ECLI:NL:HR:2014:2844

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
13/00377
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van voorbedachte raad in een moordzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van moord met voorbedachte raad op 24 december 2009 in Rijswijk. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad stelde vast dat uit de feiten en omstandigheden niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte zich had voorgenomen het slachtoffer van het leven te beroven voordat zijn medeverdachten de woning binnengingen. De medeverdachte had expliciet aangegeven dat zij niet wilde dat het slachtoffer zou worden doodgeschoten of pijn zou lijden. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van voorbedachte raad niet voldoende was onderbouwd en vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

30 september 2014
Strafkamer
nr. 13/00377
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 december 2012, nummer 22/001288-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. de Boorder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1 voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is door het Hof, voor zover hier van belang, onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 24 december 2009 te Rijswijk tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- [slachtoffer] vastgegrepen en/of
- meermalen tegen het gezicht en de armen en/of het been van [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
- met een of meer elektriciteitssnoeren de enkels en/of handen en/of polsen van [slachtoffer] geboeid en/of vastgebonden en/of
- de mond van [slachtoffer] gekneveld, althans een stropdas om het hoofd van [slachtoffer] gebonden en een pannenlap in de mond van [slachtoffer] geduwd en een overhemd over het hoofd van [slachtoffer] gedaan en/of
- de hals van [slachtoffer] omsnoerd en/of
- geweld en/of druk uitgeoefend op de hals van [slachtoffer],
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2.2.
Met betrekking tot deze bewezenverklaring heeft het Hof het volgende overwogen:
"Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 24 december 2009 omstreeks 11:50 uur wordt in een slaapkamer van de woning aan de [a-straat 1] te Rijswijk het levenloze lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen. Het slachtoffer lag in rugligging op de grond met zijn polsen met elektriciteitskabels op de rug gebonden en de enkels geboeid. Zijn polsen waren door middel van een elektriciteitssnoer verbonden aan de elektriciteitskabel om zijn enkels, welk snoer was strak getrokken waardoor zijn benen en knieën waren gebogen. Voor het voorhoofd en de ogen van het slachtoffer was tamelijk strak een overhemd gebonden. Voor en in de mond van het slachtoffer bevond zich een pannenlap, welke was gefixeerd met een stropdas die zeer strak om het hoofd was gebonden.
Van de stropdas welke om het hoofd van het slachtoffer was gebonden, is een DNA-mengprofiel verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [medeverdachte 1]. Op een stekker van het elektriciteitssnoer waarmee de handen en enkels van het slachtoffer waren bijeengebonden, is een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [medeverdachte 2]. De kans dat deze DNA-(meng)profielen afkomstig zijn van een willekeurig ander persoon is één op één miljard.
Uit een analyse van de zendmastgegevens van 24 december 2009 van de zendmast gelegen schuin tegenover de woning van het slachtoffer volgt dat om 05:15 uur met de telefoon van [medeverdachte 3] gedurende 22 seconden is gebeld naar het de telefoon van de verdachte. Ook heeft de telefoon van de verdachte om 04:07 uur gedurende 33 seconden contact gehad met het telefoonnummer 06-[001], welk nummer op naam staat van de vriendin van [medeverdachte 1] genaamd [betrokkene 1].
Uit de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in onderling verband en samenhang bezien volgt onder meer het navolgende. In de nacht van 23 of 24 december 2009 komt de verdachte met [medeverdachte 5] aan bij de woning van [medeverdachte 2] aan de [b-straat] te 's-Gravenhage. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] horen daar van de verdachte het verhaal van [medeverdachte 5]; dat het slachtoffer, de ex-partner van [medeverdachte 5], haar dochter meermalen heeft misbruikt en dat hem "een lesje" moet worden geleerd. [medeverdachte 2] verklaart dat verdachte in de woning zei: "Nana, ik heb iemand, en zij weet waar geld ligt, zij vraagt of wij iets voor haar willen doen, en dan kunnen wij het geld krijgen".
Daarop gaan zij naar beneden naar de auto van [medeverdachte 5] waar [medeverdachte 5] nogmaals haar verhaal doet en vertelt over de € 150.000,- die in de woning van het slachtoffer zou liggen. [medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en de verdachte zijn hierop [medeverdachte 1] gaan ophalen in het centrum van 's-Gravenhage. [medeverdachte 5] doet dan wederom haar verhaal. Er zou € 150.000,- in de slaapkamer van het slachtoffer liggen, welke zij bij aantreffen mochten meenemen. Er is expliciet gesproken over het slaan en vastbinden van het slachtoffer. Bij het zien van een vuurwapen bij [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 5] gezegd dat zij niet wilde dat het slachtoffer zou worden doodgeschoten of dat hij pijn zou lijden.
[medeverdachte 5] heeft de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vervolgens in de vroege morgen van 24 december 2009 in de auto naar de woning van het slachtoffer aan de [a-straat 1] te Rijswijk gereden. Aldaar heeft zij de huissleutels van de woning aan één van de medeverdachten gegeven en hen gezegd dat het slachtoffer goed is in het onthouden van gezichten. Hierop zijn [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die geen van drieën gezichtsbedekkende kleding droegen, de woning binnengegaan, [medeverdachte 2] bewapend met een mes en [medeverdachte 1] met een vuurwapen. [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben het vuurwapen bij [medeverdachte 1] gezien. [medeverdachte 5] is met de verdachte in de auto blijven zitten.
In de woning zijn [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de slaapkamer van het slachtoffer binnengegaan. Bij het binnengaan van de slaapkamer heeft [medeverdachte 1] het slachtoffer, welke was opgestaan uit bed, omgedraaid, een vuurwapen op zijn nek gericht en tegen het slachtoffer gezegd "blijf daar, niet bewegen". Ook heeft [medeverdachte 1] zijn hand voor de mond van het slachtoffer gehouden, zodat deze niet kon gaan schreeuwen. Terwijl het slachtoffer met zijn bovenlichaam op bed lag, heeft [medeverdachte 2] zijn handen op de rug geboeid met het elektriciteitssnoer van een nachtlampje. Het slachtoffer is hierna door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de grond gewerkt waar [medeverdachte 2], met een elektriciteitskabel aangereikt door [medeverdachte 3], wederom de polsen en ook de enkels van het slachtoffer heeft geboeid en de polsen en de enkels met een snoer aan elkaar heeft verbonden. Het slachtoffer stribbelde hierbij tegen met zijn benen. [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer daarop naar beneden gedrukt. [medeverdachte 2] heeft het slachtoffer vervolgens met een overhemd geblinddoekt en een stropdas om de mond van het slachtoffer gebonden.
Nadat het slachtoffer was geboeid, gekneveld en geblinddoekt zijn de medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning gaan doorzoeken naar geld. [medeverdachte 2] heeft uit de woning twee armbanden, een portemonnee, een geldbedrag van € 250,-, een horloge en een mobiele telefoon weggenomen. De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft een plastic tas met daarin een scheerapparaat en een lege cameradoos uit de woning weggenomen. De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft in de woning van het slachtoffer sporen weggepoetst.
Als [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] na enige tijd terugkeren bij de auto, zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] woedend dat zij geen geld hebben gevonden in de woning van het slachtoffer. [medeverdachte 1] geeft de verdachte een klap in het gezicht. Zij vertellen [medeverdachte 5] en de verdachte dat zij het slachtoffer hebben geslagen en vastgebonden. Zij geven aan dat het slachtoffer een oude man bleek te zijn en dat [medeverdachte 5] moet terugkeren naar de woning om de man los te maken.
De verdachte verklaart dat hem werd gevraagd om te bidden voor het slachtoffer. Niettemin vertrekken zij met de auto om [medeverdachte 5] te laten pinnen en hen vervolgens naar het huis van [medeverdachte 2] te brengen."
2.2.3.
Voorts heeft het Hof omtrent de voorbedachte raad het volgende overwogen:
"Het hof stelt voorop dat van voorbedachte raad sprake is indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden over de betekenis en de mogelijke gevolgen van het te nemen of genomen besluit en zich daarvan rekenschap te geven. Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest wat [medeverdachte 5] wilde dat met het slachtoffer moest gebeuren. [medeverdachte 5] heeft dit als eerste aan de verdachte verteld, waarop hij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft benaderd. Onderweg naar de woning van het slachtoffer is ook nog besproken wat er met het slachtoffer diende te gebeuren: hem moest een lesje worden geleerd; hij moest worden geslagen en vastgebonden. Het moest lijken op een beroving; enig geld dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] in de woning zouden aantreffen mochten zij meenemen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte in de tussenliggende tijdspanne voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich te kunnen beraden over de betekenis en de mogelijke gevolgen van zijn besluit en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte heeft mitsdien gehandeld met voorbedachten rade."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Uit de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden, zoals hiervoor onder 2.2.2 weergegeven, kan niet zonder meer volgen dat de verdachte zich voordat zijn medeverdachten zich de toegang tot de woning hadden verschaft, op enig moment heeft voorgenomen het slachtoffer van het leven te beroven. Uit die feiten en omstandigheden volgt immers dat de medeverdachte [medeverdachte 5] aan de verdachte en de overige medeverdachten de opdracht gaf om het slachtoffer een "lesje te leren", maar dat zij niet wilde dat "het slachtoffer zou worden doodgeschoten of dat hij pijn zou lijden". Aan de omstandigheid dat de verdachte, zoals het Hof overweegt in diens nadere bewijsoverweging, toen "voldoende tijd en gelegenheid [heeft] gehad om zich te kunnen beraden over de mogelijke betekenis en de gevolgen van zijn besluit", kan niet zonder meer de gevolgtrekking worden verbonden dat zijn besluit ook inhield dat het slachtoffer de dood zou vinden. Nu de door het Hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden diens oordeel dat de verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd niet kunnen dragen, is de bewezenverklaring in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 september 2014.
Mr. Jörg is buiten staat dit arrest te ondertekenen.