ECLI:NL:RBLIM:2015:10411

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1147u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervanging van de Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen door inkomensondersteuning AOW en de juridische implicaties daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op 9 maart 1943, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser ontving voorheen een Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (KOB) van € 25,12 bruto per maand, maar deze werd per 1 januari 2015 vervangen door een inkomensondersteuning AOW van € 22,31 bruto. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de KOB niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de wijziging van de tegemoetkoming KOB naar inkomensondersteuning AOW een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang, en dat er geen strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de inbreuk op het eigendomsrecht van de eiser gerechtvaardigd is, omdat de wetgever een redelijke afweging heeft gemaakt tussen de belangen van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15/1147
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2015 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. S.P. van der Beek-Verdoorn),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder
(gemachtigde: mr. K. van Ingen).
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat de door hem maandelijks te ontvangen Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (tegemoetkoming KOB) van € 25,12 bruto per 1 januari 2015 wordt vervangen door een maandelijks te ontvangen bedrag van € 22,31 bruto op grond van de inkomensondersteuning Algemene Ouderdomswet (AOW).
Bij besluit van 12 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015, gevoegd met de beroepszaken met de registratienummers AWB/ROE 15/1152 en AWB/ROE 15/1891.
Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na het sluiten van het onderzoek zijn de zaken weer gesplitst en wordt in iedere zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. Eiser, geboren op 9 maart 1943, is met ingang van de maand maart 2008 in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd in aanmerking gebracht voor een AOW-pensioen. Wegens een niet-verzekerde periode van zes jaar is ingevolge artikel 13 van de AOW een korting toegepast van 12%. Daarnaast is aan eiser een maandelijkse tegemoetkoming KOB toegekend op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (Wet mkob). Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat de door hem maandelijks te ontvangen tegemoetkoming KOB van € 25,12 bruto per 1 januari 2015 wordt vervangen door een maandelijks te ontvangen bedrag van € 22,31 bruto op grond van de inkomensondersteuning AOW. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde de achtergrond van de afschaffing van de tegemoetkoming KOB en de invoering van de inkomensondersteuning AOW nog nader toegelicht en erop gewezen dat deze maatregelen zijn grondslag kennen in de Miljoenennota 2014 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 750, nr. 1). Aanleiding was de noodzaak tot bezuinigingen als gevolg van de aanhoudende economische crisis en de oplopende begrotingstekorten, waardoor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën onder druk kwam te staan. De achtergrond van de keuze om de inkomensondersteuning AOW te relateren aan de op het AOW-pensioen toegepaste korting is dat het niet langer vanzelfsprekend is dat mensen hun hele leven in Nederland blijven of dat immigranten niet naar het land van herkomst terugkeren na een aantal jaren in Nederland te hebben gewoond en/of gewerkt. Omdat in de landen waarmee Nederland een internationale sociale zekerheidsregeling heeft afgesloten ook een sociaal zekerheidsstelsel is, zullen degenen die een gekort AOW-pensioen ontvangen over het algemeen ook elders pensioenrechten hebben opgebouwd. Mede gelet op de achterliggende bezuinigingsproblematiek heeft de wetgever het daarom redelijk gevonden om op de inkomensondersteuning AOW een zelfde korting toe te passen als de korting die op het AOW-pensioen is toegepast.
2. Uit de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank op dat de het beroep van eiser een drieledig karakter heeft.
2.1. In de eerste plaats voert eiser aan dat met de afschaffing van de tegemoetkoming KOB en de invoering van de inkomensondersteuning AOW sprake is van niet toelaatbare eigendomsontneming, aangezien de AOW-pensioenkorting - die in zijn geval 12% bedraagt - ten onrechte doorwerkt op de inkomensondersteuning AOW. Deze eigendomsontneming is in strijd met artikel 1, van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Het vervallen van de tegemoetkoming KOB heeft tot gevolg dat de gepensioneerde grensarbeider niet langer de koopkrachtondersteuning ontvangt die hij nodig heeft. Eiser betwist in dit verband dat de inbreuk op het eigendomsrecht een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang. Voorts betwist eiser in dit verband dat sprake is van een behoorlijk evenwicht tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de rechten van het individu.
2.2. In de tweede plaats betoogt eiser dat sprake is van strijdigheid met het recht op vrij verkeer van Unieburgers, zoals neergelegd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Doordat de gepensioneerde grensarbeider gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer, ziet hij zich nu geconfronteerd met een korting op zijn inkomensondersteuning AOW.
2.3. Ten derde betoogt eiser dat verweerder handelt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel door een aan hem toegekende tegemoetkoming af te nemen enkel en alleen omdat eiser grensarbeider was.
3. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4. Bij Wet van 28 januari 2015 tot wijziging van de AOW, de Wet financiering sociale verzekeringen, de Participatiewet en de Wet op de huurtoeslag in verband met het toekennen van een inkomensondersteuning aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de AOW en intrekking van de Wet mkob (de Wet van 28 januari 2015) is in artikel I met ingang van 1 februari 2015 artikel 33a in de AOW ingevoerd.
Artikel 33a, eerste lid, van de AOW bepaalt, voor zover hier van belang, dat degene die recht heeft op een ouderdomspensioen en woonachtig is in Nederland tevens recht heeft op een inkomensondersteuning.
Artikel 33a, tweede lid, van de AOW bepaalt dat in de gevallen dat op het ouderdomspensioen met toepassing van artikel 13 van de AOW een korting wordt toegepast, op de inkomensondersteuning een evenredige korting wordt toegepast.
Artikel 33a, zevende lid, van de AOW bepaalt dat besluiten tot toekenning van inkomensondersteuning op grond van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden worden aangemerkt als besluiten tot toekenning van inkomensondersteuning op grond van dit artikel.
Artikel V van de Wet van 28 januari 2015 bepaalt dat de Wet mkob wordt ingetrokken.
Artikel I van het Besluit van 27 juni 2014 tot Wijziging van het bedrag, genoemd in artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (Stb. 2014, 242) wijzigt artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen en bepaalt dat de tegemoetkoming KOB per 1 januari 2015 op € 0,00 wordt gesteld.
Artikel 3 van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden bepaalt met ingang van 1 januari 2015 - samengevat - dat de pensioengerechtigde die woonachtig is in Nederland recht heeft op een inkomensondersteuning.
Artikel 1 van het EP luidt: “Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.”
5. De rechtbank stelt ten aanzien van de eerste beroepsgrond vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de intrekking van de tegemoetkoming KOB heeft geleid tot een inbreuk op het eigendomsrecht van eiser zoals dat bescherming heeft gevonden in artikel 1 van het EP. Partijen zijn echter wel verdeeld over de vraag of is voldaan aan de in dat artikel besloten liggende voorwaarden voor een rechtvaardiging van deze inbreuk. Daarbij dient allereerst te worden beoordeeld of de inbreuk op de bestaande aanspraak bij wet is voorzien (het legaliteitsvereiste). Vervolgens dient te worden beoordeeld of de eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang (het legitimiteitsvereiste) en tenslotte of er een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu (het proportionaliteitsvereiste), een en ander onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die de staat heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inbreuk een onevenredig zware last moet dragen. Ter voorkoming van een dergelijke last dient de staat bij ontneming van eigendom een bepaalde compensatie te bieden.
6. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat de intrekking van de tegemoetkoming KOB steunt op een wettelijke grondslag en dat de wetgever tot het oordeel heeft kunnen komen dat deze intrekking diende plaats te vinden in het algemeen belang en aldus een legitieme doelstelling heeft. De intrekking maakt immers onderdeel uit van een pakket aan overheidsmaatregelen die tot doel hebben om te komen tot een structureel herstel van de Nederlandse economie en de overheidsfinanciën. Voorts volgt zij verweerder in diens standpunt dat aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan. In dit verband acht de rechtbank van belang dat alle personen die een (gekort) AOW-pensioen ontvangen op 1 juli 2014 persoonlijk zijn ingelicht over de voorgenomen intrekking per 1 januari 2015 van de tegemoetkoming KOB en de invoering van de tegemoetkoming AOW. De hantering van deze gewenningstermijn van zes maanden tot aan de intrekking van de tegemoetkoming KOB acht de rechtbank in overeenstemming met artikel 1 van het EP. Op deze manier hebben de betreffende personen, onder wie eiser, zich - waar nodig - op de effecten van de voorgenomen maatregelen kunnen voorbereiden. Voorts heeft de wetgever compensatie geboden voor de afschaffing van de tegemoetkoming KOB door de gelijktijdige invoering per 1 januari 2015 van de inkomensondersteuning AOW. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevolgen van de intrekking van de tegemoetkoming KOB daarmee, ook in het geval van eiser, dusdanig verzacht, dat niet kan worden gesproken van een onevenredig zware last. Hierbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat volgens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (EHRM 1 juni 1999, 39860/98, Skorkiewicz; EHRM 15 juni 1999, 34610/97, Domalewski; EHRM 2 maart 2000, 52442/99, Schwengel) het recht op een socialeverzekeringsuitkering een voorwerp van eigendom vormt, maar dat deze eigendom niet de aanspraak op een bepaald bedrag omvat. Er is immers een essentieel verschil tussen sociale verzekering, die afhankelijk is van politieke keuzes, en particuliere verzekering. Tevens is hierbij in aanmerking genomen dat noch de tegemoetkoming KOB, noch de inkomensondersteuning AOW bedoeld zijn als een primaire inkomensvoorziening. Dat met de invoering van de inkomensondersteuning AOW geen volledige compensatie wordt geboden voor de met de intrekking van de tegemoetkoming KOB te derven inkomsten, maakt tot slot ook niet dat niet aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan. Indien een ingreep in bestaande socialezekerheidsrechten vanuit een oogpunt van artikel 1 van het EP slechts aanvaardbaar kan worden geacht wanneer een volledige compensatie wordt geboden voor de aldus te derven inkomsten, zou de aan de wetgever toekomende beoordelingsvrijheid immers in belangrijke mate illusoir worden. De beroepsgrond dat sprake is van strijd met artikel 1 van het EP faalt derhalve.
7. Ten aanzien van de beroepsgrond dat de inkomensondersteuning AOW inbreuk maakt op het recht op vrij verkeer van Unieburgers overweegt de rechtbank dat het gemeenschapsrecht niet afdoet aan de bevoegdheid van de lidstaten om hun stelsels van sociale zekerheid in te richten. De artikelen die een werknemer of een burger van de Unie een recht op vrij verkeer verlenen, kunnen derhalve niet waarborgen dat verplaatsing naar een andere lidstaat voor de sociale zekerheid neutraal zal zijn. Rekening houdend met de verschillen tussen de stelsels en de wettelijke regelingen van de lidstaten op dit gebied kan een dergelijke verplaatsing, naargelang de omstandigheden van het geval, op het gebied van de sociale bescherming voor de betrokken persoon meer of minder voordelig of onvoordelig zijn. Nationale wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid blijft dus met de desbetreffende artikelen stroken, ook indien de toepassing ervan minder gunstig is, mits zij er niet zonder meer toe leidt dat sociale bijdragen worden betaald zonder dat daar een recht op prestaties tegenover staat. Daarbij kan worden opgemerkt dat de kortingssystematiek die wordt toegepast bij de inkomensondersteuning AOW dezelfde is als die wegens niet-verzekerde jaren op het AOW-pensioen wordt toegepast en laatstgenoemde kortingsregeling volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep niet in strijd is met het recht op vrij verkeer van werknemers (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2178). De tweede beroepsgrond faalt derhalve eveneens.
8. Tot slot oordeelt de rechtbank, mede onder verwijzing naar het voorgaande, dat zij verweerder volgt in het standpunt dat van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel geen sprake is. Aan het enkele feit dat aan eiser een sociale zekerheidsuitkering is toegekend, kon hij niet het vertrouwen ontlenen dat er nimmer voor hem ongunstige wijzigingen in de uitkeringverstrekking zouden worden aangebracht. Ook de derde beroepsgrond treft daarom geen doel.
9. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaan.

10.Het beroep is ongegrond.

11.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, voorzitter, en mr. L.M.J.A. barones
van Hövell tot Westerflier-Dassen en mr. P.J. Voncken, leden, in aanwezigheid van
mr. W.A.M. Bocken, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 december 2015.
w.g. W.A.M. Bocken,
griffier
w.g. C.M. Nollen,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 december 2015
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.