, zal eindigen. Bij de brief is een ontslagbewijs gevoegd, waarin gemeld wordt waar, voor hoe lang en in welke hoedanigheid [eiser] werkzaam is geweest.
3.2 [Eiser] vordert in dit geding - voor zover in cassatie nog van belang - betaling van bedragen ter zake van ten onrechte niet uitgekeerde vergoeding voor overuren en, in samenhang daarmee, niet uitgekeerd vakantiegeld, alsmede betaling van de wettelijke verhoging als bedoeld in art. 7:625 BW. De kantonrechter heeft, voorzover thans van belang, met afwijzing van het overigens gevorderde de vordering tot vergoeding van ten onrechte niet betaalde overwerkuren tot een bedrag van € 1.808,57 toegewezen en de wettelijke verhoging wegens te late betaling van dat bedrag op 25% daarvan gesteld. De kantonrechter heeft ook de vordering ten bedrage van € 187,73 ter zake van vakantietoeslag over niet betaalde overwerkuren afgewezen. Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
3.3 De in de middelen I, II, IV en VI aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.1 Middel III keert zich tegen het oordeel van het hof in rov. 4.11 dat, zoals ook de kantonrechter heeft beslist, bij de berekening van de vakantietoeslag niet ook de overwerkvergoedingen in aanmerking moeten worden genomen. Het hof heeft dit oordeel gemotiveerd met een verwijzing naar art. 24 lid 4 van de op de arbeidsovereenkomst tussen partijen toepasselijke CAO voor het Slagersbedrijf, en art. 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
3.4.2 Voorzover het middel tot uitgangspunt neemt dat het overwerk tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst (van 9 december 2002 tot 9 juni 2003) van "langdurig en/of structureel karakter" is geweest, kan het niet tot cassatie leiden omdat dit een nieuwe feitelijke stelling is die niet voor het eerst in cassatie naar voren kan worden gebracht.
3.4.3 Het oordeel van het hof berust op uitleg van art. 24 lid 4 van de CAO voor het Slagersbedrijf, welke CAO ten tijde van de onderhavige arbeidsovereenkomst algemeen verbindend was en derhalve recht vormt in de zin van art. 79 RO. Genoemd lid 4 luidt als volgt:
"De vakantiebijslag wordt berekend over het door de werknemer in de periode van 1 mei tot en met 30 april gemiddeld verdiende loon, exclusief de bijdrage van artikel 12, lid 1." De door het hof aanvaarde uitleg van het begrip "in de periode van 1 mei tot en met 30 april gemiddeld verdiend loon" komt erop neer dat, mede in het licht van art. 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (waarin is bepaald dat voor de toepassing van het bij of krachtens die wet bepaalde, verdiensten uit overwerk niet zijn begrepen onder loon), en bij het ontbreken van aanwijzingen dat in de CAO is beoogd daarvan af te wijken, onder dit begrip niet de vergoedingen voor overwerk zijn begrepen, maar slechts de geldelijke tegenprestatie voor gedurende de normale werktijd verrichte arbeid. Deze uitleg is juist. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, wordt dan ook tevergeefs voorgesteld.
3.5.1 Middel V keert zich tegen de verwerping van grief VII, waarin [eiser] opkwam tegen de beslissing van de kantonrechter dat Jumbo 25% en niet 50% wettelijke verhoging dient te betalen. In rov. 4.14 overwoog het hof: "De grief faalt omdat het hof deze beslissing juist acht." Geklaagd wordt dat het hof heeft nagelaten zijn beslissing te motiveren en dat het hof geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang.
3.5.2 Naar aanleiding van de tegen de desbetreffende beslissing van de kantonrechter gerichte grief diende het hof zelfstandig te beoordelen of en in hoeverre er grond voor matiging bestond (HR 31 oktober 2003, nr. C02/124, LJN AJ0633, NJ 2004, 113). Dit heeft het hof niet miskend, want het is, zelfstandig, tot het oordeel gekomen dat de beslissing van de kantonrechter juist was en het heeft dat in de motivering tot uitdrukking gebracht. De tegen dat oordeel gerichte motiveringsklacht van het middel kan geen doel treffen, nu het om een discretionaire bevoegdheid van de rechter gaat en het middel niet aangeeft op grond van welke door [eiser] aangevoerde omstandigheden het oordeel van het hof onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd zou zijn.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Jumbo begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 september 2010.