ECLI:NL:RBLIM:2015:10196

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
03/659217-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mensensmokkel en veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj

Op 8 december 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mensensmokkel en het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep en hasjiesj. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van mensensmokkel, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de Vietnamese vrouw, [naam Vietnamese vrouw], wederrechtelijk in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [naam Vietnamese vrouw] niet gebruikt konden worden voor het bewijs, omdat de verdediging haar niet had kunnen ondervragen, wat in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces volgens artikel 6 van het EVRM.

De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte op 3 juni 2014 opzettelijk een grote hoeveelheid hennep (ongeveer 11,1 kg) en hasjiesj (101 gram) aanwezig had in zijn woning in Reuver. De verdachte had verklaard dat hij betrokken was bij een netwerk dat mensen vanuit Tsjechië naar Nederland bracht voor hennepteelt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 42 dagen, met aftrek van voorarrest, en verklaarde het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de feiten, waarbij werd benadrukt dat de handel in verdovende middelen schadelijk is voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659217-14
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 december 2015
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] (Vietnam) op [geboortegegevens] ,
wonende te [adres] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, De Schie, te Rotterdam.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H.M.W. Daamen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2015. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: zich al dan niet met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het helpen bij het verschaffen van toegang tot dan wel doorreis door Nederland van [naam Vietnamese vrouw] ,
en
zich al dan niet met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het uit winstbejag [naam Vietnamese vrouw] helpen bij het verschaffen van verblijf in Nederland,
en poging tot dit laatste;
Feit 2: samen met een ander of anderen opzettelijk een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj heeft bereid, bewerkt, verwerkt dan wel opzettelijk aanwezig gehad.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de dagvaarding wat betreft de feiten ten laste gelegd onder 1 nietig dient te worden verklaard omdat de tekst geen lopende zin vormt waardoor het verwijt dat verdachte gemaakt wordt niet duidelijk is.
De rechtbank overweegt dat de tekst van de tenlastelegging weliswaar grammaticaal onjuist is, maar dat het voldoende duidelijk is wat aan verdachte wordt verweten. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang tot en doorreis door Nederland van [naam Vietnamese vrouw] en het medeplegen van de poging om uit winstbejag [naam Vietnamese vrouw] te helpen tot het verkrijgen van verblijf in Nederland.
Ook het samen met anderen opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj acht de officier van justitie bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verweer gevoerd dat de veroordeling niet in beslissende mate gebaseerd mag zijn op de verklaring van [naam Vietnamese vrouw] , aangezien de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitvoeren. Dit levert een schending van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM op [1] . Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaring van [naam Vietnamese vrouw] niet betrouwbaar genoeg is om te bezigen als bewijs. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier niet is vast te stellen dat [naam Vietnamese vrouw] geen verblijfsstatus in Nederland had dan wel dat de verdachte wist of moest vermoeden dat zij illegaal in Nederland verbleef. Evenmin acht de verdediging in het dossier bewijs voorhanden dat verdachte handelde uit winstbejag.
Gelet op het voorgaande dient verdachte volgens de verdediging te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1.
Ook voor feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Uit het dossier is niet vast te stellen waar de hennep en hasjiesj in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Dit maakt, in combinatie met de zeven personen die op het moment van de doorzoeking in de woning van verdachte zijn aangetroffen, dat niet uit het dossier blijkt dat verdachte wist dan wel moest vermoeden dat er hennep en hasjiesj in de woning aanwezig was, aldus de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feit 1
Op 11 september 2013 heeft de Koninklijke Marechaussee een controle gehouden in de nabijheid van de autoweg te Venlo. Op een bepaald moment is een auto gecontroleerd die vanuit Duitsland Nederland inreed. In die auto zaten twee Tsjechische mannen en een Vietnamese vrouw, genaamd [naam Vietnamese vrouw] (hierna [naam Vietnamese vrouw] ), met een baby. [naam Vietnamese vrouw] heeft aangegeven dat ze een week op vakantie ging naar een vriend in Venlo en dat ze haar Tsjechische paspoort in haar woonplaats Praag had laten liggen.
De bestuurder van de auto verklaarde dat hij taxichauffeur is. Hij zou de vrouw vanuit Praag in Tsjechië naar Venlo brengen. De bijrijder had hij gevraagd om mee te rijden omdat het vanuit Praag te ver was om alleen te rijden. Bij aankomst in Nederland zou hij van de broer van de vrouw € 1.000,00 krijgen als betaling voor het vervoer van de vrouw naar Nederland.
Uit onderzoek is gebleken dat [naam Vietnamese vrouw] in Tsjechië geen asiel had aangevraagd en dat haar verblijfsvergunning daar reeds in juni 2012 was verlopen. Zij had dan ook geen rechtmatig verblijf meer in Tsjechië. Ook is uit onderzoek gebleken dat zij in Venlo zou worden opgehaald door [naam verdachte] . Deze [naam verdachte] had tijdens de reis naar Nederland vaak contact opgenomen met [naam Vietnamese vrouw] . Hij zou ook de taxi betalen. De in beslag genomen telefoon van [naam Vietnamese vrouw] werd tijdens het onderzoek veelvuldig gebeld, dan was in het scherm te zien dat ene [naam verdachte] belde. Uit onderzoek naar de telefoongegevens is gebleken dat [naam verdachte] en [naam verdachte] een en dezelfde persoon zijn. Verdachte is deze persoon.
Op 12 september 2013 om 15:15 uur is aan [naam Vietnamese vrouw] , in verband met haar illegale verblijf in Nederland, opdracht gegeven om Nederland zo snel als mogelijk te verlaten. Het had haar voorkeur om met de trein terug naar Tsjechië te reizen. Daarom werd zij afgezet op het treinstation te Venlo. Verbalisanten observeerden vervolgens enige tijd [naam Vietnamese vrouw] in Venlo. Zij zagen dat zij lang op het station bleef wachten en rondlopen, en uiteindelijk later op de avond met een oudere mevrouw meeging naar het adres [adres] te Venlo.
Een dag later, op 13 september 2013 rond 10.00 uur, zagen de verbalisanten dat [naam Vietnamese vrouw] samen met diezelfde oudere vrouw richting het station van Venlo liep. Op het station leek zij, naar het oordeel van de verbalisanten, een haar bekende vrouw te treffen. Met deze vrouw heeft [naam Vietnamese vrouw] vervolgens de trein richting Roermond genomen. Verbalisanten zagen dat [naam Vietnamese vrouw] en de vrouw samen in Reuver uit de trein stapten en in de richting van een aldaar geparkeerde Opel Corsa liepen. In die auto zat een man met een Aziatisch uiterlijk. De verbalisanten hebben de bestuurder van de auto gecontroleerd. Zijn naam bleek [D.S.T.] te zijn. De vrouw die samen met [naam Vietnamese vrouw] was, bleek [T.N.G.C.] te heten. Toen de verbalisanten hen vroegen waar ze [naam Vietnamese vrouw] van kenden en waar ze naar toe gingen, kregen zij van [D.S.T.] en [T.N.G.C.] verschillende antwoorden.
De oudere vrouw waarmee [naam Vietnamese vrouw] samen werd gezien, bleek [O.N.] te zijn. Bij verhoor heeft zij verklaard dat zij [naam Vietnamese vrouw] op het station in Venlo had zien lopen met een zware koffer en een baby. Zij heeft haar vervolgens hulp aangeboden. Toen haar bleek dat [naam Vietnamese vrouw] geen plek had om naar toe te gaan, heeft zij [naam Vietnamese vrouw] mee naar huis genomen en daar heeft [naam Vietnamese vrouw] vervolgens overnacht. [naam Vietnamese vrouw] heeft die avond met de telefoon van [O.N.] naar haar vriend gebeld en hem sms-berichten gestuurd. De verbalisanten hebben die telefoon onderzocht. Daaruit is gebleken dat naar het nummer [telefoonnummer] is gebeld en dat er berichten naar dit nummer zijn verstuurd in de Vietnamese taal. [O.N.] heeft verder nog verklaard dat zij op een bepaald moment de telefoon heeft overgenomen en dat zij een Nederlands sprekende persoon aan de lijn heeft gekregen. Deze persoon vertelde dat hij met [naam Vietnamese vrouw] had afgesproken om haar de volgende ochtend om 7:00 uur op te halen in Venlo. Dat vond [O.N.] te vroeg en zij heeft toen met de man om 10:00 uur afgesproken.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] van verdachte is. De vertaling van het verzonden sms-bericht luidt: ‘Hoi ik ben in nood’ / ‘hoi, hier is [naam Vietnamese vrouw] . Bel me terug naar dit nummer’. Uit onderzoek volgde ook dat het telefoonnummer [telefoonnummer] het nummer was dat steeds naar de telefoon van [naam Vietnamese vrouw] belde toen haar telefoon in beslag was genomen, waarbij het display dan elke keer oplichtte met de tekst [naam verdachte] . In de telefoon van [naam Vietnamese vrouw] werden ook diverse sms-berichten naar [naam verdachte] aangetroffen op het nummer [telefoonnummer] .
[T.N.G.C.] is door de verbalisanten gehoord. Zij heeft verklaard dat zij een relatie heeft met verdachte en met hem samenwoont in zijn woning aan de [adres] te Reuver. Zij heeft verklaard dat zij op 13 september 2013 via Western Union Money Transfer € 1.000,00 heeft overgemaakt naar [C.H.] in Tsjechië. Dat zij deze transactie heeft verricht, bleek bij nader onderzoek te kloppen. Zij heeft verklaard vaker voor verdachte geldbedragen overgemaakt te hebben via Western Union Money Transfer. Zij heeft ook verklaard dat verdachte vaker vrienden uit Tsjechië laat overkomen. Zij dacht dat [naam Vietnamese vrouw] te werk zou worden gesteld in Nederland of dat [naam Vietnamese vrouw] iets met verdachte zou hebben.
Ook verdachte heeft een verklaring afgelegd. Hij verklaarde dat zijn huis in Reuver werd gebruikt als een soort doorvoerhuis. Er komen mensen uit Tsjechië, die de volgende dag weer door andere mensen worden opgehaald. Hij werd door mensen benaderd om [naam Vietnamese vrouw] ergens onder te brengen. Het probleem was dat hij geen werk voor haar had op dat moment. Toch heeft zijn baas, die in Tsjechië woont, bepaald dat zij naar Nederland gebracht zou worden. Hij moest vervolgens de taxichauffeurs betalen. Daartoe is door zijn vriendin geld overgemaakt naar Tsjechië. Het was zijn taak om [naam Vietnamese vrouw] een rondleiding te geven. Verdachte heeft toegegeven dat er verschillende mensen vanuit Tsjechië naar hem toe zijn gebracht om in een hennepplantage te gaan werken.
Ook door [naam Vietnamese vrouw] zijn verklaringen afgelegd. De raadsman heeft verzocht om haar aanvullend te mogen horen. [naam Vietnamese vrouw] blijkt echter op geen enkele wijze nog traceerbaar. Gelet hierop acht de rechtbank het onaannemelijk dat [naam Vietnamese vrouw] nogmaals als getuige kan worden gehoord. De rechtbank ziet dan ook af van oproeping van [naam Vietnamese vrouw] . De rechtbank stelt vast dat de verdediging [naam Vietnamese vrouw] aldus niet effectief heeft kunnen ondervragen over haar bij de Koninklijke Marechaussee en de Dienst Terugkeer & Vertrek van het Ministerie van Veiligheid en Justitie afgelegde, voor de verdachte belastende, verklaringen.
In het licht van de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van [naam Vietnamese vrouw] in een geval als de onderhavige eerst dan niet in strijd met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), als de onmogelijkheid [naam Vietnamese vrouw] te ondervragen op andere wijze voldoende is gecompenseerd of de betrokkenheid van de verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van diens verklaring die door de verdachte zijn betwist. De rechtbank verwijst in dit verband naar onder meer de uitspraak van het EHRM van 10 juli 2012 (Vidgen tegen Nederland, ECLI:NL:XX:2012:BX3071LJN BX3071), waarin, onder verwijzing naar haar eerdere rechtspraak, is overwogen dat:
‘The Court recalls that the guarantees in paragraph 3(d) of Article 6 are specific aspects of the right to a fair hearing set forth in paragraph 1 of this provision which must be taken into account in any assessment of the fairness of proceedings. In addition, the Court’s primary concern under Article 6 § 1 is to evaluate the overall fairness of the criminal proceedings (…). In making this assessment the Court will look at the proceedings as a whole having regard to the rights of the defence but also to the interests of the public and the victims that crime is properly prosecuted (…) and, where necessary, to the rights of witnesses (…). It is also recalled in this context that the admissibility of evidence is a matter for regulation by national law and the national courts and that the Court’s only concern is to examine whether the proceedings have been conducted fairly.
Article 6 § 3(d) enshrines the principle that, before an accused can be convicted, all evidence against him must normally be produced in his presence at a public hearing with a view to adversarial argument. Exceptions to this principle are possible but must not infringe the rights of the defence, which, as a rule, require that the accused should be given an adequate and proper opportunity to challenge and question a witness against him, either when that witness makes his statement or at a later stage of proceedings (…).
Having regard to the Court’s case-law, there are two requirements which follow from the above general principle. First, there must be a good reason for the non-attendance of a witness. Second, when a conviction is based solely or to a decisive degree on depositions that have been made by a person whom the accused has had no opportunity to examine or to have examined, whether during the investigation or at the trial, the rights of the defence may be restricted to an extent that is incompatible with the guarantees provided by Article 6 (the so-called ‘sole or decisive rule’). (…)
‘Decisive’ in this context means more than ‘probative’. It further means more than that, without the evidence, the chances of a conviction would recede and the chances of an acquittal advance, a test which (…) would mean that virtually all evidence would qualify. Instead, the word ‘decisive’ should be narrowly understood as indicating evidence of such significance or importance as is likely to be determinative of the outcome of the case. Where the untested evidence of a witness is supported by other corroborative evidence, the assessment of whether it is decisive will depend on the strength of the supportive evidence; the stronger the corroborative evidence, the less likely that evidence of the absent witness will be treated as decisive’.
De rechtbank verwijst voorts naar de uitspraken van de Hoge Raad van 29 januari 2013 (ECLI:NL:HRL2013:BX5539) en 22 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1020), waarin de hiervoor genoemde jurisprudentie wordt bevestigd.
Door de verdediging is aangevoerd dat de veroordeling niet in beslissende mate gebaseerd mag zijn op de verklaring van [naam Vietnamese vrouw] , omdat zij [naam Vietnamese vrouw] niet heeft kunnen ondervragen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [naam Vietnamese vrouw] essentieel zijn om te begrijpen hoe [naam Vietnamese vrouw] vanuit Praag in Reuver terecht is gekomen, wie daarbij een rol hebben gespeeld en vooral wat die personen (inclusief verdachte) wisten omtrent de al dan niet illegale status van [naam Vietnamese vrouw] . Haar verklaringen zijn ook essentieel om de samenhang tussen en met de overige informatie in het dossier hierover te beargumenteren. Vaststaat dat [naam Vietnamese vrouw] niet getraceerd is en dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest [naam Vietnamese vrouw] te bevragen. Haar verklaringen kunnen derhalve alleen voor het bewijs worden gebruikt als er compenserende factoren aanwezig zijn, die de (door de verdachte betwiste) juistheid van de verklaringen van [naam Vietnamese vrouw] ondersteunen. In het dossier bevinden zich echter geen andere bewijsmiddelen die als (een) dergelijke compenserende factor(en) gezien kan (kunnen) worden. Als onder die omstandigheden in de bewijsconstructie toch de verklaringen van [naam Vietnamese vrouw] zouden worden gebruikt, zou dat een schending van artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM opleveren. De rechtbank zal daarom de verklaringen van [naam Vietnamese vrouw] niet gebruiken voor het bewijs.
In het dossier is er naar het oordeel van de rechtbank overigens geen bewijs waaruit kan worden afgeleid dat verdachte wist dan wel ernstige reden had te vermoeden dat de toegang tot of doorreis van [naam Vietnamese vrouw] door Nederland, dan wel haar verblijf in Nederland, wederrechtelijk was. De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van een van de varianten van het onder feit 1 ten laste gelegde. Verdachte zal daarom integraal van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2
Feit 2 [2]
Op 3 juni 2014 heeft de politie de woning van verdachte, gelegen aan de [adres] te Reuver, doorzocht. Daarbij zijn acht grote tassen met hennep/henneptoppen en hasjiesj aangetroffen. Uit onderzoek en testen is gebleken dat het ging om in totaal ongeveer 11,1 kilogram hennep en 101 gram hasjiesj. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij werkt voor de Vietnamees [V.] , die in Tsjechië woont. Bedrijfsmakelaars in Nederland zorgen voor panden, waarvoor hij de huur en de borg betaalt. Die bedragen betaalt hij van het geld dat hij vooraf van [V.] krijgt.
[V.] betaalt hem maandelijks een basissalaris van € 3.000,00. [V.] stuurt mensen vanuit Tsjechië naar zijn, verdachtes, woning in Reuver. Met die mensen gaat verdachte de hennepkwekerijen opbouwen. Door die mensen uit Tsjechië worden de plantages onderhouden. Zijn huis wordt ook gebruikt voor de opslag van door hen geoogste hennep. [4]
Gelet op het aantreffen van de hennep en hasjiesj in de woning van verdachte en zijn bekennende verklaring acht de rechtbank, anders dan de verdediging, bewezen dat verdachte samen met anderen hennep en hasjiesj in zijn woning te Reuver aanwezig heeft gehad. Van het op of omstreeks 3 juni 2014 bereiden, bewerken en/of verwerken van hennep en/of hasjiesj in zijn woning te Reuver zal verdachte worden vrijgesproken omdat daarvoor onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
2.
op 3 juni 2014 te Reuver, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 11.100 gram hennep en 101 gram hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
T.a.v. feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om bij de strafoplegging te volstaan het een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel en/of een taakstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep en hasjiesj in zijn woning. Uit het dossier komt naar voren te komen dat verdachte onderdeel uitmaakt van een bende die zich bezighoud met hennepteelt. Dit is echter niet tenlastegelegd.
Hennep en hasjiesj bevatten de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en zijn daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en zich kennelijk niet bekommerd om de schadelijke gevolgen voor anderen. De rechtbank rekent dit verdachte aan. De rechtbank acht dan ook geen andere straf dan een gevangenisstraf geïndiceerd.
Verdachte is op 8 mei 2015 door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank te Rotterdam veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf. De onderhavige zaak had samen met die zaak kunnen worden behandeld en berecht. Daarom zal de rechtbank hiermee op grond van het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht rekening houden.
Dit maakt dat de rechtbank, alles overwegende, een gevangenisstraf van 42 dagen onder aftrek van voorarrest passend en geboden acht. Zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.

8.Het beslag

De rechtbank zal het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd verklaren omdat hiermee het feit is begaan dan wel dit geldbedrag uit de baten van het feit is voortgekomen.
De inbeslaggenomen USB-stick zal aan de verdachte worden geretourneerd omdat zich daartegen geen strafrechtelijk voorschrift verzet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 1;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 42 dagen;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
  • verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag;
  • gelast de teruggave aan verdachte van de USB-stick.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 december 2015.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 10 september 2013 tot en met 13 september 2013 in de gemeente Venlo en/of te Reuver, gemeente Beesel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [naam Vietnamese vrouw] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, die [naam Vietnamese vrouw] vanuit Praag, in elk geval vanuit een plaats gelegen in Tsjechië met een auto laten vervoeren en (vervolgens) met die auto over de grens naar Nederland laten vervoeren en/of die [naam Vietnamese vrouw] bij aankomst in Nederland opgehaald, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was;
en/althans
hij in of omstreeks de periode van 10 tot en met 13 september 2013, in elk geval in de maand september 2013, in de gemeente Venlo en/of te Reuver, gemeente Beesel, in elk geval in de Provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [naam Vietnamese vrouw] , uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag
tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, die [naam Vietnamese vrouw] vanuit Praag, in elk geval vanuit een plaats gelegen in Tsjechië met een auto laten vervoeren en (vervolgens) met die auto over de grens naar Nederland laten vervoeren en/of die [naam Vietnamese vrouw] bij aankomst in Nederland opgehaald, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf
wederrechtelijk was;
en/althans
hij in of omstreeks de periode van 10 tot en met 13 september 2013, in elk geval in de maand september 2013, in de gemeente Venlo en/of te Reuver, gemeente Beesel, in elk geval in de Provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [naam Vietnamese vrouw] , uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval in een staat die is
toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, met dat opzet heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, die [naam Vietnamese vrouw] vanuit Praag, in elk geval vanuit een plaats gelegen in Tsjechië met een auto laten vervoeren en (vervolgens) met die auto over de grens naar Nederland laten vervoeren en/of die [naam Vietnamese vrouw] bij aankomst in Nederland opgehaald, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 03 juni 2014 te Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 11.100 gram hennep en/of ongeveer 101 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659217-14,
Proces-verbaal van de openbare zitting van 8 december 2015 in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] (Vietnam) op [geboortegegevens] ,
wonende te [adres] ,
gedetineerd UAH in de PI Rijnmond, De Schie, te Rotterdam.
Raadsman is mr. H.M.W. Daamen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. W.F.J. Aalderink , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 24 november 2015 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

2.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, opgenomen in het dossier genaamd Abramide onder nummer 28-164438, gesloten d.d. 13 februari 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2107.
3.Het proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking ter inbeslagname, adres: [adres] , d.d. 4 juni 2014, pagina’s 1888 en 1889, met bijlage: Lijst van inbeslaggenomen goederen, pagina 1891. Het proces-verbaal relaas, d.d. 28 augustus 2014, pagina’s 1837 en 1838. Het overdrachtsformulier goederen, pagina 2046. Het proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 25 juni 2014, pagina 258 tot en met 260.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 juni 2014, proces-verbaalnummer: 28-153318, ongenummerd.