ECLI:NL:RBLIM:2015:10220

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 773u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van bevoegdheid bij Wob-verzoek en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door een eiser tegen een besluit van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) inzake een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van de eiser de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen, heeft misbruikt. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde de Wob-bevoegdheid heeft aangewend met als doel om geldsommen van de overheid te incasseren, in plaats van om informatie openbaar te maken. Dit misbruik van recht leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank benadrukte dat de handelwijze van de gemachtigde aan de eiser moet worden toegerekend, aangezien deze handelingen namens de eiser zijn verricht. De rechtbank heeft de relevante juridische bepalingen en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in overweging genomen om tot haar oordeel te komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/773

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2015 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M.J.M. Bergers),
en

Korps Landelijke Politiediensten, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W.L. van Limbeek)

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2013 (het primaire besluit) heeft het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD, verweerder) het door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) doorgezonden verzoek van eiser om verstrekking van documenten in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk toegewezen, gedeeltelijk afgewezen en gedeeltelijk doorgezonden.
Bij besluit van 3 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Ingevolge artikel 4 wordt, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
2. Bij brief van 16 september 2013 heeft eiser de CVOM verzocht hem op grond van de Wob de volgende informatie te verstrekken:
  • de foto van de overtreding;
  • het CJIB zaakoverzicht;
  • het ijkrapport omtrent de meetapparatuur;
  • een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal waaruit ondubbelzinnig blijkt dat verbalisant de meetapparatuur conform de instructies heeft opgesteld;
  • het certificaat waaruit blijkt dat verbalisant gekwalificeerd is om de meetapparatuur te mogen bedienen;
  • het verkeersbesluit waaruit blijkt dat de bebording, waarop de maximumsnelheid uit af te lezen valt, rechtmatig is geplaatst op de plek, zowel links als rechts, ter hoogte van het in de beschikking genoemde hectometerpaaltje, dan wel ter hoogte van het hectometerpaaltje waar de in de beschikking vernoemde maximumsnelheid van toepassing is.
3. Bij het besluit van 28 oktober 2013 heeft de CVOM dit verzoek gedeeltelijk toegewezen, gedeeltelijk afgewezen en gedeeltelijk doorgezonden aan verweerder.
4. Verweerder heeft in het primaire besluit het doorgezonden verzoek gedeeltelijk toegewezen, gedeeltelijk afgewezen en gedeeltelijk doorgezonden aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau of een ander bestuursorgaan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
5. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het door eiser ingestelde beroep te komen, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het beroep kan worden ontvangen.
6. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (het BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Ingevolge het derde lid kan uit de aard van een bevoegdheid voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.
Ingevolge artikel 15 vindt artikel 13, van het BW, buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
7. Voor de vraag of het beroep kan worden ontvangen is van belang dat verweerder, onder meer onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129, ECLI:NL:RVS:2014:4135, ECLI:NL:RVS:2014:4185), heeft aangevoerd dat eiser vertegenwoordigd wordt door een gemachtigde wiens handelwijze blijk geeft van misbruik van een wettelijke bevoegdheid. Verweerder heeft hierbij onder andere gewezen op de veelheid aan Wob-verzoeken van de zijde van gemachtigde van eiser en daarmee samenhangende procedures, hetgeen hem een ‘veel-wobber’ maakt en de keuze om informatieverzoeken op grond van de Wob te doen. Volgens verweerder is gemachtigde van eiser een van de ‘veel-wobbers’ die geen Wob-verzoeken indient met het doel om informatie voor een ieder openbaar te maken, maar met het doel proceskostenvergoedingen en dwangsommen te incasseren.
8. Zoals uit de onder 7 vermelde uitspraken volgt, zijn zwaarwichtige gronden vereist om tot het oordeel te komen dat iemand misbruik heeft gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Ter beoordeling van de vraag of een zodanige situatie zich in dit geval voordoet, overweegt de rechtbank, ambtshalve, als volgt.
9. Het onderhavige Wob-verzoek is aanvankelijk ingediend bij de CVOM. In de brief waarin het Wob-verzoek is opgenomen is vermeld dat eiser zich niet kan herinneren dat hij met zijn auto een dergelijke verkeersovertreding zou hebben begaan en dat het met een dergelijke snelheid kunnen anticiperen op het invoegend verkeer en daarbij voldoende afstand houden met de voorganger praktisch niet uitvoerbaar is. Eiser verzoekt verweerder in de brief dan ook een nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van de beschikking, zodat verweerder tot een weloverwogen gemotiveerd en zorgvuldig genomen besluit kan komen. Vervolgens noemt eiser nogmaals dat er twijfel is ontstaan over de vermeende verkeersovertreding en dat hij daarom documenten (niet enkel het CJIB zaakoverzicht) opvraagt.
9.1.
De omstandigheid dat in artikel 3, derde lid, van de Wob is bepaald dat de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met dit oogmerk is toegekend. Misbruik van recht kan zich voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven. Derhalve kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst in dit kader tevens naar de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3118).
9.2.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:910), kan toepassing van de Wob niet leiden tot openbaarmaking voor uitsluitend een bepaalde verzoeker, doch slechts tot openbaarmaking voor een ieder. Het verzoek van eiser is in de brief gebaseerd op de Wob. Uit de onder rechtsoverweging 9 weergegeven strekking van de brief waarin het Wob-verzoek is vervat blijkt dat de gevraagde documenten zijn verzocht omdat twijfel is ontstaan over de vermeende verkeersovertreding en wijzen erop dat eiser met het informatieverzoek niet heeft beoogd om de gevraagde documenten voor een ieder openbaar te laten zijn, doch slechts om zelf in het bezit van die stukken te komen teneinde de verkeersboete op basis daarvan aan te kunnen vechten. De enkele stelling van gemachtigde van eiser ter zitting dat er grote maatschappelijke discussie bestaat over verkeersboetes en dat eiser de opgevraagde informatie daarom naar buiten wilde brengen, acht de rechtbank onvoldoende. De rechtbank constateert dat gemachtigde op vragen van de rechtbank over het doel van de in het kader van de Wob verzochte informatie geen (concreet) onderbouwd antwoord kan geven. De rechtbank is van oordeel dat, ondanks dat eiser niet ter zitting is verschenen, van de gemachtigde mocht worden verwacht dat hij inhoudelijk antwoord op de vragen kon geven, aangezien hij een professionele rechtsbijstandverlener is met een rechtspraktijk die mede gericht is op de Wob. Het is de rechtbank uit eerdere zaken bekend dat gemachtigde voor vele cliënten, vele procedures betreffende Wob-verzoeken heeft gevoerd. Hij wordt dan ook geacht te beschikken over ruime kennis en ervaring van het bestuurs(proces)recht en de Wob. Dit wijst erop dat het een bewuste keuze is geweest om de informatieverzoeken op de Wob te baseren. Dat de rechtbank in verband met het betoog van verweerder dat gemachtigde van eiser misbruik maakt van recht ter zitting vragen zou stellen over het doel of de achtergrond van/achter het Wob-verzoek, had gemachtigde van eiser dan ook moeten en kunnen begrijpen. Dit geldt temeer nu in de brief, die de rechtbank voorafgaand aan de zitting (op 13 oktober 2015) aan partijen heeft verzonden, er expliciet op is gewezen dat de rechtbank voornemens was de ontvankelijkheid van het beroep ter zitting aan de orde te stellen, waarbij is gewezen op ter zake relevante uitspraken van de Afdeling.
9.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat, gelet op de ruime kennis en ervaring van gemachtigde, ervan moet worden uitgegaan dat deze ermee bekend was dat hij de gevraagde documenten betreffende de opgelegde verkeersboete op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 11, vierde lid en 19, vierde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) had kunnen opvragen. Dat gemachtigde hier niet voor gekozen heeft wijst erop dat het een bewuste keuze is geweest om het informatieverzoek op de Wob te baseren, hetgeen overigens ook door gemachtigde wordt bevestigd. Gezien de kennis en ervaring van gemachtigde van eiser moet er tevens van worden uitgegaan dat hij ermee bekend was dat een op de Wob gebaseerd informatieverzoek, anders dan een op artikel 7:18, vierde lid, van de Awb of de voormelde Wahv-bepalingen gebaseerd informatieverzoek, er toe kan leiden dat het aangezochte bestuursorgaan, in geval van niet-tijdige besluitvorming, aan de aanvrager een dwangsom of proceskostenvergoeding moet betalen. Voor zover gemachtigde van eiser ter zitting heeft betoogd dat met een op artikel 7:18, vierde lid, van de Awb of de Wahv-bepalingen gebaseerd verzoek de (voor het deugdelijk kunnen aanvechten van een verkeersboete) beoogde informatie niet tijdig dan wel niet zo spoedig mogelijk kan worden verkregen, wijst de rechtbank op de in het navolgende in deze uitspraak beschreven inefficiënte handelingen, die een tijdige besluitvorming konden bemoeilijken en waarvoor door gemachtigde geen (plausibele) verklaring is gegeven.
10. Eiser heeft zijn gemachtigde, volgens de overgelegde machtiging van 10 juli 2013, gemachtigd om hem te vertegenwoordigen en “alle handelingen te verrichten teneinde boetes en parkeerbelastingen in rechte te bestrijden alsmede beroepsmatige rechtsbijstand te verlenen inzake de boete met CJIB [nummer] en het kenmerk CVOM [nummer] , in en buiten rechte, ter zake van een bezwaar- dan wel beroepsprocedure tegen (een) (het uitblijven van) genomen besluit(en), alsmede al hetgeen daartoe door gemachtigde noodzakelijk wordt geacht, waaronder het aanwenden van rechtsmiddelen en het opvragen van gegevens, bijvoorbeeld op grond van de Wob, het bij weigering voeren van gerechtelijke procedures deze gegevens alsnog te verkrijgen en het aannemen van bedragen zoals vergoedingen voor proceskosten, griffierechten e.d., een en ander in de ruimste zin des woords. Voor elke uit te voeren rechtshandeling zal vooraf met gemachtigde overleg worden gepleegd”.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat in geen enkele beroepsprocedure van gemachtigde van eiser van de zitting van 5 november 2015, waarop ook het onderhavige beroep is behandeld, eiser of eiseres is verschenen. Gelet hierop en gelet op de zeer ruime formulering van de machtiging (zoals genoemd in rechtsoverweging 10) overweegt de rechtbank dat niet valt af te leiden of degene die de machtiging heeft verstrekt zich ervan bewust is dat gemachtigde van eiser optreedt of op zal treden in de procedure waarin de machtiging is gevraagd. Daarnaast is het de rechtbank opgevallen dat uit de machtiging volgt dat eisers door ondertekening gemachtigde machtigen tot het aannemen van vergoedingen voor proceskosten, griffierecht en dergelijke (waaronder ook dwangsommen kunnen vallen) en dat verder niet is gebleken of en in hoeverre gemachtigde vervolgens deze vergoedingen aan eisers uitkeert.
11. Voorts heeft gemachtigde van eiser zijn Wob-verzoeken in de meeste gevallen ‘verkapt’ ingediend. De informatieverzoeken zijn veelal neergelegd in administratieve beroepen tegen de verkeersboetes, hetgeen de herkenning van het Wob-verzoek als zodanig kan bemoeilijken. Van belang hierbij is dat in deze brieven bij ‘Betreft’ nimmer de woorden ‘Wob-verzoek’ of woorden van gelijke strekking zijn gebruikt. In het onderhavige geval heeft de gemachtigde van eiser in zijn Wob-verzoek, ingediend bij de CVOM, bij ‘Betreft’ de woorden ‘Administratief beroep’ gebruikt. Dat uit de inhoud van de brief vervolgens wél blijkt dat het om een Wob-verzoek gaat, doet volgens de rechtbank in zoverre niet af aan de mogelijke bemoeilijking van de herkenning van het verzoek. Van bestuursorganen hoeft immers niet te worden verwacht dat zij elk poststuk integraal lezen om ze vervolgens te kunnen sorteren om ze naar de juiste afdeling onder de juiste noemer door te zenden, terwijl van een professionele rechtsbijstandverlener toch mag worden verwacht dat hij duidelijk en zo specifiek en volledig mogelijk is in zijn omschrijving van het onderwerp van de brief. Daarbij komt dat onder de kop ‘Met verzoek’ slechts is samengevat dat verzocht wordt om gegrondverklaring van het administratief beroep en om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat het algemeen gebruikelijk is dat onder de kop ‘verzoek’ in een dergelijke brief een samenvatting wordt gegeven van waarom is verzocht in de desbetreffende brief. De rechtbank overweegt dat gemachtigde van eiser met zijn handelwijze moet hebben geweten dat het de praktische werkbaarheid en daarmee de tijdige besluitvorming onnodig kan bemoeilijken.
12. In het verlengde van rechtsoverweging 11 acht de rechtbank van belang dat, behalve de Wob-verzoeken, ook de ingebrekestellingen die de gemachtigde van eiser veelvuldig aan diverse verweerders heeft verzonden, in de meeste gevallen ‘verkapt’ zijn ingediend. Zo is bij ‘Betreft’ in deze brieven nimmer de term ‘ingebrekestelling’ opgenomen, maar zijn termen als ‘klacht’, ‘rappel’, ‘geen besluit bezwaarschrift’, opgenomen, zoals ook in deze zaak in de ingebrekestelling van 13 februari 2014 het geval is. Voorts wordt ook in de inhoud van de brieven in de meeste gevallen het woord ‘ingebrekestelling’ of een vervoeging daarvan of het woord ‘dwangsom’ dan wel een woord van gelijke strekking, vermeden. De rechtbank wijst erop dat ook hier van een professionele rechtsbijstandverlener mag worden verwacht dat hij duidelijk, specifiek en volledig is in zijn omschrijving. Deze verkapte wijze van in gebreke stellen bemoeilijkt de herkenning, hetgeen de gemachtigde van eiser moet hebben geweten.
13. Voorts is van belang dat gemachtigde zijn correspondentie met grote regelmaat aan een verkeerd faxnummer of onder vermelding van een verkeerd postbusnummer aan verweerder heeft verzonden, terwijl het juiste faxnummer en postadres aan hem in eerdere zaken en de onderhavige zaak is meegedeeld en derhalve bekend was.
13.1.
Zo is het de rechtbank ambtshalve bekend dat het postbusnummer van de CVOM, waaraan eiser zijn Wob-verzoek heeft gericht, namelijk postbus 50000, het algemene postbusnummer voor Mulderzaken van de CVOM is. Gemachtigde is hier beroepshalve mee bekend. Hoewel de CVOM in de onderhavige procedure niet de verwerende partij is, acht de rechtbank het van belang deze factor toch mee te wegen in de afweging of al dan niet sprake is van misbruik van recht, nu deze procedure voortvloeit uit het bij de CVOM ingediende Wob-verzoek en deze handelingen van gemachtigde van eiser licht werpen op zijn algemene werkwijze. Van een professionele rechtsbijstandverlener die op grote schaal bij de CVOM procedures voert als de onderhavige mag derhalve worden verwacht dat correspondentie naar het juiste adres wordt verzonden. De rechtbank wijst erop dat het richten van correspondentie aan een onjuist postadres kan leiden tot vertraging in de behandeling.
14. Gelet op het vorenstaande en alle misbruikindicatoren op zichzelf en in samenhang gewogen, is de rechtbank van oordeel dat gemachtigde van eiser de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen, heeft gebruikt met kennelijk geen ander doel dan om ten laste van de overheid geldsommen te incasseren. Hij heeft die bevoegdheid derhalve gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven zodanig, dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Gemachtigde van eiser heeft misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee gemachtigde van eiser de Wob heeft gebruikt. De handelwijze van gemachtigde van eiser moet aan eiser worden toegerekend, aangezien gemachtigde van eiser de betrokken handelingen namens eiser heeft verricht en eiser hem daartoe heeft gemachtigd.
15. Het beroep is niet-ontvankelijk te achten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert (voorzitter), en mr. E.P.J. Rutten en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2015.
w.g. Y.L.J. Damoiseaux,
griffier
w.g. A.W.P. Letschert,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 december 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.