ECLI:NL:RBLIM:2014:9124

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
03/720714-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag na schietpartij in Nieuwstadt

In de zaak tegen de verdachte, die op 6 april 2013 in Nieuwstadt betrokken was bij een schietincident, heeft de rechtbank Limburg op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord, maar de rechtbank oordeelde dat poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer, na een confrontatie in een café, buiten op straat met een vuurwapen beschoten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk kogels op het slachtoffer hebben afgevuurd, maar dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte het slachtoffer van het leven heeft willen beroven, maar dat de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank weegt in haar beslissing mee dat het schietincident grote onrust heeft veroorzaakt in de gemeenschap en dat de verdachte eerder is veroordeeld. De rechtbank benadrukt dat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte buitenproportioneel was en dat zij met hun daden een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/720714-13
Datum uitspraak : 29 oktober 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530 Roermond.
Raadsman is mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 oktober 2014.
De rechtbank heeft op 15 oktober 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 6 april 2013 te Nieuwstadt, in de gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels op die [slachtoffer] heeft/hebben afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 6 april 2013 te Nieuwstadt, in de gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels op die [slachtoffer] heeft/hebben afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 6 april 2013 te Nieuwstadt, in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, heeft/hebben toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels in de benen van die [slachtoffer] af te vuren;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 6 april 2013 te Nieuwstadt, in de gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een of meer kogels in de benen van die [slachtoffer]
heeft/hebben afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting - zoals is weergegeven in haar schriftelijk requisitoir - gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat er door verdachte en medeverdachte na de zogenaamde waarschuwingsschoten in het café bewust voor is gekozen om het slachtoffer te achtervolgen tot buiten het café en buiten op het slachtoffer te blijven schieten, terwijl er van de kant van het slachtoffer geen dreiging of belaging kwam. De officier van justitie verwijst daarbij naar het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 30 september 2009 [1] . De verdachten hadden de mogelijkheid om weg te gaan en derhalve kan niet gesteld worden dat verdachten bij voortduring gehandeld hebben in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich blijkens de ter terechtzitting overgelegde pleitnota op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De verdediging heeft daartoe, met verwijzing naar relevante jurisprudentie, - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Betrokkenheid van verdachte
Het dossier bevat geen objectieve bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte daadwerkelijk één van de twee personen is geweest die aangever hebben beschoten. De medeverdachte heeft niet uit eigener beweging een verklaring afgelegd en deze is ook niet verankerd in enig ander bewijs. Uit geen van de verklaringen van ooggetuigen kan afgeleid worden dat verdachte één van de schutters is geweest. Verdachte wordt niet herkend tijdens fotoconfrontaties en ook uit verklaringen van getuige [getuige 1] volgt niet zonder meer dat verdachte één van de schutters is geweest.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Van moord is sprake als er is gehandeld met voorbedachten rade, of na kalm beraad en rustig overleg. Het hoeft niet enkel te gaan om een plan dat van tevoren gesmeed is, maar voorbedachte raad kan ook bestaan indien vast komt te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekening en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De gelegenheid tot kalm beraad en rustig overleg voorafgaand aan het plegen van het delict leidt niet per definitie tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Andere feitelijke omstandigheden kunnen namelijk tot de conclusie leiden dat de daadwerkelijke bezinning niet heeft plaatsgevonden. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat er sprake is geweest van een van tevoren gesmeed plan. Verder heeft het één en ander zich in een zeer kort tijdsbestek afgespeeld, zodanig kort dat er geen gelegenheid tot kalm beraad en rustig overleg heeft bestaan. Mocht de rechtbank een ander oordeel toegedaan zijn, dan kan geconcludeerd worden dat daadwerkelijke bezinning niet heeft plaatsgevonden, gelet op de kennelijke woede en angst bij de schutters en het relatief korte tijdsbestek.
Deze redenering geldt volgens de verdediging eveneens voor de voorbedachten rade bij het meer en meest subsidiair ten laste gelegde, zodat verdachte tevens van die onderdelen dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De schutters hebben bewust op de benen van aangever gericht. Zij stonden op een afstand van ongeveer 5 meter verwijderd van aangever. Aangever zou zijn beschoten op het moment dat hij over het muurtje hing en alleen nog maar zijn achterwerk en benen te zien waren. Vitale organen waren op dat moment kennelijk buiten het bereik van kogels. Daarbij komt dat beide schutters blijkbaar goed konden schieten, aangezien ze hebben geraakt waarop ze mikten. Het doelgericht schieten op de benen onder dergelijke omstandigheden levert geen aanmerkelijke kans op de dood op.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
Het bij aangever geconstateerde letsel is niet als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren, gelet op de aard en de ernst van het letsel, de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel.
Ten aanzien van het meest subsidiair ten laste gelegde
Er is geen sprake van een aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel op zou lopen, nu er in de benen geen vitale organen zitten en iemand van een schot in de benen doorgaans volledig herstelt, terwijl de kans dat de schutters iets anders hadden geraakt dat de benen van aangever onder de gegeven omstandigheden niet groot was.
4.3
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel dat het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
Deze beslissing berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen [2] , in onderlinge samenhang beschouwd. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Het bewijs
1. Op 6 april 2013 doet [slachtoffer] aangifte [3] en verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Op de avond, nacht van vrijdag 5 april 2013 op zaterdag 6 april 2013 zat ik in café [naam café] in Nieuwstadt. Het was druk in de zaak. Ik zag 2 personen in onze richting kijken. Een van hen had 2 gouden tanden. Hij was een Albanees. De andere stond erbij. Ik liep op enig moment naar de Albanees en vroeg wat is er. De Albanees stond op en ik duwde hem terug. De Albanees zei toen: “Ik schiet, ik schiet.” Ik dacht die roept maar wat en liep weg. De Albanees kwam naar me toe en stond opeens voor me met een pistool op me gericht. Ik rende door het café naar buiten. De Albanees kwam mij achterna. Ik hoorde schoten en ik rende voor mijn leven. Toen kwam ik bij een muur. Ik stopte en keek. Ik zag dat de Albanees kwam aangelopen en gericht op mij schoot. Ik kon toen met mijn laatste adem over de muur klimmen.
2. In het dossier bevindt zich een geneeskundige verklaring van het Orbis Medisch Centrum betreffende [slachtoffer], d.d. 6 april 2013, opgesteld door dr. K.W.E. Huisewé, chirurg, en dr. N. Schouten, assistent chirurg. Deze verklaring houdt - onder meer - het navolgende in [4] :
Patiënt werd in de vroege ochtend (rond 01.30 uur) van 06.04 op de Eerste Hulp gezien in verband met schotverwondingen aan de beide bovenbenen.
Anamnese:
Patiënt vertelde de schotverwondingen opgelopen te hebben tijdens een ruzie met het pokeren in een kroeg, waarbij hij in een gevecht belandde met een andere man. Patiënt werd van voren beschoten van een afstand van ongeveer 5 meter.
Lichamelijk onderzoek:
Er werd een kleine schaafverwonding van de penis ter linkerzijde gevonden. Halverwege het rechter bovenbeen werd aan de mediale zijde een rafelige ronde wond gezien van ongeveer 1 bij 1cm en eveneens een rafelige wond aan de venterolaterale zijde van het rechter bovenbeen van 5 bij 3cm (ongeveer 13-15cm van de lies af). Het linker bovenbeen liet eveneens een rafelige 1,5 bij 1,5cm grote wond zien aan de laterale zijde net boven de knie (ongeveer 7cm boven de knie) en daarbij een rafelige rond wond van bijna 1 bij 1cm aan de venteromediale zijde van het linker bovenbeen.
3. Het dossier bevat een foto van de spijkerbroek van [slachtoffer] [5] . Op de foto met nummer 01 is te zien dat zich aan de voorzijde van de spijkerbroek beschadigingen bevinden die kunnen duiden op inschotopeningen. Onder meer de volgende beschadigingen werden waargenomen [6] :
Beschadiging Type beschadiging Positie Afstand(vanaf de onderzijde
van de pijpen van de broek)
2 inschotopening rechterpijp 70cm
3 inschotopening rechterpijp 66,5cm
4 inschotopening ter hoogte van 80cm
linker lies
5 inschotopening ter hoogte van 78cm
linker lies
9 inschotopening ter hoogte van 83cm
gulp
4. Er waren op de voorgevel van de supermarkt PLUS twee beschadigingen zichtbaar, vermoedelijk afkomstig van de kogelinslagen op de muren. Eén beschadiging zit op een hoogte van 80cm gemeten vanaf de openbare weg [7] .
5. In het dossier bevindt zich een plattegrond [8] met daarop de vluchtroute die het slachtoffer op 6 april 2013 heeft afgelegd. De nummers 1, 2, 3, 4, 8, 9, 10 en 11 weergegeven op deze plattegrond geven de vindplaatsen [9] aan van de hulzen en het patroon (nummer 9) die op deze vluchtroute zijn aangetroffen.
Aan deze hulzen en dit patroon werden de volgende SIN-nummers gekoppeld [10] :
Object Bijzonderheden SIN
Munitie (huls) nummer 1 AAGC9487NL
Munitie (huls) nummer 2 AAGC9486NL
Munitie (huls) nummer 3 AAGC9485NL
Munitie (huls) nummer 4 AAGC9484NL
Munitie (huls) nummer 8 AAGC9483NL
Munitie (patroon) nummer 9 AAFK4838NL
Munitie (huls) nummer 10 AAFQ9099NL
Munitie (huls) nummer 10 AAFQ9101NL
Munitie (huls) nummer 10 AAFQ9100NL
Munitie (huls) nummer 11 AAFQ9088NL
Deze hulzen en dit patroon zijn vervolgens naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gestuurd voor nader onderzoek.
6. In het dossier bevindt zich een rapport “Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Nieuwstadt op 6 april 2013”, d.d. 14 mei 2013, zaaknummer 2013.04.18.235. Dit rapport houdt - onder meer - het navolgende in [11] :

2.Vraagstelling

1. Zijn de verschoten munitiedelen afkomstig uit één of meerdere vuurwapen(n)?
2. Wat is het soort en merk van het (de) gebruikte vuurwapen(s)?
(…)

5.Conclusie

Vraag 1
De verschoten hulzen zijn afkomstig uit minimaal twee vuurwapens.
Hulzen kaliber 7,65mm Browning
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de hulzen (AAFQ9099NL, AAFQ9101NL, AAFQ9100NL, AAGC9483NL, AAGC9484NL, AAGC9485NL, AAGC9486NL en AAFQ9088NL) zijn verschoten met één vuurwapen.
Voor de acht hulzen van het kaliber 7,65mm browning zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met twee of meerdere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn
zeer veel waarschijnlijkerwanneer
hypothese 1juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is.
Huls kaliber 6,35mm Browning
De huls is van het kaliber 6,35mm Browning en is verschoten met een ander vuurwapen dan de hulzen (AAFQ9099NL, AAFQ9101NL, AAFQ9100NL, AAGC9483NL, AAGC9484NL, AAGC9485NL, AAGC9486NL en AAFQ9088NL).
Vraag 2
Kaliber 7,65mm Browning
De hulzen (AAFQ9099NL, AAFQ9101NL, AAFQ9100NL, AAGC9483NL, AAGC9484NL, AAGC9485NL, AAGC9486NL en AAFQ9088NL) zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning.
Kaliber 6,35mm Browning
De systeemsporen in de huls passen bij die van semi-automatische pistolen van kaliber 6,35mm Browning.
7. [getuige 2] verklaart [12] op 2 mei 2013 - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik had aangeboden om op 5 april 2013 uit te helpen in het café [naam café]. In de zaal was het pokertoernooi al bezig. [slachtoffer] was er. Ik was voornamelijk in de pokerzaal. Ik heb die twee mannen die later geschoten hebben pas tien minuten voor het schietincident gezien. Ik hoorde dat iemand op een boze toon riep: “Wat nu.” Ik keek hierdoor om en zag dat die blanke jongen zich breed maakte en met zijn handen gebaarde en zei: “Ja wat nu.” Ik zag dat hij richting [slachtoffer] keek. Vanaf de bar keek ik naar de twee jongens en ik zag dat [slachtoffer] naar die twee jongens liep. Er werd over en weer naar elkaar geroepen. Ik zag dat [slachtoffer] een kopstoot uitdeelde naar die blanke jongen. [slachtoffer] liep toen naar het midden van de zaal. Ik hoorde dat die blanke jongen iets naar [slachtoffer] riep. Ik hoorde dat [slachtoffer] riep: “Wat geweer wat geweer.” Ik zag dat die donkere man op tafel sprong en in het wilde westen begon te schieten. Ik zag dat hij met een pistool in het plafond schoot. Ik ben gaan rennen. Boven aangekomen hoorde ik ook knallen, dus kennelijk werd er buiten ook nog geschoten. Terwijl ik naar beneden liep hoorde ik nog schoten die kwamen uit de richting van de PLUS. De blanke man had twee gouden tanden.
8.1.
[medeverdachte] verklaart [13] op 31 mei 2013 - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik heb overzetstukken op mijn tanden. Het zijn een soort kronen. Die heb ik al lang.
8.2.
[medeverdachte] verklaart [14] op 2 juni 2013 - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik ben in Nieuwstadt geweest. Ik wil vanaf café [naam café] beginnen. Ik was daar om wat te drinken. Toen ben ik naar de pokerzaal gelopen. Er waren veel mensen. Ik kreeg een klap op mijn hoofd. Toen heb ik dat pistool gepakt. Toen is hij naar buiten gegaan en ben ik ook naar buiten gegaan. Ik heb drie keer geschoten, één keer voor de deur van de ingang en buiten nog twee keer. Ik heb een 6.35 pistool. Ik zag die meneer wegrennen. Hij heeft mij een kopstoot gegeven. Ik rende achter hem aan. Ik heb hem geraakt. Ik stond vijf of zes meter van hem af. De volgende dag hoorde ik gelukkig dat hij nog leefde. Na de kopstoot heb ik het pistool gepakt dat in mijn jas zat. Ik heb in het café schoten gehoord. Ik ben die man achterna gerend. Toen ik buiten was heb ik geschoten. Ik had een of twee biertjes en een whisky gedronken. Het andere wapen had een kaliber van 7.65. De man die op de tafel sprong was bij mij. Die man op de tafel is dezelfde man die voor me uit rende. Ik was met die jongen in het café.
8.3.
[medeverdachte] verklaart [15] op 10 juni 2013 - zakelijk weergegeven - als volgt:
Het klopt wat [getuige 1] heeft verklaard. Het klopt ook dat [verdachte] met mij mee is gekomen ’s nachts na de schietpartij.
8.4.
[medeverdachte] verklaart [16] op 6 juni 2013 - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik was van plan om wat te gaan doen die avond, vrijdag. Wat te gaan drinken of iets. Ik ben richting Sittard gegaan. Ik was met nog iemand anders. Ik had een wapen bij me. We zijn bier gaan halen en hebben een biertje gedronken. Toen zijn we naar het café gegaan om wat te drinken. We zijn naar binnen gegaan. Die andere jongen heeft ook altijd een wapen bij zich. Ik had een 6.35. Er zaten kogels in. Ik had hem nog niet eerder gebruikt. Die andere was een 7.65. We zijn naar binnen gegaan en hebben wat gedronken. Die andere jongen was bij mij. Wij waren constant samen. We hebben alle twee whisky gedronken. Toen zag ik dat er nog een ruimte was. De deur ging open en ben ik daar gaan staan samen met die andere jongen. Daar zaten allemaal mensen te spelen. Al die tijd had ik het wapen bij me. Het zat in mijn jaszak. En toen is dat gebeurd. Ze waren aan het pokeren. Er stonden mensen en die man stond er ook bij. Die man kwam naar me toe en ging voor me staan. Die andere jongen stond achter, naast me. Ik kreeg een kopstoot. Ik zei tegen hem dat ik dadelijk mijn pistool zou trekken. Toen begon ie weer. Toen heb ik dat ding uit mijn zak gehaald. Ik heb dat ding ook laten zien aan hem. Toen rende die naar buiten. Toen ben ik ook naar buiten gerend. De man rende naar buiten. Daarvoor hoorde ik 2 maal toef toef achter mij. Die knallen kwamen van achter vandaan. Die jongen die met mij was had geschoten. Toen ben ik hem achterna gerend. Buiten zag ik de andere jongen die bij me was. Ik ben die man achterna gerend. Ik en die jongen met wie ik samen was gingen die kant op. Ik heb geschoten op een afstand van 5, 6 meter. Toen heb ik hem in zijn been geraakt. Hij keek naar me. Die andere jongen stond ernaast. Die schoot ook op hem. Ik hoorde buiten toef, toef, toef. Dat kwam niet uit mijn wapen. Die andere jongen schoot ook. We stonden daar samen. Op het moment dat ik schoot stond die andere jongen naast mij. Ik was aan het bidden dat die man niet dood zou gaan.
8.5.
[medeverdachte] verklaart [17] op 20 juni 2013 - zakelijk weergegeven - als volgt:
Die andere jongen stond naast me toen ik op die meneer schoot en hij heeft zelf ook geschoten. [verdachte] was samen met mij. We hebben een paar biertjes gedronken en zijn toen naar het café gegaan om nog wat te drinken. We zijn bij [naam café] naar binnen gegaan en hebben wat gedronken.
8.6.
[medeverdachte] verklaart [18] op 1 juli 2013 - zakelijk weergegeven - als volgt:
Die man gaf me die kopstoot. [verdachte] zat precies naast mij. Ik had ook mijn pistool. [verdachte] is op de tafel gesprongen. Hij stond met dat pistool in zijn hand op de tafel. Die [slachtoffer] rende naar buiten. Ik rende hem achterna. Ik en [verdachte] renden hem achterna. We zaten kort achter elkaar.
9. [getuige 1] verklaart [19] op 6 juni 2013 - zakelijk weergegeven - als volgt:
[medeverdachte] heeft mij verteld dat hij met [verdachte] naar café [naam café] is gegaan. Hij vertelde dat hij in dat café ruzie kreeg met een man. Die man was naar [medeverdachte] toegekomen. Toen gaf die man hem een kopstoot. [medeverdachte] vertelde dat hij boos werd. [medeverdachte] heeft toen gezegd tegen die man ik schiet. [medeverdachte] vertelde dat hij en die man toen ruzie kregen en dat ze naar buiten renden. [verdachte] is mee gerend. Zij hebben toen op die man geschoten. [medeverdachte] vertelde dat ze die man geraakt hadden. [medeverdachte] vertelde dat aan mij bij mij thuis. [verdachte] was daar bij aanwezig. [verdachte] zat erbij en riep: “Ja man, ja man.” Dat was in de nacht van vrijdag op zaterdag. Ik ken [verdachte] al heel lang.
Getuige wordt vervolgens een foto van verdachte [verdachte] getoond.De man afgebeeld op de foto herken ik als de [verdachte] waarover ik in mijn verklaring spreek.
10. Op 26 maart 2013 te 15.00 uur en 16.30 uur en op 28 maart 2013 te 21.30 uur werd door het Districtelijk Overlast Team [20] waargenomen dat [medeverdachte], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2], en [verdachte], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1], in een blauwe Ford Focus, voorzien van het Nederlandse kenteken [XX-XX-XX], door Roermond reden.
Overwegingen van de rechtbank
Verklaringen medeverdachte [medeverdachte]
Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] middels zware druk zijn verkregen, door zijn dochter in de verhoren te betrekken, en dat de naam van verdachte hem in de mond is gelegd, constateert de rechtbank dat uit het dossier het volgende blijkt.
[medeverdachte] heeft zich in eerste instantie beroepen op zijn zwijgrecht. In zijn verhoor afgenomen op 2 juni 2013 legt [medeverdachte] voor het eerst een verklaring af over hetgeen zich op 6 april 2013 in Nieuwstadt heeft afgespeeld en in de volgende verhoren verklaart hij daar uitgebreider over. Verbalisanten noemen in de verhoren de naam van verdachte en uiteindelijk noemt [medeverdachte] zelf ook de naam “[verdachte]” als zijnde de mededader. Ook wordt de dochter van [medeverdachte] door de verbalisanten in de verhoren genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de processen-verbaal van de verhoren niet is gebleken dat [medeverdachte] onder zodanige druk is gezet dat aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring moet worden getwijfeld. Voor zover op specifieke momenten toch enige druk is uitgeoefend overweegt de rechtbank verder dat enige druk in een verhoorsituatie soms nodig en toelaatbaar is om de waarheid boven tafel te krijgen. Het wijzen van verdachte op de gevolgen van een veroordeling voor zijn gezinssituatie bij verdenking van een ernstig strafbaar feit waarbij mensen de dood hadden kunnen vinden overschrijdt in dat opzicht niet dat wat als toelaatbare druk kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert daarom dat voor zover er druk is uitgeoefend op de medeverdachte, deze druk niet ontoelaatbaar is geweest.
De rechtbank is tevens van oordeel dat uit dezelfde processen-verbaal niet blijkt dat de verklaringen van [medeverdachte] hem in de mond zijn gelegd. Immers heeft [medeverdachte] tegenover de verbalisanten niet ontkend dat deze “[verdachte]” de mededader is, noemt hij hem zelf op enig moment zelf [verdachte] en wenst [medeverdachte] in de laatste verhoren niet meer te verklaren omdat hij “alles heeft verklaard en hij hierbij blijft.”
Ook anderszins heeft de rechtbank geen reden om aan de verklaringen van [medeverdachte] te twijfelen, daar hij ook zichzelf door de afgelegde verklaringen belast en hij nog vóór het afleggen van de verhoren bij de politie tegenover getuige [getuige 1] overeenkomstig heeft verklaard.
Verklaring getuige [getuige 1]
Medeverdachte [medeverdachte] en verdachte zijn na het bezoek aan het café naar getuige [getuige 1] gegaan alwaar [medeverdachte] in het bijzijn van verdachte aan getuige [getuige 1] heeft verteld wat er in café [naam café] was gebeurd. [medeverdachte] heeft verklaard dat het klopt dat hij na het incident samen met “[verdachte]” naar getuige [getuige 1] is gegaan. Getuige [getuige 1] herkent op een foto deze “[verdachte]” als zijnde verdachte. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van de getuige te twijfelen, nu zij geen reden had leugenachtig te verklaren. Integendeel, [medeverdachte] was haar (ex-)vriend en de vader van haar kind met wie ze een goed contact had.
Was verdachte een van de schutters?
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van [medeverdachte], in samenhang met de verklaring van getuige [getuige 1], alsmede haar herkenning van verdachte van een foto, alsmede het feit dat [medeverdachte] en verdachte op 26 en 28 maart 2013 in elkaars gezelschap zijn gesignaleerd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte één van de schutters was.
Voorbedachte raad?
Voor handelen met voorbedachten rade is vereist dat over het handelen is nagedacht; het moet in enige mate bedacht en gepland zijn. In deze zaak is er niemand die verklaart dat verdachte en zijn mededader al voordat zij naar het café gingen, het plan hadden om [slachtoffer] neer te schieten. De vraag is dan of uit het handelen zelf afgeleid kan worden dat verdachte en zijn mededader hun handelen van te voren bedacht hadden. Enige voedingsbodem voor deze hypothese is dat zowel verdachte als zijn mededader met een wapen het café betraden en dit ogenschijnlijk zonder noemenswaardige aanleiding tegen [slachtoffer] gebruiken [21] . Voorts is er een (niet verder uitgewerkte) CIE-melding [22] dat verdachten enige tijd voor de schietpartij [slachtoffer] geript zouden hebben. Tegen deze aanname pleit echter dat [medeverdachte] verklaart dat zowel hijzelf als zijn mededader standaard hun wapen bij zich droegen. Vervolgens kan de overtrokken reactie van verdachte en zijn mededader op [slachtoffer] verklaard worden als bedacht wordt dat zij zich kennelijk nauw verwant voelden aan [getuige 3] doordat ze zich zijn “brother” noemen [23] , zij die avond met deze [getuige 3] hebben gesproken [24] en er op dat moment het een en ander speelde tussen deze [getuige 3] en [slachtoffer] [25] . Tegen het idee dat verdachten op voorhand bedacht hadden dat ze [slachtoffer] zouden doden, pleit ook dat het dan niet voor de hand ligt om dit in een vol café te doen nadat zij daar tenminste drie kwartier verbleven terwijl ook de hele uitvoering (er wordt aanvankelijk in het plafond geschoten) niet echt past bij het voornemen om doelbewust te doden. De rechtbank concludeert hieruit dat van voorbedachte raad in deze zin moet worden vrijgesproken.
Van voorbedachte raad kan ook sprake zijn als het handelen zolang duurt dat tijdens dat handelen over het vervolg van dat handelen kan worden nagedacht. Toegepast op de situatie in deze zaak is dan de redenering dat verdachte en zijn mededader na het schieten in het café en het wegrennen door [slachtoffer] bedachten (besloten) dat ze hem zouden volgen en hem zouden beschieten. Over de vraag of gezegd kan worden dat verdachte en zijn mededader voldoende tijd hebben gehad om zich te beraden op het te nemen besluit, spoort de Hoge Raad de feitenrechter aan om alle argumenten pro en contra goed tegen elkaar af te wegen. Een citaat: “De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat” [26] . Toegepast op verdachte en zijn mededader stelt de rechtbank vast dat de hele ruzie van begin tot eind geen pauze heeft gekend waarin goed kon worden nagedacht over het vervolg daarvan. Voorts is in de vorige alinea overwogen dat aannemelijk is dat verdachte en zijn mededader ook om andere reden al boos waren op [slachtoffer] en de (lichte) kopstoot hen deed ontbranden in hevige woede, waardoor zij niet aarzelden (en ook niet nadachten) om [slachtoffer] naar buiten te volgen en te (blijven) beschieten. Genoemde omstandigheden voeren de rechtbank tot de slotsom dat ook ten aanzien van dit aspect moet worden vrijgesproken van voorbedachten rade.
Poging tot doodslag?
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als poging tot doodslag. De redenering die aan dit oordeel ten grondslag ligt, is de volgende. De verdediging heeft aangevoerd dat de schutters met de wapens op de benen van het slachtoffer hebben gericht. In het algemeen kan worden gezegd dat wie met een geladen vuurwapen in de richting van een persoon schiet, de aanmerkelijke kans op de koop toe neemt dat daardoor dodelijk letsel ontstaat. De intentie om alleen niet-vitale delen te raken, is alleen van invloed op de aanmerkelijke kans als aannemelijk is dat de schutter die intentie ook kan waarmaken. Dat kan het geval zijn als de verdachte zo dicht bij het slachtoffer staat dat richten op die niet-vitale delen voor een niet geoefende schutter goed mogelijk is. Dat kan (bij grotere afstand tot de beschotene) het geval zijn als de schutter een zodanig goede schutter is dat hij trefzeker kan bepalen waar zijn schot raakt. De rechtbank stelt vast dat de afstand van verdachte en zijn mededader tot het slachtoffer tenminste op vier tot vijf meter is te schatten. Dat is niet een zodanig kleine afstand dat een ongeoefende schutter trefzeker kan raken waar hij beoogt. Voorts komt de rechtbank niet tot de vaststelling dat verdachte en zijn mededader (bijvoorbeeld door lidmaatschap aan een schietvereniging) geoefende schutters waren en dit acht de rechtbank evenmin aannemelijk. De aanmerkelijke kans dat het schieten dodelijk letsel tot gevolg heeft, is tevens vergroot doordat uit de bewijsmiddelen is af te leiden dat verdachte en zijn mededader diverse alcoholische consumpties hadden genuttigd [27] .
Door de verdediging is aangevoerd dat het slachtoffer zou zijn beschoten op het moment dat het slachtoffer over het muurtje hing en alleen nog maar zijn achterwerk en benen te zien waren. Daarmee wil de verdediging kennelijk betogen dat de kans dat vitale delen geraakt zouden worden, afwezig was. De rechtbank vindt onvoldoende steun in de bewijsmiddelen om daarvan uit te gaan. In de eerste plaats verklaart het slachtoffer dat hij direct voor het schieten oogcontact had met de medeverdachte [28] en ook de medeverdachte verklaart dat het slachtoffer naar hem keek [29] en dat verdachte op het moment dat er geschoten werd naast hem stond [30] . Ten tweede blijkt uit de aangetroffen kogelgaten [31] en het geconstateerde letsel [32] dat er kennelijk ook ter hoogte van de geslachtsdelen is geschoten (in horizontaal vlak), hetgeen niet te verenigen is met dat het slachtoffer van achter met zijn voorkant liggend over de muur op die plek zou zijn beschoten. Ten derde verklaart medeverdachte dat hij bang is dat het slachtoffer dodelijk is getroffen [33] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 6 april 2013 te Nieuwstadt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels op die [slachtoffer] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
medeplegen van poging tot doodslag.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 287 juncto 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting - zoals is weergegeven in haar schriftelijk requisitoir - gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich blijkens de ter terechtzitting overgelegde pleitnota op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte en zijn mededader hebben, terwijl ze het vluchtende slachtoffer achtervolgden, meerdere kogels op hem afgevuurd. Dit alles speelde zich af in de nachtelijke uren, op straat en in een woonwijk. De aanleiding voor deze daad lijkt te zijn gelegen in een confrontatie tussen de medeverdachte en het slachtoffer in het drukbezochte café, waarbij het slachtoffer de medeverdachte een (lichte) kopstoot [34] zou hebben gegeven. De reactie hierop door verdachte en zijn mededader was buiten elke proportie. Verdachte en zijn mededader trokken beiden in het café een vuurwapen. Nadat verdachte in het drukbezochte café met zijn wapen in het plafond schoot, met alle levensgevaarlijke risico’s van dien, zijn zij het vluchtende slachtoffer naar buiten gevolgd en hebben zij daar al rennend de achtervolging ingezet. Beiden hebben buiten vanaf een afstand van ongeveer 5 meter op het slachtoffer geschoten, met als resultaat dat het slachtoffer letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer had niet de beschikking over een wapen of over een vluchtauto en dit was bekend bij verdachten.
Dat de mate van het letsel beperkt is gebleven doet aan de ernst van het handelen van verdachte en zijn mededader niets af. Zij hebben met hun handelen bewust het risico genomen dat zij het slachtoffer dodelijk zouden treffen. Het is slechts een kwestie van geluk geweest dat dit gevolg is uitgebleven. Voorts is het levensgevaarlijk om op de openbare weg kogels af te vuren.
Uit het dossier is gebleken dat het slachtoffer door dit gebeuren angst, pijn en fysiek ongemak heeft ondervonden. Maar ook op zijn gezin, familie en vrienden is de impact groot geweest. Overigens moet het incident ook beangstigend zijn geweest voor de omstanders die daarvan getuige zijn geweest. Het schietincident heeft ook - voornamelijk door de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden - grote onrust veroorzaakt in Nieuwstadt en omgeving en de rechtsorde ernstig geschokt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur de enige passende reactie op dit ernstige vergrijp. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het documentatieregister d.d. 10 september 2014 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte niet degene was die in het café belaagd werd. Verdachte heeft na de confrontatie tussen de medeverdachte en het slachtoffer als katalysator gewerkt door te roepen dat de medeverdachte moest schieten en door zelf een tweetal schoten in de volle cafézaal te lossen. Hierna heeft het feit zoals bewezenverklaard zich voltrokken. Ten opzichte van de medeverdachte wordt meegewogen dat uit de aangetroffen hulzen blijkt [35] dat verdachte buiten het café nog zeker zeven keer heeft geschoten.
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ter vergelding en om verdachte het verkeerde van zijn handelen te doen inzien een lange gevangenisstraf passend is. Omdat de rechtbank echter niet komt tot een bewezenverklaring van poging tot moord - zoals de officier heeft gevorderd -, maar tot poging doodslag, zal zij de duur van deze gevangenisstraf bepalen op 42 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 45, 47, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het
primairten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers, mr. J. Iding en mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. H.H. Dethmers voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2014.
Buiten staat
Mr. J. Iding is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de ‘print van scan 11/12/2013 van origineel’ van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie, regio Limburg-Zuid, divisie Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2013030335, gedateerd 31 oktober 2013, en de daarbij behorende bijlagen, genummerd pagina 1 tot en met 1816.
3.Proces-verbaal van aangifte, 6 april 2013, dossierpagina’s 432 tot en met 434.
4.Een geschrift, inhoudende de geneeskundige verklaring van het Orbis Medisch Centrum betreffende [slachtoffer], d.d. 6 april 2013, behorende bij het onder 3 vermelde proces-verbaal, dossierpagina’s 438 en 439.
5.Foto gevoegd als bijlage bij het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 24 mei 2013, behorende bij het onder 6 vermelde proces-verbaal, dossierpagina 499.
6.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 24 mei 2013, dossierpagina’s 496 tot en met 498.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 22 april 2013, dossierpagina’s 463 tot en met 468
8.Een geschrift, inhoudende de vluchtroute van het slachtoffer, dossierpagina 495.
9.Proces-verbaal van bevindingen Leider Plaats Delict, d.d. 8 april 2013, dossierpagina 361.
10.Proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 22 april 2013, dossierpagina’s 466 en 467.
11.Een geschrift, inhoudende het munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Nieuwstadt op 6 april 2013, d.d. 14 mei 2013, afkomstig van het NFI, dossierpagina’s 516 tot en met 524.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige, 18 juni 2013, dossierpagina 46.
13.Proces-verbaal van bevindingen (1e verhoor verdachte), d.d. 1 juni 2013, dossierpagina’s 53 tot en met 61.
14.Proces-verbaal van bevindingen (3e verhoor verdachte), d.d. 3 juni 2013, dossierpagina’s 64 tot en met 75.
15.Proces-verbaal van bevindingen (5e verhoor verdachte), d.d. 10 juni 2013, dossierpagina’s 142 tot en met 146.
16.Proces-verbaal van bevindingen (verhoor verdachte), d.d. 14 oktober 2013, dossierpagina’s 88 tot en met 141.
17.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 24 juni 2013, dossierpagina’s 147 tot en met 159.
18.Proces-verbaal van bevindingen (verhoor verdachte), d.d. 5 juli 2013, dossierpagina’s 194 tot en met 207.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 6 juni 2013, dossierpagina’s 1303 tot en met 1308.
20.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 10 april 2013, dossierpagina’s 1476 en 1477.
21.Getuigen [getuige 4] (dossierpagina 661) en [getuige 5] (dossierpagina 991) spreken over een “zachte” kopstoot.
22.Proces-verbaal Criminele Inlichtingen Eenheid d.d. 3 juli 2013, dossierpagina 1474.
23.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6], d.d. 8 april 2013, dossierpagina 605, proces-verbaal verhoor getuige [getuige 7] d.d. 8 april 2013, dossierpagina 629 en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] d.d. 18 april 2013, dossierpagina 690.
24.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8], d.d. 22 april 2013, dossierpagina 1138 en het proces-verbaal van verhoor [getuige 3], d.d. 30 september 2013, proces-verbaalnummer PL233R-2013030335-215.
25.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], d.d. 9 april 2013, dossierpagina 678 en proces-verbaal bevindingen d.d. 23 april 2013, dossierpagina 968.
26.Hoge Raad d.d. 30 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2844).
27.Zie bewijsmiddelen 8.2., 8.4. en 8.5.
28.Zie bewijsmiddel 1.
29.Zie bewijsmiddel 8.4.
30.Zie bewijsmiddelen 8.4. en 8.5.
31.Zie bewijsmiddelen 3 en 4.
32.Zie bewijsmiddel 2.
33.Zie bewijsmiddelen 8.2. en 8.4.
34.Zie noot 21.
35.Zie bewijsmiddel 6.