ECLI:NL:RBLIM:2015:1215

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
03/855018-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor openlijk geweld met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

Op 13 februari 2015 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer in de uitgaanswereld. Het geweld vond plaats op 2 mei 2014 in de Looierstraat te Gulpen, waar de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer hebben achtervolgd en mishandeld. Het slachtoffer liep ernstig hersenletsel op als gevolg van de geweldpleging, wat leidde tot een langdurige revalidatie en blijvende gevolgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel niet de directe veroorzaker van het letsel, civielrechtelijk aansprakelijk was op basis van groepsaansprakelijkheid. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 60 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 33.978,85 aan het slachtoffer, waarvan € 25.000,- voor immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, maar benadrukte de ernst van het gepleegde geweld en de gevolgen voor het slachtoffer. De zaak heeft ook aandacht gekregen in de media, wat de rechtbank niet heeft laten beïnvloeden in haar oordeel.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Parketnummer : 03/855018-14
Datum uitspraak : 13 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken,
in de zaak van de minderjarige:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende aan de [adres].
Raadsman is mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 3 februari 2015. De rechtbank heeft op 3 februari 2015 de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord.
Tevens zijn de ouders van de verdachte gehoord en de gezinsvoogd, alsmede de gemachtigden van de benadeelde partij.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat -kort samengevat- terecht ter zake van het samen met anderen plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer].
De volledige tenlastelegging luidt dat:
hij, op of omstreeks 2 mei 2014 te Gulpen, in de gemeente Gulpen-Wittem, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Looierstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- het duwen van die [slachtoffer] en/of
- het maken van (een) slaande beweging(en) in de richting van die [slachtoffer] en/of
- het trappen en/of schoppen van die [slachtoffer] en/of
- het slaan en/of stompen van die [slachtoffer] en/of
- het ten val brengen van die [slachtoffer].

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
- is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet;
  • is gebleken dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan;
- zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft samen met 3 andere jongeren geweld gepleegd tegen het slachtoffer [slachtoffer]. Dit alles vond plaats in de nacht van 2 mei 2014, op de openbare weg in de Looierstraat in Gulpen. Op de hoek met de Dorpsstraat is de geweldpleging begonnen met een woordenwisseling, gevolgd door duwen, slaan en er is ook een trap gegeven. De groep is [slachtoffer] gevolgd de Looierstraat in en tot slot heeft een medeverdachte geslagen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] direct gevallen is en wel zo hard, dat hij zwaar lichamelijk letsel op heeft gelopen. Het gaat om zeer ernstig hersenletsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbankInleiding
Op vrijdag 2 mei 2014 vond op de Looierstraat, zijnde de openbare weg, in Gulpen een openlijke geweldpleging plaats. [2] Slachtoffer is [slachtoffer] . Uit het politieonderzoek kwamen als verdachten naar voren [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en de verdachte.
Aan de verdachte wordt niet ten laste gelegd dat zijn specifieke bijdrage aan het geweld letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Wel is van belang voor de leesbaarheid van dit vonnis en enigszins voor de strafmaat dat er sprake is van ernstig hersenletsel. [slachtoffer] heeft vanwege zijn hersenletsel geen aangifte kunnen doen; hij werd bewusteloos door ambulancepersoneel aangetroffen op de stoep en heeft, hoewel hij inmiddels weer thuis is, sindsdien niet over de toedracht kunnen verklaren, omdat hij aan geheugenverlies lijdt en afatisch is.
Bespreking van het bewijs en de conclusies die de rechtbank daaruit trekt
[slachtoffer] is in de Looierstraat bewusteloos op de stoep aangetroffen door ambulancepersoneel. [3] [slachtoffer] lag op zijn zij. De plaats waar [slachtoffer] lag, werd door de ambulancemedewerker geschat op 50 meter van de hoek met de Dorpsstraat. [4]
Een getuige heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft aangetroffen op de stoep tussen het pand van de rijwielhandelaar en de handelaar in antiek. Deze getuige heeft samen met iemand anders [slachtoffer] in stabiele zijlegging gelegd. [5]
De plaats waar het slachtoffer is aangetroffen markeert het einde van het geweldsincident.
Deze plek is op de foto’s van het dossier te zien en uit deze foto’s in combinatie met de verklaringen van de getuige en de ambulancemedewerker kan worden opgemaakt dat het incident ongeveer 50 meter vanaf de hoek met de Dorpsstraat is geëindigd. [6]
Uit de verklaringen in het dossier en die van de verdachte ter terechtzitting kan de rechtbank vaststellen dat het incident begonnen is op de hoek van de Dorpsstraat met de Looierstraat. Het is lastiger om de precieze gang van zaken vast te stellen van wat zich heeft afgespeeld tussen de hoek van de Dorpsstraat/Looierstraat en de plaats waar [slachtoffer] is aangetroffen, omdat de verklaringen van de verdachten en die van een vriend van [slachtoffer] die er ook bij betrokken was, op een aantal punten verschillen, bijvoorbeeld waar het gaat om de plaats waar [slachtoffer] geslagen is. Ook lijkt het er sterk op dat de verdachten geneigd zijn hun eigen rol in het geheel wat af te zwakken. De rechtbank kan desalniettemin op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte een aantal elementaire dingen wel vaststellen. Dat levert voldoende wettig bewijs op om bewezen te verklaren dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer].
De verdachte zelf heeft immers ter terechtzitting en bij de politie het volgende verklaard. De verdachte stond op de hoek van de Dorpsstraat met de Looierstraat met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Toen [slachtoffer] en zijn vriend langskwamen, ontstond er ruzie. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] geslagen, net als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Vervolgens hebben de groep van de verdachte en [slachtoffer] zich verplaatst de Looierstraat in; de groep van de verdachte is achter [slachtoffer] aangelopen. De verdachte heeft [slachtoffer] een trap tegen het been gegeven. Er werd opnieuw door [medeverdachte 1] geslagen, waarna [slachtoffer] is gevallen. De verdachte stond daar bij. Nadat [slachtoffer] op de grond was gevallen, is de verdachte weggegaan. [7]
Bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij erbij betrokken was. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] twee keer geslagen, een wat lichtere slag en daarna een vuistslag met kracht. Daarop is [slachtoffer] in de richting van de gevel van een huis aangevallen, waarna [medeverdachte 1] is teruggelopen naar de Dorpsstraat. [8]
[medeverdachte 2] heeft bij de politie erkend dat hij [slachtoffer] heeft geduwd en een slaande beweging heeft gemaakt in diens richting. [medeverdachte 2] is ook met de anderen meegelopen de Looierstraat in. [9]
[medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] een tik op het gezicht heeft gegeven, een soort duw met zijn vuist tegen de wang van [slachtoffer] aan. Ook hij is meegelopen de Looierstraat in en weggelopen, nadat [slachtoffer] was gevallen. [10]
Uit deze verklaringen volgt dat de verdachte en de anderen [slachtoffer] als groep hebben belaagd. Dit heeft zich afgespeeld niet alleen op de hoek met de Dorpsstraat, maar over een behoorlijke afstand de Looierstraat in, gelet op de plek waar [slachtoffer] uiteindelijk ten val is gekomen. Van agressie of enige concrete dreiging van de kant van [slachtoffer] is de rechtbank niet gebleken. Er is dus sprake geweest van openlijk geweld van de groep van de verdachte tegen [slachtoffer]; elk van de betrokken verdachten heeft ook een of meer agressieve handelingen verricht.
De verdachte heeft daarmee een significante bijdrage geleverd aan het geheel en ook opzet gehad op het gezamenlijk plegen van geweld. De rechtbank komt daarom tot de volgende bewezenverklaring.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 2 mei 2014 te Gulpen, in de gemeente Gulpen-Wittem, met anderen, op of aan de openbare weg, de Looierstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- het duwen van die [slachtoffer] en
- het maken van een slaande beweging in de richting van die [slachtoffer] en
- het trappen van die [slachtoffer] en
- het slaan van die [slachtoffer] en
- het ten val brengen van die [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare misdrijf op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de oplegging van een werkstraf van 60 uur gevorderd, waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht, geldt een vervangende jeugddetentie.
Daarbij moet gedurende de proeftijd de begeleiding van de verdachte door zijn gezinsvoogd worden voortgezet en worden overgenomen door de jeugdreclassering, als de ondertoezichtstelling van de verdachte afloopt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te volstaan met het opleggen van een werkstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de verdachte oprecht begaan is met [slachtoffer]. De ernst van het letsel kan weliswaar worden meegewogen, maar van belang is dat het handelen van de verdachte dit letsel nadrukkelijk niet heeft veroorzaakt. Verder heeft de verdachte een blanco strafblad en moet worden meegewogen dat hij alle media aandacht in de zaak als belastend ervaart. De zaak zal bovendien voor de verdachte een lange financiële en emotionele nasleep hebben, omdat hem een lange civiele procedure te wachten staat.
Tot slot moeten ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden meegewogen. Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming dienaangaande zou moeten worden opgevolgd, aldus de raadsman.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank is in deze zaak geconfronteerd met een openlijke geweldpleging zoals er zich in het uitgaansleven vele voordoen. Deze geweldplegingen door groepjes jongeren en volwassenen, waarbij alcohol telkens weer een negatieve rol speelt, hebben (gelukkig) vaak weinig of geen (blijvende) gevolgen.
Toch is het telkens weer schokkend te moeten zien dat zelfs relatief licht geweld enorme gevolgen kan hebben. Dat is in deze zaak ook het geval geweest. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft hersenletsel opgelopen, dat, zoals het er nu naar uitziet, niet meer volledig zal herstellen. Dat heeft voor [slachtoffer] ingrijpende fysieke en voor hem en zijn familie en vrienden grote emotionele en praktische gevolgen. En hoewel de rechtbank in alle objectiviteit moet proberen te oordelen, heeft de slachtofferverklaring van de ouders van [slachtoffer] op haar grote indruk gemaakt. [slachtoffer] weet door geheugenverlies niet wat hem nu precies is overkomen. Hij en zijn ouders zullen de impact van het letsel hun hele leven met zich moeten dragen. Dat heeft voor hen naast de al genoemde gevolgen, ook nog eens grote financiële consequenties.
De verdachte heeft dit alles mede veroorzaakt door samen met zijn groepje vrienden het slachtoffer aan te vallen en te achtervolgen. De verdachte heeft echter niet de klap uitgedeeld waardoor [slachtoffer] is gevallen en met veel kracht iets hards heeft geraakt met zijn hoofd, waardoor zijn hersenletsel is ontstaan. Dat betekent dat er in zijn geval wel enigszins rekening gehouden kan worden met dit letsel voor de strafmaat, maar slechts in bescheiden mate.
Openlijk en vooral zinloos geweld is hier aan de orde. Dat levert een strafbaar feit op, ook als meegewogen wordt dat niemand uit de dadergroep de bedoeling had [slachtoffer] zoveel leed te berokkenen.
Verdachte heeft het letsel beslist niet gewild, daarvan is de rechtbank overtuigd. Voor de rechtbank is ook duidelijk dat de verdachte terdege beseft hoe vreselijk de gevolgen zijn en dat hij worstelt met het feit dat hij deze gevolgen niet meer terug kan draaien. Verdachte begrijpt dan ook dat hij straf moet krijgen en dat hij ook zal moeten instaan voor de financiële consequenties van zijn handelen.
Bij de bepaling van de straf moet niet alleen de ernst van het feit worden gewogen. Ook moet rekening worden gehouden met de belangen van de jeugdige verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zoals die ter zitting aan de orde zijn gesteld. De straf moet dus recht doen aan de ernst van het feit, het slachtoffer, aan de dader en tevens dienen ter voorkoming van andere strafbare feiten.
Het feit rechtvaardigt de oplegging van de straf die de officier van justitie heeft geëist. Deze straf is mede gebaseerd op uitspraken van rechtbanken in vergelijkbare zaken. De officier van justitie heeft haar eis aan de hand van deze uitspraken geformuleerd en de rechtbank deelt haar visie.
Met de straf is ook rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en met zijn persoonlijke omstandigheden. De hulp die hij krijgt van zijn gezinsvoogd komt hem en daarmee ook de maatschappij ten goede en moet worden gecontinueerd. Wanneer de ondertoezichtstelling van de verdachte afloopt, moet deze begeleiding worden overgenomen door de jeugdreclassering.
De rechtbank overweegt nog dat de hoogte en de vorm van de straffen in dit soort zaken in de samenleving bij menigeen het rechtsgevoel niet bevredigen. Het gevoel van verontwaardiging en van machteloosheid dat het gevolg oproept, nu [slachtoffer] zo zwaar is getroffen, kan leiden tot het idee dat de verdachte(n) daarom voor zeer lange tijd van zijn (hun) vrijheid moet(en) worden beroofd, waarbij voorbij wordt gegaan aan het daadwerkelijke geweld dat door de verdachte(n) is toegepast.
Het is de rechtbank niet ontgaan dat die conclusie in de (sociale) media al is getrokken.
Daarbij is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken is dat de verdachte en de medeverdachten per saldo heel “gewone” en sociale jongeren zijn, zonder strafblad of andere specifieke problemen, die, wellicht onder invloed van drank, slechts relatief licht geweld hebben gebruikt. De gevolgen voor [slachtoffer], die door dit licht geweld zeer ongelukkig is gevallen, zijn verschrikkelijk
De rechtbank zal zich uitdrukkelijk niet door de beeldvorming in de (sociale) media laten leiden en zich bij de feiten houden zoals die uit het dossier en de behandeling ter zitting zijn gebleken. Om die reden komt de rechtbank dan ook niet tot een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Daarbij is het in het geval van deze verdachte nog van belang, als hiervoor al gezegd, dat hem het gevolg in strafrechtelijke zin niet vol kan worden verweten.
De rechtbank heeft verder ook niet de illusie dat oplegging van een zeer langdurige jeugddetentie in deze zaak andere jongeren ertoe zal brengen hun alcoholgebruik te matigen en elkaar in het uitgaansleven met rust te laten, wat heel wenselijk is. Dit maatschappelijk vraagstuk vergt een bredere aanpak dan vanuit het strafrecht alleen.

8.De benadeelde partij

Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 92.030,85, waarvan € 25.000,- voor geleden immateriële schade (smartengeld). Daarnaast vordert de benadeelde partij [slachtoffer] kosten voor rechtsbijstand. Ter zitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij, mr. A.F.G. Pennino, advocaat te Kerkrade, de vordering toegelicht. Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van de vordering kan worden geconcludeerd dat het letsel van [slachtoffer] zo ernstig is, dat volledig herstel waarschijnlijk niet mogelijk zal zijn.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, met uitzondering van de post Toekomstig verlies aan verdienvermogen en (gedeeltelijk) de post Verlies aan arbeidsvermogen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en om die reden moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Mocht de rechtbank dit standpunt niet volgen en de vordering toch behandelen, dan betwist de raadsman een aantal posten op inhoudelijke gronden.
De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk is, ook aandacht gevraagd voor een meer principieel punt. De raadsman is van mening dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces, zoals verwoord in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het EVRM), wordt geschonden door de vordering inhoudelijk te behandelen in het strafproces en niet over te laten aan de burgerlijke rechter.
Volgens de raadsman ontbreekt het hem aan voldoende juridische deskundigheid om zich goed te kunnen verweren tegen de ingewikkelde vordering. Er is zo geen sprake van een eerlijk proces, aldus de raadsman, die erop gewezen heeft dat de noodzaak van specifieke deskundigheid inmiddels door de Raad voor Rechtsbijstand wordt onderkend, nu er deskundigheidseisen zijn opgesteld voor advocaten die slachtoffers bijstaan in het strafproces.
De rechtbank is niet van oordeel dat de behandeling van genoemde posten en/of van een civielrechtelijk complexe(re) vordering in het strafproces achterwege gelaten moet worden, omdat die behandeling in zijn algemeenheid een schending oplevert van artikel 6 EVRM, omdat-simpel gezegd- een strafpleiter nu eenmaal niet zonder meer beschikt over gespecialiseerde kennis van het burgerlijk recht.
Uitgangspunt is dat de wetgever met een wetswijziging in 2011 beoogd heeft meer ruimte te geven voor het toekennen van een schadevergoeding aan het slachtoffer in het strafproces, door het criterium voor de beoordeling van de vordering te veranderen. Daar waar een vordering eerst eenvoudig van aard moest zijn, geldt nu dat niet-ontvankelijkheid pas aan de orde is, als de behandeling een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces.
Het enkele gegeven dat een vordering posten bevat die niet eenvoudig en snel te beoordelen zijn voor een jurist die gespecialiseerd is in het strafrecht, is niet genoeg om de conclusie te trekken dat de vordering alleen door de burgerlijke rechter behandeld kan worden. Van alle betrokkenen in het strafproces, officier van justitie, raadsvrouw en rechter, wordt verwacht dat zij “meer moeite doen om de vordering inhoudelijk te beoordelen.” [11]
Dat betekent dat van hen verwacht wordt dat zij zich bij de voorbereiding van een zaak ook verdiepen in onderwerpen die thuis horen in het civiele recht. Het behoort ook tot de competenties van een jurist om “iets uit te zoeken” en is goed mogelijk, als daarvoor voldoende tijd is. De rechtbank ziet dat ook los van het beleid van de Raad voor Rechtsbijstand.
In de onderhavige zaak kan niet gezegd worden dat, met uitzondering van hierna te noemen posten, de schadeposten ingewikkeld zijn of maar zelden in een strafzaak aan de orde komen. De hoogte van de vordering is ook niet relevant. Bovendien is er voldoende tijd geweest om de inhoudelijke behandeling van de vordering voor te bereiden. Kort gezegd: het kost niet teveel moeite om de onderhavige vordering in het strafproces af te doen.
De rechtbank acht het recht van de verdachte op een eerlijk proces niet geschonden; niet om reden dat meer specifieke civielrechtelijke deskundigheid vereist zou zijn en ook anderszins niet. De Hoge Raad heeft zich in een arrest van 15 september 2006, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2006:AV2654 in dat kader alleen in algemene zin uitgesproken. De Hoge Raad acht de voegingsprocedure niet in strijd met artikel 6 EVRM, ook al biedt deze procedure niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civiele procedure. Niet-ontvankelijkheid is in het kader van het recht op een eerlijk proces aan de orde als de rechter:
”zich niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk daarvan bewijs te leveren.”
De rechtbank is van oordeel dat de raadsman in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om zich voor te bereiden op de vordering en namens verdachte verweer hierop te voeren. De vordering is door de advocaat van de benadeelde partij immers ingediend op 18 september 2014. Op 28 januari 2015 heeft de advocaat de vordering aangevuld, wat gelet op de aard van het letsel van [slachtoffer] geen verbazing hoeft te wekken. De raadsman heeft daarom ruim de tijd gehad om zich voor te bereiden op de inhoudelijke behandeling van de vordering, waarbij hij, zo nodig, de hulp in had kunnen roepen van een confrère die meer parate kennis heeft van het civiele recht. De raadsman heeft ook niet om meer tijd gevraagd om zich te kunnen verdedigen tegen de aanvulling of gemotiveerd nadere onderzoekswensen geformuleerd in het kader van de beoordeling van de vordering. Hij is bij wijze van subsidiair verweer vervolgens ook inhoudelijk ingegaan op die vordering en er is over en weer door de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij over de vordering gediscussieerd. Niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij wegens schending van artikel 6 EVRM is dan ook niet aan de orde.
Ten aanzien van vordering van de benadeelde partij overweegt de rechtbank verder als volgt.
De vordering van de benadeelde partij bevat elementen die de rechtbank prematuur en voorts te gecompliceerd acht om te behandelen in het strafproces. Een zorgvuldige behandeling en beoordeling van die posten zou een onevenredige belasting opleveren van het strafproces in deze zaak. Op die punten zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit betreft de posten Studievertraging en Toekomstig verlies aan verdienvermogen. De rechtbank komt daar in dit vonnis nog op terug. Deze posten zullen in een civiele procedure aan de orde kunnen komen.
[slachtoffer] heeft ernstig hersenletsel opgelopen. Dit is gevolgd op de openlijke geweldpleging. Het betreft letsel dat door de afdeling Spoedeisende Hulp gekwalificeerd werd als hoog energetisch trauma. Het gaat, zo blijkt uit de medische stukken, om zwaar traumatisch schedel/hersenletsel met fracturen in diverse schedelbeenderen en beschadigingen van de zachte hersenweefselstructuren. [12]
Operatieve ingrepen zijn nodig geweest in verband met het letsel en bij ontslag uit het ziekenhuis was er onder meer sprake van forse cognitieve stoornissen en beperkte communicatie (afasie). [slachtoffer] werd vervolgens opgenomen in een revalidatiekliniek en verbleef aldaar tot 12 september 2014. [13]
[slachtoffer] moet met een behoorlijke versnelling met zijn hoofd tegen iets hards zijn gevallen. Volgens de forensisch deskundige die een rapport heeft opgemaakt ten aanzien van het letsel en ter zitting is gehoord, is het niet waarschijnlijk dat het letsel door een vuistslag als enige oorzaak is ontstaan. Voor dit type letsel is zeer fors stomp geweld nodig. Een ongebroken val van het hoofd vanaf geringe hoogte, te weten, vanuit zijn staande positie, in een doorgaande beweging op een harde ondergrond, waarbij gedacht kan worden aan een vensterbank of straatsteen, zou mogelijk wel genoeg energie kunnen vrijmaken om het letsel te kunnen veroorzaken, aldus de deskundige.
Dit betekent voor de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de val op een harde ondergrond, en die weer als rechtstreeks gevolg van de slag van [medeverdachte 1], de hoofdoorzaak van het letsel is geweest. Anders valt niet te verklaren hoe [slachtoffer] aan dit letsel is gekomen. Niet meer te achterhalen valt of de gevel van een pand of de stoep de harde ondergrond is geweest waar het hoofd van [slachtoffer] tegenaan gekomen moet zijn. In elk geval is het één van beide geweest en gelet op de verklaring van [medeverdachte 1]
houdt de rechtbank het op de gevel.
Voor de rechtbank is er niet alleen voldoende rechtstreeks causaal verband tussen het door [medeverdachte 1] toegepaste geweld en het ontstaan van het letsel. Zij acht ook voldoende causaal verband aanwezig tussen het gehele groepsoptreden en het ontstaan van het letsel. Dit heeft zich immers in snel opeenvolgende gedragingen van oplopend geweld afgespeeld, waar ieder van de groepsleden een bijdrage aan heeft geleverd, culminerend in de laatste klap van [medeverdachte 1]. De verdachte was er van het begin tot het eind bij.
Juridisch vertaald: het letsel kan naar redelijkheid worden toegerekend aan het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. De verdachte is in beginsel dus ook voor de schade aansprakelijk. Ook al is het letsel niet door de trap van de verdachte toegebracht, de verdachte is als deelnemer aan het groepsgeweld niet van zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid ontheven.
De rechtbank gaat namelijk uit van groepsaansprakelijkheid op basis van artikel 166 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, wat met zich meebrengt dat iedere betrokkene hoofdelijk aansprakelijk is.
Er is immers sprake van deelname aan gedragingen in groepsverband en tussen alle gedragingen, in casu: duwen, meelopen, trappen en slaan, bestaat naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke samenhang. Dergelijk geweld van een groep tegen één persoon brengt de kans met zich mee dat aan die persoon letsel wordt toegebracht, omdat de ene geweldpleger zich gesterkt voelt door de andere geweldplegers en er dus gemakkelijk escalatie optreedt. Een klap waardoor iemand bewusteloos raakt en/of ongelukkig ten val komt, behoort dan tot de voorspelbare mogelijke gevolgen.
Die kans had de verdachte behoren te weerhouden van zijn gedrag en deelname aan de groep. Nu hij dat niet heeft gedaan, kan hij gehouden worden tot betaling van de schade.
De vordering van de benadeelde partij bevat, zoals hiervoor al vermeld, elementen die de rechtbank prematuur en voorts te gecompliceerd acht om te behandelen in het strafproces. Op die punten zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit betreft de posten Studievertraging en Toekomstig verlies aan verdienvermogen.
Duidelijk is dat het hersenletsel van de benadeelde partij zeer ernstig is en dat volledig herstel niet te verwachten valt. Een eindtoestand is echter nog niet bereikt. Dat maakt voor de rechtbank een zorgvuldige beoordeling van de opleidings- en verdienmogelijkheden vooralsnog niet mogelijk.
Een zorgvuldige beoordeling zou meer onderzoek van de rechtbank vergen teneinde zich goed voor te laten lichten over alle aspecten van die schadeposten, zodanig dat er een onevenredige vertraging en dus onevenredige belasting van het strafproces zou ontstaan, te meer omdat een strafzaak tegen een jeugdige verdachte zo snel mogelijk moet zijn afgerond. De beoordeling van deze posten dient plaats te vinden in een civiele procedure.
Ten aanzien van de overige posten is de rechtbank van oordeel dat de posten niet te hoog dan wel te gecompliceerd zijn om in dit strafproces af te doen. De gevorderde schade acht zij het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en de verdachte is voor die schade (hoofdelijk) aansprakelijk. Deze posten zijn niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist door de raadsman en liggen derhalve voor toewijzing gereed.
De hoogte van de gevorderde immateriële schade komt de rechtbank gelet op de ernst van het letsel op dit moment niet onredelijk voor en zij verwerpt het verweer van de raadsman daaromtrent. Zowel in de door de ANWB uitgegeven Smartengeldgids als door het Schadefonds Geweldsmisdrijven wordt het type hersenletsel en de daardoor veroorzaakte klachten van de benadeelde partij tot de zwaarste categorieën letsel beschouwd. Daarbij passen schadebedragen van tienduizenden euro’s.
Ook is voldaan aan de eis dat het gezamenlijke door de groep gepleegde geweld het oogmerk moet hebben gehad op het toebrengen van immateriële schade.
De rechtbank zal wel een lager schadebedrag toewijzen bij de post Verlies aan arbeidsvermogen met betrekking tot het werken in [naam Café]. De rechtbank zal een bedrag van € 1.400,- toewijzen, zijnde 4 maanden salaris/fooi, omdat zij dat redelijk en billijk acht. Het meergevorderde zal moeten worden betrokken bij de beoordeling van de posten met betrekking tot studie/opleiding en toekomstige verdiensten.
De rechtbank zal de verdachte in totaal (hoofdelijk) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 33.978,85, waarvan € 25.000,- ter zake van geleden immateriële schade. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal tevens aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op leggen, met dien verstande dat de vervangende hechtenis bij niet betaling wordt gesteld op 1 dag jeugddetentie.
De rechtbank zal de verdachte tot slot veroordelen in de advocatenkosten van de benadeelde partij het kader van deze procedure gemaakt. Dit bedrag heeft de rechtbank berekend aan de hand van het toegekende bedrag en het liquidatietarief sector civiel. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.302,75. Deze berekening is gebaseerd op 2.25 punten en de hoogte van de toegekende vordering (2 punten voor de inhoudelijke behandeling en 0,25 punt voor het indienen, gelet op het gegeven dat dezelfde vordering ook in de zaken tegen de medeverdachten is ingediend).

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77h, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk;
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van twee uur per dag;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarde(n) of de bijzondere voorwaarde(n) heeft overtreden;
  • stelt als algemene voorwaarde(n) dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarde(n) dat de verdachte
- zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem, zolang de ondertoezichtstelling loopt, worden gegeven door de gezinsvoogd en daarna door of namens de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, afdeling Jeugdreclassering, zolang die instelling dat nodig vindt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op toezicht te houden op naleving van deze voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte
de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door
1 dag jeugddetentie, met dien verstande dat de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij Y. [slachtoffer] vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- veroordeelt de verdachte in
de kostendoor de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op
€ 1.
302,
75, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. C.M.W. Nobis en mr. M.A.M. van Uum, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 februari 2015.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
parketnummer: 03/855018-14
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 13 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende aan de [adres].
Tegenwoordig:
mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter, kinderrechter,
mrs. C.M.W. Nobis en M.A.M. van Uum, rechters,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr/mr. , griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2014049030 d.d. 2 juni 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, doorgenummerd van pagina 1 t/m 452. Daarnaast wordt verwezen naar aanvullende processen-verbaal en geschriften.
2.dossierpagina 2, midden van de pagina, onder de kop: Aanleiding
3.Het aanvullende proces-verbaal verhoor getuige, pv-nummer PL2400-2014049030-107, de verklaring van de getuige [getuige 1], p. 1, tweede helft
4.dossierpagina 361, tweede alinea en laatste alinea, de verklaring van de getuige [getuige 1]
5.dossierpagina 305, de verklaring van de getuige [getuige 2]
6.de foto’s zoals weergegeven op dossierpagina 339 en 340
7.de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en dossierpagina 230, tweede helft, pagina 231, eerste helft, pagina 233, midden van de pagina
8.dossierpagina 50, eerste helft en pagina 51, 7e alinea, 2e verhoor van de verdachte
9.dossierpagina 111, 112, 125 en 131, onderaan de pagina
10.dossierpagina 167, tweede helft, pagina 171, tweede helft, en pagina 172, bovenaan
11.Rapport Aanbevelingen civiele vordering en schadevergoedingsmaatregel m.b.t. de Wet Terwee en de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer, Oktober 2011 van de Raad voor de rechtspraak, hoofdstuk 8.
12.Aanvullend deskundigenrapport d.d. 5 december 2015, opgemaakt door [JG], forensisch arts KMG, p. 2
13.Aanvullende brief d.d. 25 juni 2014 van drs. [CS], verbonden aan Adelante, met onderwerp: medische intakebrief hersenletsel, p. 1, 2 en 4