ECLI:NL:RBLIM:2015:1269

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
04/800315-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van Duitse eigenares escortbedrijf in mensenhandelzaak

Op 3 februari 2015 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 60-jarige Duitse vrouw, eigenares van een escortbedrijf, die werd beschuldigd van mensenhandel. De vrouw bemiddelde tussen volwassen Duitse prostituees en klanten in Nederland en Duitsland. De rechtbank heeft de vrouw vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waarbij zij zich baseerde op een eerdere uitspraak van het gerechtshof in 's-Hertogenbosch. Dit hof had geoordeeld dat er geen sprake van mensenhandel is als de verdachte geen bijdrage levert aan de beknotting van de vrijheid van de prostituee. De rechtbank volgde deze lijn en concludeerde dat de verdachte enkel als bemiddelaar fungeerde zonder enige dwang of beperking van de vrijheid van de prostituees. De rechtbank oordeelde dat de prostituees, die allen uit Duitsland kwamen, in alle vrijheid hun beroep konden uitoefenen en dat er geen bewijs was dat de verdachte hen in hun vrijheid had beperkt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, waarbij zij benadrukte dat de wetgever had beoogd te voorkomen dat iemand een ander in een situatie plaatst waarin diens vrijheid kan worden beperkt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. F.M. van Maanen Winters als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 04/800315-11
Datum uitspraak : 3 februari 2015
Tegenspraak overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering
Vonnis van de Rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte], geboren [B],
geboren te [geboortedatum]
wonende te [adres],
hierna te noemen: de verdachte.
Raadsman is mr. L.P.H. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 januari 2015.
De rechtbank heeft op 20 januari 2015 gehoord: de officier van justitie en de raadsman van de verdachte.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij:
1.
meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010
tot en met 2 februari 2011 in de gemeente Roermond en/of de gemeente Venlo, in
elk geval Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, [betrokkene 1] heeft medegenomen vanuit Duitsland naar
Nederland, met het oogmerk die [betrokkene 1] ertoe te brengen zich beschikbaar te
stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor
een derde tegen betaling;
2.
meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met 14 april 2011 in de gemeente Roermond en/of de gemeente Venlo, in
elk geval Nederland, (telkens) [betrokkene 2] heeft medegenomen vanuit Duitsland
naar Nederland, met het oogmerk die [betrokkene 2] ertoe te brengen zich beschikbaar te
stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor
een derde tegen betaling;
3.
meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 september 2011
tot en met 20 oktober 2011 in de gemeente Venlo, in
elk geval Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, [betrokkene 3] heeft medegenomen vanuit Duitsland naar
Nederland, met het oogmerk die [betrokkene 3] ertoe te brengen zich beschikbaar te
stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor
een derde tegen betaling;

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de aan de verdachte ten laste gelegde feiten bewezen zijn. De officier van justitie heeft, onderbouwd met jurisprudentie, betoogd dat onder ‘aanwerven’ in de zin van artikel 273f lid 1 sub 3 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) iedere daad moet worden verstaan waardoor de persoon wordt aangeworven teneinde de persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat behoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt. Het aanwerven van een persoon voor prostitutie uit het buitenland is dus ook strafbaar als de aangeworven persoon uit vrije wil in de prostitutie werkzaam is. De officier van justitie wijst op de actieve bijdrage van de verdachte om [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in de positie te brengen dat in Nederland sekswerk kon worden verricht. Het is volgens de officier van justitie uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest om in de delictsomschrijving een extra bestanddeel in te lezen, zoals een vorm van dwang, beïnvloeding of inperking van de keuzevrijheid.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft aangevoerd dat uit de beslissing van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 17 oktober 2014 blijkt dat voor strafbaarheid volgens artikel 273f, eerste lid, onder 3e, er van de kant van de verdachte enige handeling moet zijn, die een verwijtbare bijdrage aan beknotting van de vrijheid van de prostituee oplevert. Volgens de raadsman is door zijn cliënte geen enkele handeling verricht waardoor de prostituees, genaamd [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3], niet in alle vrijheid hun beroep van prostituee hebben kunnen uitoefenen. Volgens de raadsman fungeerde de verdachte slechts als bemiddelaar tussen de prostituee en haar klanten en verzorgde zij uit dien hoofde voor alle benodigde voorzieningen, zoals het transport van de prostituee naar de klant. De verdachte had hierbij een coördinerende rol tussen de prostituees en de klanten. Bovendien, aldus de raadsman, kregen de prostituees een redelijk aandeel in de verdiensten door de service van het escortbureau, dat door zijn cliënte werd geëxploiteerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbankTijdens controles in het kader van het toezicht op prostitutie-/escortgerelateerde activiteiten in de regio Limburg-Noord, gehouden op 2 februari 2011, 14 april 2011 en 20 oktober 2011 werden respectievelijk [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] aangetroffen, die allen verklaarden als prostituee werkzaam te zijn voor het door de verdachte geëxploiteerde escortbedrijf. De prostituees verklaarden zowel bij gelegenheid van deze controles, alsook bij latere verhoren in het kader van de strafzaak, dat zij na bemiddeling vanuit hun woonplaats in Duitsland naar klanten in Duitsland en in Nederland werden gebracht. Zowel het werven van klanten, alsook het vervoer naar deze klanten en ook weer terug naar huis werd - volgens deze verklaringen - in het kader van haar bedrijfsuitoefening verzorgd door de verdachte.
Gelet op de tegengestelde standpunten van de officier van justitie en de raadsman, zal de rechtbank eerst de vraag moeten beantwoorden op welke wijze zij artikel 273f lid 1 sub 3 Sr uitlegt en toepast op de hiervoor beschreven feiten. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 september 2013 (ECLI: NL:HR:2013:670) moet artikel 273f lid 1 sub 3 Sr aldus worden uitgelegd dat het oogmerk van de verdachte erop gericht moet zijn dat de betrokkene zich in een ander land dan waar deze is aangeworven, medegenomen of ontvoerd, beschikbaar stelt tot het verrichten van de in dat artikel bedoelde handelingen. Het is een onbestreden feit dat de verdachte voor bemiddeling en voor het vervoer van de prostituees, die zover bekend op dat moment allen woonachtig waren in Duitsland, naar de klanten heeft gezorgd en dat het gaat om klanten die van de diensten van deze prostituees gebruik gemaakt, hetzij in Duitsland, hetzij in Nederland. De conclusie is dat volgens deze rechtspraak van de Hoge Raad uit deze bemiddeling ook voor klanten in Nederland en dat vervoer naar adressen in Nederland blijkt van het oogmerk bij de verdachte om deze prostituees ertoe te brengen in een ander land dan waar deze zijn aangeworven, zich beschikbaar te stellen voor de prostitutie.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de vraag naar de strafbaarheid van de feiten nog niet geheel afdoende beantwoord.
Door de bepaling van artikel 273f, eerste lid, onder 3e Sr heeft de wetgever kennelijk beoogd te voorkomen dat door enige handeling van een persoon (of organisatie), op welke wijze en op welk moment dan ook verricht, een ander (al dan niet kwetsbare) meerderjarige persoon in een zodanige situatie terechtkomt, dat zijn vrijheid door een derde wordt of kan worden beperkt (zie het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 17 oktober 2014, gepubliceerd onder ECLI:NL:GHSHE:2014:4705). Degene die opdracht geeft om een persoon naar een plaats (in een ander land) te vervoeren om daar prostitutie te bedrijven, waar die persoon gekozen heeft om daar medewerking aan te verlenen, zou aan zo een vrijheidsbeperking toch een bijdrage kunnen leveren, namelijk als die persoon op de plaats van bestemming het risico loopt in zijn vrijheid te worden beperkt.
De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen van het gerechtshof in de hiervoor aangehaalde rechtspraak: voor een bewezenverklaring moet te allen tijde sprake zijn van enige verwijtbare bijdrage aan een beknotting van de vrijheid van de persoon die zich prostitueert. Uit de feiten, zoals deze uit de verklaringen van betrokkenen naar voren komen, volgt geen enkele aanwijzing dat door de bemiddelende en faciliterende rol van de verdachte, enige verwijtbare bijdrage aan de beknotting van de vrijheid van de prostituees [betrokkene 1], [betrokkene 2] of [betrokkene 3] is geleverd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken van enige belemmering door de verdachte van de vrijheid van deze prostituees op elk door hen gewenst moment hun activiteit als prostituee op te schorten (klant weigeren) of te staken (‘
uit het leven stappen’) en dat het bedrijven van prostitutie in Duitsland en in Nederland niet strafbaar is gesteld.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank, anders dan in de zaak van medeverdachte [betrokkene 4] (parketnummer 04/801127-12), in welke zaak vonnis is gewezen vóór het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch d.d. 17 oktober 2014, tot de conclusie dat de verdachte zich niet heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de aan haar onder 1., 2. en 3. tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. van Maanen Winters, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. E.J. Govaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015.
Buiten staat
mr. E.J. Govaers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 04/800315-11
proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de enkelvoudige strafkamer van de rechtbank van 3 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte], geboren [B]
geboren te [geboortedatum]
wonende te [adres].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 3 februari 2015 heeft zij bij monde van haar raadsman afstand gedaan van haar recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat is vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman: mr. L.P.H. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.