zaaknummer: AWB/ROE 14/1941
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2015 in de zaak tussen
Stichting[naam stichting], te [vestigingsplaats stichting], eiseres
(gemachtigde: [naam gemachtigde 1]),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel, verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2]).
Bij besluit van 19 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidierelatie met eiseres beëindigd met ingang van 1 juli 2014.
Bij besluit van 12 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2015. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1. De gemeente Beesel subsidieert het muziekonderwijs voor een drietal muziekverenigingen in de gemeente. Op 1 september 2012 is eiseres van start gegaan als nieuwe organisatie met een kunstzinnige, culturele en sociaal-maatschappelijke functie voor de regio Midden-Limburg. Bij deze start zijn de verplichtingen van het voormalige Centrum voor de Kunsten (CK) te Roermond overgenomen.
2. Over deze overname van de verplichtingen heeft op 10 september 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en verweerder. In het gespreksverslag is – onder meer – het volgende opgenomen:
“Volgens de subsidieregeling van de gemeente Beesel dient een subsidieaanvrager bepaalde documenten te overleggen. Op basis van die documenten bepaalt de gemeente vervolgens of het een subsidierelatie aan kan gaan met de aanvrager. Met het CK bestond een subsidierelatie en de gemeente Beesel gaat bekijken, welke documenten het van de [naam stichting] verlangt om dit opnieuw in orde te maken.”
“Wethouder Vroomen geeft aan, dat de gemeente Beesel altijd tevreden is geweest over de samenwerking met het CK en datzelfde geldt voor de verenigingen. Met het aanbreken van andere financiële tijden kijkt de gemeente ook naar herijking van het beleid. Vervolgens kan er voor langere tijd (bijvoorbeeld 4 jaar) een subsidierelatie worden aangegaan. De manier waarop is nog onderwerp van gesprek: budgetfinanciering, eenheidsprijs, subsidiëring van bepaalde diploma’s, maar ook welke invloeden hebben deze keuzes op het muziekonderwijs. Beide partijen spreken naar elkaar uit, dat zij zijn voor een open dialoog, waarin realiteit en transparantie centraal staan.”
3. De gemeenteraad van de gemeente Beesel heeft op 17 februari 2014 de nieuwe kaders voor het muziekonderwijs vastgesteld.
4. Vervolgens is aan eiseres mondeling medegedeeld dat de subsidierelatie met ingang van 1 juli 2014 – seizoen 2014-2015 – wordt beëindigd. Bij het primaire besluit is dit ook besloten. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar richt zich niet tegen de beëindiging van de relatie, maar enkel tegen de termijn van zes maanden.
5. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat door de prijsontwikkeling in het muziekonderwijs de kwaliteit en de betaalbaarheid voor inwoners en verenigingen onder druk kwam te staan. Volgens verweerder is sprake van een redelijke termijn, gelet op eerdere mededelingen, de aard van de activiteiten, de mate van ingrijpendheid en de omvang van de verplichtingen. Er is weliswaar sprake van een langer lopende subsidierelatie, maar de activiteiten hebben geen meerjarig karakter, de gevolgen voor eiseres zijn relatief beperkt en de onderwerpen zijn eerder ter sprake gekomen.
6. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder geen redelijke termijn heeft gehanteerd bij de beëindiging van de subsidierelatie. Weliswaar heeft verweerder medegedeeld om herijking van het beleid te overwegen, maar aan eiseres nooit medegedeeld dat deze herijking voortkwam uit kostenbesparende overwegingen of zelfs zou kunnen leiden tot beëindiging van de subsidierelatie. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de opstartfase waarin eiseres zich bevond. Daarbij is sprake van een jarenlange subsidierelatie met het CK, namelijk vanaf 1996, welke relatie eiseres heeft overgenomen. Verweerder kan niet objectief beoordelen of, en zo ja in welke mate, eiseres schade lijdt. Tijdens de behandeling ter zitting stelt eiseres dat achttien maanden een redelijke termijn zou zijn voor beëindiging van de subsidierelatie. Immers, tussen aanvang activiteit en subsidiebeschikking lag in het verleden steeds een termijn van achttien maanden. Als een gevolg van de besluitvorming van verweerder moet eiseres kosten maken. Het gaat daar bij om een bedrag van € 18.303,91. Aan een aantal medewerkers is deeltijdontslag aangezegd en gelet op de bepalingen uit de CAO Kunsteducatie 2012-2013 (CAO) dient eiseres hun nog achttien maanden door te betalen. Eiseres heeft als startende organisatie nog geen enkele reserve kunnen opbouwen om deze frictiekosten te kunnen dragen.
7. In het verweerschrift geeft verweerder een verdere toelichting waarom is gekozen voor beëindiging van de subsidierelatie en waarom de gegeven termijn van zes maanden redelijk is. Volgens verweerder is de daling van het cursistenaantal meermaals onderwerp van gesprek. Vanwege die daling van cursisten is de subsidie per cursist per jaar toegenomen, zonder het subsidieplafond te bereiken. Ook de verenigingen worden geconfronteerd met toenemende kosten per leerling. Op 29 augustus 2013 vindt een gesprek plaats met eiseres, waarin eiseres een aantal scenario’s presenteert over de wijze waarop het muziekonderwijs kan worden gesubsidieerd. Verder bestaat bij de gemeente Beesel de wens om dit moment aan te grijpen om inhoudelijke zaken te wijzigen. In september 2012 is expliciet gesproken over de financiële situatie en de mogelijke gevolgen. Verweerder stelt dat beëindiging van de subsidierelatie een op voorhand niet verwacht resultaat is, maar dat de ontwikkelingen eind 2013 elkaar snel opvolgden, waaronder een verdere daling van het aantal cursisten. Verweerder heeft bij het vaststellen van de termijn van zes maanden aansluiting gezocht bij de termijnen, zoals deze zijn genoemd in hoofdstuk 13, artikel 1, leden 2 en 3, van de CAO. In de CAO is aangegeven dat de werkgever gedurende vier maanden een inspanningsverplichting heeft om passende werkzaamheden te zoeken en dat vervolgens sprake is van een opzegtermijn van twee maanden.
8. De rechtbank stelt vast dat partijen in beroep verdeeld zijn over de vraag of verweerder een redelijke termijn heeft gehanteerd bij de beëindiging van de subsidierelatie. Tussen partijen is daarbij niet in geschil dat sprake is van een langlopende subsidierelatie.
9. In artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.
10. De lengte van de redelijke termijn hangt af van de aard van de subsidie en de gesubsidieerde activiteiten. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 november 2012 in zaak 201202924/1/A2, te raadplegen via www.raadvanstate.nl) dient de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb ertoe de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen. Het verplicht verweerder niet tot het hanteren van een dusdanige termijn dat levensvatbaarheid van de voormalige subsidieontvanger is gegarandeerd. Echter, naarmate de intrekking sterker ingrijpt in de financiële situatie van de subsidieontvanger, moet deze meer tijd krijgen om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden. Eveneens uit jurisprudentie van de Afdeling (ECLI:NL:RVS: 2014:2079) volgt dat artikel 4:51, eerste lid, van de Awb in beginsel niet zo ver dat op het subsidiërend orgaan de plicht rust een garantie te verstrekken voor wachtgeldverplichtingen die voortvloeien uit de beëindiging van de subsidierelatie. Dit zou anders kunnen zijn indien de subsidieverstrekker invloed heeft gehad op de aanstelling van personeel en daarmee de verantwoordelijkheid heeft gedragen voor de wachtgeldverplichtingen.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres voor het eerst heeft geïnformeerd over de beëindiging van de subsidierelatie tijdens een gesprek dat op 19 december 2013 heeft plaatsgevonden. Op dezelfde datum is het primaire besluit genomen, dat eiseres heeft ontvangen op 7 januari 2014. In eerdere gesprekken is wel gesproken over een andere vorm van subsidiëring, maar niet over een beëindiging van de subsidierelatie als mogelijk scenario, zoals verweerder ook heeft aangegeven in het verweerschrift. Hoewel het eiseres uit eerdere gesprekken duidelijk had kunnen zijn dat de gemeente Beesel zaken in de subsidierelatie echt wilde veranderen – en dat eiseres ook met goede alternatieven diende te komen – gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres eerst met de ontvangst van het primaire besluit, dus per 7 januari 2014, op de hoogte was van het besluit van verweerder de subsidierelatie te beëindigen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is met een termijn van zes maanden sprake van een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 4:51 van de Awb. Verweerder heeft daarbij aansluiting kunnen zoeken bij de bepalingen uit de CAO. Voorts overweegt de rechtbank dat de gesubsidieerde activiteit (muziekonderwijs) steeds per schooljaar wordt gefinancierd. Zoals verweerder tijdens de zitting verder heeft toegelicht, is het niet wenselijk in een lopend schooljaar in te breken, zodat mede daarom is gekozen voor een termijn van zes maanden. De rechtbank acht deze argumentatie van verweerder, dat het niet wenselijk is kinderen midden in een schooljaar te confronteren met een wisseling van leraar, niet onbegrijpelijk. Verder is de gestelde termijn zodanig dat eiseres maatregelen kan treffen om de gevolgen van de beëindiging te ondervangen. Dat het eiseres feitelijk niet is gelukt om ander werk voor de betreffende medewerkers te vinden, betekent niet dat reeds daarom de gestelde termijn onredelijk kort is. Het ondervangen van de beëindiging van de subsidierelatie gaat niet zo ver, dat verweerder ook nog rekening zou moeten houden met de suppletieverplichtingen uit de CAO die op eiseres zouden rusten. De rechtbank zoekt hiervoor aansluiting bij de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS: 2014:2079), dat op verweerder geen verplichting rust garanties te verstrekken over wachtgeldverplichtingen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder invloed heeft gehad op de aanstelling van personeel, zodat ook hierin geen reden is gelegen een langere termijn dan zes maanden. Hoewel de beëindiging van de relatie onmiskenbaar nadelige financiële gevolgen heeft voor eiseres, heeft eiseres niet gesteld dat deze gevolgen zodanig zijn dat zij niet meer levensvatbaar is. Dit is de rechtbank ook niet gebleken uit de door eiseres gemaakte berekening. Ook al zou eiseres als een gevolg van de termijn van zes maanden in zeer ernstige financiële problemen geraken, dan volgt uit jurisprudentie van de Afdeling dat dit niet betekent dat een dusdanige termijn moet worden gehanteerd dat de levensvatbaarheid is gegarandeerd.
13.Het beroep is ongegrond.
14.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, rechter, in aanwezigheid van
Z.C.J. Adams, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2015.
w.g. Z.C.J. Adams,
griffier
w.g. K.M.P. Jacobs,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.