Uitspraak
10.Het beroep is ongegrond.
11.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op 28 februari 1945, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser ontving sinds februari 2010 AOW-pensioen, maar kreeg te maken met een korting van 10% vanwege een niet-verzekerde periode. Daarnaast ontving hij een maandelijkse Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (KOB). Met ingang van 1 januari 2015 werd deze tegemoetkoming vervangen door een inkomensondersteuning AOW, wat leidde tot een verlaging van het bedrag dat de eiser ontving. De rechtbank moest beoordelen of deze wijziging in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, en of er sprake was van een inbreuk op het recht op vrij verkeer van Unieburgers.
De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de KOB niet in strijd was met het genoemde artikel, omdat de wetgever een legitieme doelstelling had in het algemeen belang en de intrekking onderdeel uitmaakte van een pakket aan maatregelen ter verbetering van de overheidsfinanciën. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet onevenredig zwaar werd belast door de wijziging, aangezien er compensatie werd geboden door de invoering van de inkomensondersteuning AOW. Ook de beroepsgronden met betrekking tot het recht op vrij verkeer en de rechtszekerheid werden verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank werd bevestigd.