ECLI:NL:RBLIM:2015:1214

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
03/700264-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld door minderjarigen met ernstige gevolgen voor slachtoffer

Op 13 februari 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer in de Looierstraat te Gulpen op 2 mei 2014. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. G.L.P. Biesmans, werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, dat resulteerde in een schedelbasisfractuur en hersenletsel. De rechtbank oordeelde dat het letsel aan de verdachte kon worden toegerekend, ook al had hij dit niet gewild. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte, samen met anderen, het slachtoffer heeft geslagen en ten val heeft gebracht, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 33.978,85 aan het slachtoffer, waarvan € 25.000,- voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de gevolgen van het geweld en de impact op het leven van het slachtoffer en zijn familie.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Parketnummer : 03/700264-14
Datum uitspraak : 13 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken,
in de zaak van:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende aan de [adres].
Raadsvrouw is mr. G.L.P. Biesmans, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzittingen van 23 september 2014 en van 3 februari 2015. De rechtbank heeft op
3 februari 2015 de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, gehoord.
Tevens zijn de ouders van de verdachte gehoord en een vertegenwoordiger van de jeugdreclassering, alsmede de gemachtigden van de benadeelde partij.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat -kort samengevat- terecht ter zake van het samen met anderen plegen van openlijk geweld, waarbij het door verdachte toegepaste geweld (zwaar lichamelijk) letsel heeft veroorzaakt bij het slachtoffer of, wanneer dat niet bewezen kan worden, ter zake van mishandeling met (zwaar lichamelijk) letsel als gevolg.
De volledige tenlastelegging luidt dat:
hij, op of omstreeks 2 mei 2014 te Gulpen, in de gemeente Gulpen-Wittem, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Looierstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- het duwen van die [slachtoffer] en/of
- het maken van (een) slaande beweging(en) in de richting van die [slachtoffer] en/of
- het trappen en/of schoppen van die [slachtoffer] en/of
- het slaan en/of stompen van die [slachtoffer] en/of
- het ten val brengen van die [slachtoffer]
waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of (daarbij) die [slachtoffer] ten val heeft gebracht, en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur en/of bloedingen in de hersenen en/of hersenkneuzingen), althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 mei 2014 te Gulpen, in de gemeente Gulpen-Wittem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geslagen en/of gestompt en/of (daarbij) die [slachtoffer] ten val heeft gebracht, tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur en/of bloedingen in de hersenen en/of hersenkneuzingen), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
- is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet;
- is gebleken dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
- zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan;
- zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals primair ten laste is gelegd. Verdachte heeft samen met 3 andere jongeren geweld gepleegd tegen het slachtoffer [slachtoffer]. Dit alles vond plaats in de nacht van 2 mei 2014, op de openbare weg in de Looierstraat in Gulpen. Op de hoek met de Dorpsstraat is de geweldpleging begonnen met een woordenwisseling, gevolgd door duwen, slaan en er is ook een trap gegeven. De groep is het slachtoffer gevolgd de Looierstraat in en tot slot heeft de verdachte geslagen, ten gevolge waarvan het slachtoffer direct gevallen is en wel zo hard, dat hij zwaar lichamelijk letsel op heeft gelopen. Het gaat om zeer ernstig hersenletsel. Dit letsel kan volgens artikel 141 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte verwijtbaar worden toegerekend, ook als hij dat letsel niet heeft beoogd of daarop geen opzet heeft gehad, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover het gaat om het plegen van openlijk geweld in vereniging. Niet ter discussie staat dat de verdachte deel uitmaakte van een groep jongeren en dat er op de Looierstraat door die groep geweld is gebruikt jegens het slachtoffer. De verdachte heeft twee keer geslagen.
De raadsvrouw vindt echter dat het letsel van het slachtoffer strafrechtelijk juist niet verwijtbaar aan de verdachte kan worden toegerekend. Van die strafverzwarende omstandigheid moet de verdachte worden vrijgesproken.
Er is volgens de raadsvrouw onvoldoende causaal verband tussen het slaan door de verdachte en het ontstaan van het letsel. De klappen die verdachte heeft gegeven kunnen namelijk niet het hersenletsel hebben veroorzaakt. Die conclusie is gebaseerd op het rapport dat in deze zaak is opgemaakt door een forensisch deskundige. De oorzaak van het letsel is volgens deze deskundige gelegen in het feit dat het slachtoffer gevallen is en met zijn hoofd een harde ondergrond moet hebben geraakt. Het gaat juridisch gezien te ver om dit gevolg nog toe te rekenen aan de klappen van de verdachte, aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbankInleiding
Op vrijdag 2 mei 2014 vond op de Looierstraat, zijnde de openbare weg, in Gulpen een openlijke geweldpleging plaats. [2] Slachtoffer is [slachtoffer]. Uit het politieonderzoek kwamen als verdachte naar voren [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en de verdachte.
[slachtoffer] heeft vanwege zijn hersenletsel geen aangifte kunnen doen; hij werd bewusteloos door ambulancepersoneel aangetroffen op de stoep en heeft, hoewel hij inmiddels weer thuis is, sindsdien niet over de toedracht kunnen verklaren, omdat hij aan geheugenverlies lijdt en afatisch is.
Het letsel van [slachtoffer]
is overgebracht naar het Atrium ziekenhuis te Heerlen. De volgende letsels werden vastgesteld:
- een schedelfractuur in de rechter schedelhelft, schuin verlopend door het wandbeen en vervolgens lang het slaapbeen naar beneden;
- een bloeding aan de binnenzijde van de schedel rechts, tussen schedelbot en hersenen, achter het slaapbeen;
- een breuk in het rotsbeen rechts (achter het oor) met bloeding in het rotsbeen;
- meerdere focale kneuzingen/bloedingen in de linker hersenhelft ter hoogte van het slaapbeen en in de linker hersenhelft ter hoogte van het voorhoofdsbeen, bij de overgang naar de schedelbasis;
- een gegeneraliseerde hersenzwelling/hersenoedeem met toename van de druk binnen de schedel.
Het letsel werd door de afdeling Spoedeisende Hulp gekwalificeerd als hoog energetisch trauma. Het gaat om zwaar traumatisch schedel/hersenletsel met fracturen in diverse schedelbeenderen en beschadigingen van de zachte hersenweefselstructuren. [3]
Operatieve ingrepen zijn nodig geweest in verband met het letsel en bij ontslag uit het ziekenhuis was er onder meer sprake van forse cognitieve stoornissen en beperkte communicatie (afasie). [slachtoffer] werd vervolgens opgenomen in een revalidatiekliniek en verbleef aldaar tot 12 september 2014. [4]
Het letsel kwalificeert de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel, nu het zo ernstig was dat (operatief) medisch ingrijpen noodzakelijk was en langdurige revalidatie nodig is.
Wat ging er vooraf?
[slachtoffer] is in de Looierstraat bewusteloos op de stoep aangetroffen door ambulancepersoneel. [5] [slachtoffer] lag op zijn zij. De plaats waar [slachtoffer] lag, werd door de ambulancemedewerker geschat op 50 meter van de hoek met de Dorpsstraat. [6]
Een getuige heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft aangetroffen op de stoep tussen het pand van de rijwielhandelaar en de handelaar in antiek. Deze getuige heeft samen met iemand anders [slachtoffer] in stabiele zijlegging gelegd. [7]
De plaats waar het slachtoffer is aangetroffen, markeert het einde van het geweldsincident.
Deze plek is op de foto’s van het dossier te zien en uit deze foto’s in combinatie met de verklaringen van de getuige en de ambulancemedewerker kan worden opgemaakt dat het incident ongeveer 50 meter is gelegen vanaf de hoek met de Dorpsstraat. [8]
Uit de verklaringen in het dossier en die van de verdachte ter terechtzitting kan de rechtbank vaststellen dat het incident begonnen is op de hoek van de Dorpsstraat met de Looierstraat. Het is lastiger om de precieze gang van zaken vast te stellen van wat zich heeft afgespeeld tussen de hoek van de Dorpsstraat/Looierstraat en de plaats waar [slachtoffer] is aangetroffen, omdat de verklaringen van de verdachten en die van een vriend van [slachtoffer] die er ook bij betrokken was, op een aantal punten verschillen, bijvoorbeeld waar het gaat om de plaats waar [slachtoffer] geslagen is. Ook lijkt het er sterk op dat de verdachten geneigd zijn hun eigen rol in het geheel wat af te zwakken. De rechtbank kan desalniettemin op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte een aantal elementaire dingen wel vaststellen. Dat levert voldoende wettig bewijs op om bewezen te verklaren dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer].
De verdachte zelf heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij op de hoek van de Dorpsstraat met de Looierstraat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] tegen is gekomen. Toen [slachtoffer] en zijn vriend langskwamen, ontstond er een woordenwisseling. Er werd gezegd dat [slachtoffer] door moest lopen. De verdachte is zich ermee gaan bemoeien en toen [slachtoffer] zijn richting opkwam, heeft de verdachte een klap uitgedeeld aan [slachtoffer]. Vervolgens hebben de groep van de verdachte en [slachtoffer] zich verplaatst de Looierstraat in; de groep van de verdachte is achter [slachtoffer] aangelopen en er werd geduwd en getrokken. [slachtoffer] daagde de verdachte uit. De verdachte heeft [slachtoffer] toen nog een keer geslagen, waarna [slachtoffer] is gevallen. Nadat [slachtoffer] op de grond was gevallen, is de verdachte weggegaan.
Bij de politie heeft de verdachte verder nog verklaard dat [medeverdachte 2] er ook bij betrokken was. Ook bij de politie heeft de verdachte gezegd dat hij [slachtoffer] een vuistslag heeft gegeven, met kracht, waarop [slachtoffer] in de richting van de gevel van een huis is aangevallen, waarna de verdachte is teruggelopen naar de Dorpsstraat. [9]
[medeverdachte 1] heeft bij de politie erkend dat hij [slachtoffer] heeft geduwd en een slaande beweging heeft gemaakt in diens richting. [medeverdachte 1] is ook met de anderen meegelopen de Looierstraat in. [10]
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] een tik op het gezicht heeft gegeven, een soort duw met zijn vuist tegen de wang van [slachtoffer] aan. Ook hij is meegelopen de Looierstraat in en weggelopen nadat [slachtoffer] was gevallen. [11]
[medeverdachte 3] heeft erkend dat hij meegelopen is met de anderen de Looierstraat in en dat hij [slachtoffer] tegen het been heeft getrapt. [12]
[medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben allen ook verklaard dat de verdachte [slachtoffer] (meer keren) heeft geslagen. [13]
Uit deze verklaringen volgt dat de verdachte en de anderen [slachtoffer] als groep hebben belaagd. Dit heeft zich afgespeeld over een behoorlijke afstand de Looierstraat in, gelet op de plek waar [slachtoffer] uiteindelijk is ten val is gekomen. Van agressie of enige concrete dreiging van de kant van [slachtoffer] is de rechtbank niet gebleken. Er is dus sprake geweest van openlijk geweld van de groep van de verdachte tegen [slachtoffer].
De verdachte heeft vervolgens de klap gegeven die [slachtoffer] heeft doen vallen. Dat volgt uit de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft immers bij de politie verklaard:
"Ik zag dat die jongen door deze slag meteen achterover viel. Ik zag dat die jongen tegen het gebouw daar aanviel. Het leek wel of die jongen langs de gevel van het gebouw rolde."
[slachtoffer] moet daarbij met een behoorlijke versnelling met zijn hoofd tegen iets hards zijn gevallen. Volgens de forensisch deskundige die een rapport heeft opgemaakt ten aanzien van het letsel en ter zitting is gehoord, is het niet waarschijnlijk dat het letsel door een vuistslag als enige oorzaak is ontstaan. Voor dit type letsel is zeer fors stomp geweld nodig. Een ongebroken val van het hoofd vanaf geringe hoogte, te weten, vanuit zijn staande positie, in een doorgaande beweging op een harde ondergrond, waarbij gedacht kan worden aan een vensterbank of straatsteen, zou mogelijk wel genoeg energie kunnen vrijmaken om het letsel te kunnen veroorzaken, aldus de deskundige.
Dit betekent voor de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de val op een harde ondergrond, en die weer als rechtstreeks gevolg van de slag door de verdachte, de hoofdoorzaak van het letsel is geweest. Anders valt niet te verklaren hoe [slachtoffer] aan dit letsel is gekomen. Niet meer te achterhalen valt of de gevel van een pand of de stoep de harde ondergrond is geweest waar het hoofd van [slachtoffer] tegenaan gekomen moet zijn. In elk geval is het één van beide geweest en gelet op de verklaring van de verdachte houdt de rechtbank het op de gevel. Een vensterbank is, rondom de plek waar [slachtoffer] is aangetroffen, in elk geval op de foto’s van het dossier niet waar te nemen.
Voor de rechtbank is er dus voldoende causaal verband tussen het door de verdachte toegepaste geweld en het ontstaan van het letsel. Juridisch vertaald: het letsel kan naar redelijkheid worden toegerekend aan het handelen van de verdachte.
Gelet op de tenlastelegging is niet vereist dat de verdachte opzet had op het toebrengen van het letsel. Daarvan is ook geen sprake geweest. Het geven van een (vuist)slag levert in zijn algemeenheid hooguit opzet op, gericht op het toebrengen van eenvoudig letsel of pijn. In de onderhavige zaak is er een zogeheten geobjectiveerd gevolg ten laste gelegd: een gevolg (ernstig hersenletsel) dat wel is ingetreden, maar dat niet beoogd, niet bedoeld of zelfs niet verwacht werd door de verdachte. Dit gevolg kan hem wel strafrechtelijk worden nagedragen; had hij de klap niet gegeven, was het niet beoogde, niet bedoelde of niet verwachte gevolg ook niet ingetreden.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het letsel niet causaal moet worden toegerekend aan de verdachte en dat hij dus van dit geobjectiveerde bestanddeel moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft in dit verband gesteld dat het voor de verdachte niet voorzienbaar was dat [slachtoffer] door zijn klap ten val zou kunnen komen en dat een rol van betekenis toekomt aan het alcoholgebruik van [slachtoffer] zelf. [slachtoffer] had een fors alcoholpromillage in zijn bloed en dat zou er volgens de raadsvrouw debet aan kunnen zijn geweest dat hij zo hard is gevallen, terwijl die toestand van [slachtoffer] voor de verdachte niet waarneembaar was.
De rechtbank volgt deze redenering niet. De verdachte was immers zelf uit geweest, had gedronken en moet, gelet op het nachtelijke tijdstip en het aanzienlijke aantal mensen op straat, zich er op zijn minst van bewust zijn geweest dat de kans dat [slachtoffer] gedronken had, veel groter was dan dat [slachtoffer] volkomen nuchter zou zijn geweest. Dat de verdachte niet heeft waargenomen dat [slachtoffer] veel gedronken had, doet dan niet ter zake. Er ging bovendien van [slachtoffer] geen enkele vorm van geweld uit; zelfs een vorm van dreigen is er niet geweest. Dat is door de verdachte wel aangevoerd, maar dat blijkt nergens uit en is derhalve niet aannemelijk geworden. [slachtoffer] was derhalve weerloos en werd door een groep belaagd. Het was dan ook, juridisch vertaald, onder die omstandigheden voorzienbaar voor de verdachte dat hij met zijn slag [slachtoffer] uit balans zou kunnen brengen en dat [slachtoffer] (hard) zou kunnen vallen. De rechtbank komt dan ook tot de volgende bewezenverklaring.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 2 mei 2014 te Gulpen, in de gemeente Gulpen-Wittem, met anderen, op of aan de openbare weg, de Looierstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- het duwen van die [slachtoffer] en
- het maken van een slaande beweging in de richting van die [slachtoffer] en
- het trappen van die [slachtoffer] en
- het slaan van die [slachtoffer] en
- het ten val brengen van die [slachtoffer]
waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] heeft geslagen en die [slachtoffer] ten val heeft gebracht, en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur en bloedingen in de hersenen en hersenkneuzingen) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare misdrijf op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden gevorderd, met een proeftijd van 2 jaar. Daarbij moet de begeleiding van de verdachte door de jeugdreclassering gedurende het eerste jaar van de proeftijd worden voortgezet. Verder moet verdachte een werkstraf verrichten van 80 uur, na aftrek van het voorarrest. Indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht, geldt een vervangende jeugddetentie van 40 dagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat zij zich vinden kan in de eis van de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank is in deze zaak geconfronteerd met een openlijke geweldpleging zoals er zich in het uitgaansleven vele voordoen. Deze geweldplegingen door groepjes jongeren en volwassenen, waarbij alcohol telkens weer een negatieve rol speelt, hebben (gelukkig) vaak weinig of geen (blijvende) gevolgen.
Toch is het telkens weer schokkend te moeten zien dat zelfs relatief licht geweld enorme gevolgen kan hebben. Dat is in deze zaak ook het geval geweest. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft hersenletsel opgelopen, dat, zoals het er nu naar uitziet, niet meer volledig zal herstellen. Dat heeft voor [slachtoffer] ingrijpende fysieke en voor hem en zijn familie en vrienden grote emotionele en praktische gevolgen. En hoewel de rechtbank in alle objectiviteit moet oordelen, heeft de slachtofferverklaring van de ouders van [slachtoffer] op haar grote indruk gemaakt. [slachtoffer] weet door geheugenverlies niet wat hem nu precies is overkomen. Hij en zijn ouders zullen de impact van het letsel hun hele leven met zich moeten dragen. Dat heeft voor hen naast de al genoemde gevolgen, ook nog eens grote financiële consequenties.
Verdachte heeft dit alles veroorzaakt door samen met zijn groepje vrienden het slachtoffer aan te vallen, te achtervolgen en tot slot zo te slaan dat het slachtoffer hard is gevallen en met veel kracht iets hards heeft geraakt met zijn hoofd.
Dit levert een ernstig strafbaar feit op, ook als meegewogen wordt dat niemand uit de dadergroep vooraf de bedoeling had [slachtoffer] zoveel leed te berokkenen. De ernst van het feit is dus niet primair gelegen in de handelingen van de dader(s) op zichzelf; de verwijtbaarheid is ingegeven door de gevolgen. De wetgever heeft deze strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de gevolgen immers bewust in het leven geroepen voor dit soort gevallen en dan is oplegging van een vrijheidsstraf in enige vorm gepast.
Verdachte heeft het letsel beslist niet gewild, daarvan is de rechtbank overtuigd. Voor de rechtbank is ook duidelijk dat de verdachte terdege beseft hoe vreselijk de gevolgen zijn en dat hij worstelt met het feit dat hij deze gevolgen niet meer terug kan draaien. Verdachte begrijpt dan ook dat hij straf moet krijgen en dat hij ook zal moeten instaan voor de financiële consequenties van zijn handelen.
Bij de bepaling van de straf moet niet alleen de ernst van het feit worden gewogen. Ook moet rekening worden gehouden met de belangen van de jeugdige verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals die ter zitting aan de orde zijn gesteld. De straf moet dus recht doen aan de ernst van het feit, het slachtoffer, aan de dader en tevens dienen ter voorkoming van andere strafbare feiten.
Het feit rechtvaardigt de oplegging van de straf die de officier van justitie heeft geëist. Deze straf is mede gebaseerd op uitspraken van rechtbanken in vergelijkbare zaken. De officier van justitie heeft haar eis aan de hand van deze uitspraken geformuleerd en de rechtbank deelt haar visie.
Met de straf is ook rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en met zijn persoonlijke omstandigheden. De hulp die hij krijgt van de jeugdreclassering komt hem en daarmee ook de maatschappij ten goede en moet nog een jaar worden gecontinueerd.
De rechtbank overweegt nog dat de hoogte en de vorm van de straffen in dit soort zaken in de samenleving bij menigeen het rechtsgevoel niet bevredigen. Het gevoel van verontwaardiging en van machteloosheid dat het gevolg oproept, nu [slachtoffer] zo zwaar is getroffen, kan leiden tot het idee dat de verdachte(n) daarom voor zeer lange tijd van zijn (hun) vrijheid moet(en) worden beroofd, waarbij voorbij wordt gegaan aan het daadwerkelijke geweld dat door de verdachte(n) is toegepast.
Het is de rechtbank niet ontgaan dat die conclusie in de (sociale) media al is getrokken.
Daarbij is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de verdachte en de medeverdachten per saldo heel “gewone” en sociale jongeren zijn, zonder strafblad of andere specifieke problemen, die, al dan niet onder invloed van drank, slechts relatief licht geweld hebben gebruikt. De gevolgen voor [slachtoffer], die door dit licht geweld zeer ongelukkig is gevallen, zijn verschrikkelijk.
De rechtbank zal zich uitdrukkelijk niet door de beeldvorming in de (sociale) media laten leiden en zich bij de feiten houden zoals die uit het dossier en de behandeling ter zitting zijn gebleken. Om die reden komt de rechtbank dan ook niet tot een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank heeft ook niet de illusie dat oplegging van een zeer langdurige jeugddetentie in deze zaak andere jongeren ertoe zal brengen hun alcoholgebruik te matigen en elkaar in het uitgaansleven met rust te laten, wat heel wenselijk is. Dit maatschappelijk vraagstuk vergt een bredere aanpak dan vanuit het strafrecht alleen.

8.De benadeelde partij

Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 92.030,85, waarvan € 25.000,- voor geleden immateriële schade (smartengeld). Daarnaast vordert de benadeelde partij [slachtoffer] kosten voor rechtsbijstand. Ter zitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij, mr. A.F.G. Pennino, advocaat te Kerkrade, de vordering toegelicht. Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van de vordering kan worden geconcludeerd dat het letsel van [slachtoffer] zo ernstig is, dat volledig herstel waarschijnlijk niet mogelijk zal zijn.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, met uitzondering van de post Toekomstig verlies aan verdienvermogen en (gedeeltelijk) de post Verlies aan arbeidsvermogen.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en om die reden moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Mocht de rechtbank dit standpunt niet volgen en de vordering toch behandelen, dan betwist de raadsvrouw deze op inhoudelijke gronden.
De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk is, ook aandacht gevraagd voor een meer principieel punt. Kort samengevat stelt de raadsvrouw dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces, zoals verwoord in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het EVRM), wordt geschonden door de vordering inhoudelijk te behandelen in het strafproces en niet over te laten aan de burgerlijke rechter.
Volgens de raadsvrouw ontbreekt het haar aan juridische voldoende deskundigheid om zich goed te kunnen verweren tegen de ingewikkelde vordering. Er is zo geen sprake van “equality of arms,” aldus de raadsvrouw, die erop gewezen heeft dat de noodzaak van specifieke deskundigheid inmiddels door de Raad voor Rechtsbijstand wordt onderkend, nu er deskundigheidseisen zijn opgesteld voor advocaten die slachtoffers bijstaan in het strafproces.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vordering van de benadeelde partij bevat elementen die de rechtbank prematuur en voorts te gecompliceerd acht om te behandelen in het strafproces. Een zorgvuldige behandeling en beoordeling van die posten zou een onevenredige belasting opleveren van het strafproces in deze zaak. Op die punten zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit betreft de posten Studievertraging en Toekomstig verlies aan verdienvermogen. De rechtbank komt daar later op terug. Deze posten zullen in een civiele procedure aan de orde kunnen komen.
De rechtbank is niet van oordeel dat de behandeling van genoemde posten en/of van een civielrechtelijk complexe(re) vordering in het strafproces achterwege gelaten moet worden, omdat die behandeling in zijn algemeenheid een schending oplevert van artikel 6 EVRM, omdat reden dat -simpel gezegd- een strafpleiter nu eenmaal niet zonder meer beschikt over gespecialiseerde kennis van het burgerlijk recht.
Uitgangspunt is dat de wetgever met een wetswijziging in 2011 beoogd heeft meer ruimte te geven voor het toekennen van een schadevergoeding aan het slachtoffer in het strafproces, door het criterium voor de beoordeling van de vordering te veranderen. Daar waar een vordering eerst eenvoudig van aard moest zijn, geldt nu dat niet-ontvankelijkheid pas aan de orde is, als de behandeling een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces.
Het enkele gegeven dat een vordering posten bevat die niet eenvoudig en snel te beoordelen zijn voor een jurist die gespecialiseerd is in het strafrecht, is niet genoeg om de conclusie te trekken dat de vordering alleen door de burgerlijke rechter behandeld kan worden. Van alle betrokkenen in het strafproces, officier van justitie, raadsvrouw en rechter, wordt verwacht dat zij “meer moeite doen om de vordering inhoudelijk te beoordelen.” [14]
Dat betekent dat van hen verwacht wordt dat zij zich bij de voorbereiding van een zaak ook verdiepen in onderwerpen die thuis horen in het civiele recht. Het behoort ook tot de competenties van een jurist om “iets uit te zoeken” en is goed mogelijk, als daarvoor voldoende tijd is. De rechtbank ziet dat ook zo, los van het beleid van de Raad voor Rechtsbijstand.
In de onderhavige zaak kan niet gezegd worden dat, met uitzondering van hierna te noemen posten, de schadeposten ingewikkeld zijn of maar zelden in een strafzaak aan de orde komen. De hoogte van de vordering is ook niet relevant. Bovendien is er voldoende tijd geweest om de inhoudelijke behandeling van de vordering voor te bereiden. Kort gezegd: het kost niet teveel moeite om de onderhavige vordering in het strafproces af te doen.
De rechtbank acht het recht van de verdachte op een eerlijk proces niet geschonden; niet om reden dat meer specifieke civielrechtelijke deskundigheid vereist zou zijn en ook anderszins niet. De Hoge Raad heeft zich in een arrest van 15 september 2006, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2006:AV2654 in dat kader alleen in algemene zin uitgesproken. De Hoge Raad acht de voegingsprocedure niet in strijd met artikel 6 EVRM, ook al biedt deze procedure niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civiele procedure. Niet-ontvankelijkheid is in het kader van het recht op een eerlijk proces aan de orde als de rechter:
”zich niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk daarvan bewijs te leveren.”
De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om zich voor te bereiden op de vordering en namens verdachte verweer hierop te voeren. De vordering is door de advocaat van de benadeelde partij immers ingediend op 18 september 2014. Op 28 januari 2015 heeft de advocaat de vordering aangevuld, wat gelet op de aard van het letsel van [slachtoffer] geen verbazing hoeft te wekken. De raadsvrouw heeft daarom ruim de tijd gehad om zich voor te bereiden op de inhoudelijke behandeling van de vordering, waarbij zij, zo nodig, de hulp in had kunnen roepen van een confrère die meer parate kennis heeft van het civiele recht. De raadsvrouw heeft ook niet om meer tijd gevraagd om zich te kunnen verdedigen tegen de aanvulling of gemotiveerd nadere onderzoekswensen geformuleerd in het kader van de beoordeling van de vordering. Zij is bij wijze van subsidiair verweer vervolgens ook inhoudelijk ingegaan op die vordering en er is over en weer door de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij over de vordering gediscussieerd. Niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij wegens schending van artikel 6 EVRM is dan ook niet aan de orde.
Ten aanzien van vordering van de benadeelde partij overweegt de rechtbank verder als volgt.
Zoals hiervoor al aangegeven zal de rechtbank niet inhoudelijk ingaan op de posten Studievertraging en Toekomstig verlies aan verdienvermogen. Duidelijk is dat het hersenletsel van de benadeelde partij zeer ernstig is en dat volledig herstel niet te verwachten valt. Een eindtoestand is echter nog niet bereikt. Dat maakt voor de rechtbank een zorgvuldige beoordeling van de opleidings- en verdienmogelijkheden vooralsnog niet mogelijk.
Een zorgvuldige beoordeling zou meer onderzoek van de rechtbank vergen teneinde zich goed voor te laten lichten over alle aspecten van die schadeposten, zodanig dat er een onevenredige vertraging en dus onevenredige belasting van het strafproces zou ontstaan, te meer omdat een strafzaak tegen een jeugdige verdachte zo snel mogelijk moet zijn afgerond. De beoordeling van deze posten dient plaats te vinden in een civiele procedure. De benadeelde partij zal derhalve, zoals gezegd, ten aanzien van die posten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de overige posten is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en dat de verdachte voor die schade aansprakelijk is. De rechtbank acht voldoende causaal verband aanwezig tussen het handelen van de verdachte en het (ontstaan van het) letsel. Voor de rechtbank is er voorts niet alleen voldoende rechtstreeks causaal verband tussen het door de verdachte toegepaste geweld en het ontstaan van het letsel. Zij acht ook voldoende causaal verband aanwezig tussen het gehele groepsoptreden en het ontstaan van het letsel. Dit heeft zich immers in snel opeenvolgende gedragingen van oplopend geweld afgespeeld, waar ieder van de groepsleden een bijdrage heeft geleverd, culminerend in de laatste klap van de verdachte.
Eigen schuld aan de kant van de benadeelde partij op basis waarvan een lager schadebedrag zou moeten worden vastgesteld, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, neemt de rechtbank niet aan. Het enkele gegeven dat de benadeelde partij alcohol had gebruikt is daarvoor onvoldoende, zeker gelet op de verklaring van de forensisch deskundige die ter terechtzitting is gehoord. De deskundige gaat niet uit van een wezenlijke invloed van de alcohol in het bloed van het slachtoffer op het scheuren van een bloedvat in de hersenen, noch op de stolling.
De posten zijn voor het overige eveneens niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist door de raadsvrouw en liggen derhalve voor toewijzing gereed.
De rechtbank zal wel een lager schadebedrag toewijzen bij de post Verlies aan arbeidsvermogen met betrekking tot het werken in [naam Café]. De rechtbank zal een bedrag van € 1.400,- toewijzen, zijnde 4 maanden salaris/fooi, omdat zij dat redelijk en billijk acht. Het meergevorderde zal moeten worden betrokken bij de beoordeling van de posten met betrekking tot studie/opleiding en toekomstige verdiensten.
De rechtbank zal de verdachte in totaal (hoofdelijk) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 33.978,85, waarvan € 25.000,- ter zake van geleden immateriële schade. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal tevens aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op leggen, met dien verstande dat de vervangende hechtenis bij niet betaling wordt gesteld op 1 dag jeugddetentie.
De rechtbank zal de verdachte tot slot veroordelen in de advocatenkosten van de benadeelde partij het kader van deze procedure gemaakt. Dit bedrag heeft de rechtbank berekend aan de hand van het toegekende bedrag en het liquidatietarief sector civiel. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.302,75. Deze berekening is gebaseerd op 2.25 punten en de hoogte van de toegekende vordering (2 punten voor de inhoudelijke behandeling en 0,25 punt voor het indienen, gelet op het gegeven dat dezelfde vordering ook in de zaken tegen de medeverdachten is ingediend).

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141
van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat de verdachte voor het einde van
-
stelt als algemene voorwaarde(n) dat de verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarde(n) dat de verdachte
  • zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, afdeling Jeugdreclassering, zolang die instelling dat nodig vindt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op toezicht te houden op naleving van deze voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar de maatstaf van 2 uur per dag;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte
de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door
1 dag jeugddetentie, met dien verstande dat de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij Y. [slachtoffer] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- veroordeelt de verdachte in
de kostendoor de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op
€ 1.
302,
75, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. C.M.W. Nobis en mr. M.A.M. van Uum, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 februari 2015.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
parketnummer: 03/700264-14
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 13 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende aan de [adres].
Tegenwoordig:
mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter, kinderrechter,
mrs. C.M.W. Nobis en M.A.M. van Uum, kinderrechters,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr/mr. , griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouw mr. G.L.P. Biesmans, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2014049030 d.d. 2 juni 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, doorgenummerd van pagina 1 t/m 452. Daarnaast wordt verwezen naar aanvullende processen-verbaal en geschriften.
2.dossierpagina 2, midden van de pagina, onder de kop: Aanleiding
3.Aanvullend deskundigenrapport d.d. 5 december 2015, opgemaakt door [JG], forensisch arts KMG, p. 2
4.Aanvullende brief d.d. 25 juni 2014 van drs. [CS], verbonden aan Adelante, met onderwerp: medische intakebrief hersenletsel, p. 1, 2 en 4
5.Het aanvullende proces-verbaal verhoor getuige, pv-nummer PL2400-2014049030-107, de verklaring van de getuige [getuige 1], p. 1, tweede helft
6.dossierpagina 361, tweede alinea en laatste alinea, de verklaring van de getuige [getuige 1]
7.dossierpagina 305, de verklaring van de getuige [getuige 2]
8.Foto’s zoals weergegeven op dossierpagina 339 en 340
9.dossierpagina 50, eerste helft en pagina 51, 7e alinea, 2e verhoor van de verdachte)
10.dossierpagina 111, 112, 125 en 131, onderaan de pagina
11.dossierpagina 167, tweede helft, pagina 171, tweede helft, en pagina 172, bovenaan
12.dossierpagina 230, onderaan en pagina 231, eerste helft
13.Zie voornoemde verklaringen
14.Rapport Aanbevelingen civiele vordering en schadevergoedingsmaatregel m.b.t. de Wet Terwee en de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer, Oktober 2011 van de Raad voor de rechtspraak, hoofdstuk 8.