ECLI:NL:RBLIM:2014:9100

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
03/700336-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, bewezen poging tot doodslag en bedreiging met de dood

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en bedreiging met de dood. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, omdat het bestanddeel 'voorbedachten rade' niet bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 6 juni 2014 in Maastricht, waar de verdachte met een mes stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer heeft gemaakt, wat resulteerde in een steekwond in het bovenbeen van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte zozeer gericht waren op het willen doden van het slachtoffer, dat opzet op de dood aangenomen moest worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, en de impact van de feiten op het slachtoffer, die ernstige psychische gevolgen ondervond van de bedreigingen en de steekpartij. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de angst die het slachtoffer had ervaren, wat leidde tot een hogere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700336-14
Datum uitspraak : 20 oktober 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught, Lunettenlaan 501 te Vught.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 oktober 2014. Op deze zitting zijn gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
heeft geprobeerd [slachtoffer] (al dan niet met voorbedachten rade) te doden dan wel geprobeerd heeft haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ten aanzien van feit 2:
[slachtoffer] heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord, nu hij het bestanddeel “met voorbedachten rade” niet bewezen acht. Wel acht hij de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte voorwaardelijk opzet op het overlijden van [slachtoffer] heeft gehad door meerdere malen met een mes stekende bewegingen in de richting van haar borststreek te maken. Hiertoe heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer], de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de foto’s van het toegebrachte letsel.
Eveneens acht de officier van justitie de onder 2 ten laste gelegde bedreiging met de dood wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van de getuige [getuige 2] en de What’s app berichten van verdachte aan [naam 1] en [naam 2].
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord bepleit, nu volgens hem het bestanddeel “met voorbedachten rade” niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft zijn standpunt onderbouwd door te verwijzen naar een arrest van de Hoge Raad van 30 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2842). Uit dat arrest blijkt dat de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit een belangrijke objectieve aanwijzing vormt dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar dat dit de rechter niet ervan behoeft te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. In dit geval is volgens de raadsman sprake van dergelijke contra-indicaties. Uit het dossier blijkt namelijk dat verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] wilde praten en dat hij in de war en in paniek was toen hij [slachtoffer] heeft gestoken. Ook heeft verdachte in een opwelling gehandeld. Hij heeft immers geen mes meegenomen naar de woning en het eerste mes dat hij uit de keukenlade heeft gepakt, weer weggelegd.
Evenmin acht de raadsman de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte volgens hem geen opzet op het overlijden van het slachtoffer had. Het boos opzet kan enerzijds niet uit de verklaring van verdachte worden afgeleid. Anderzijds kan het (voorwaardelijk) opzet evenmin uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen worden afgeleid. Op basis van het dossier kan namelijk onvoldoende worden vastgesteld op welke afstand van [slachtoffer] verdachte stond en met welke kracht hij de stekende beweging(en) in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt. Wel heeft de raadsman zich gerefereerd aan een bewezenverklaring van de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Eveneens heeft hij algehele vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging bepleit, omdat de aangifte van [slachtoffer] niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1] Bewijsmiddelen voor de feiten 1 en 2
Op 6 juni 2014 omstreeks 10.30 uur stond [slachtoffer] met haar moeder in de keuken van haar woning in Maastricht. [2] [slachtoffer] hoorde ineens lawaai vanuit de tuin en zij zag verdachte toen in de tuin staan. Om in de tuin te komen, is verdachte over de schutting geklommen. [slachtoffer] zag dat verdachte een agressieve blik in zijn ogen had en direct op haar en haar moeder kwam aflopen. Hij pakte (in ieder geval) één mes uit een keukenlade en schreeuwde toen: “je gaat eraan” [3] en/of “als ik ga, dan ga je mee”. [4] [slachtoffer] moeder is op dat moment tussen haar dochter en verdachte in gesprongen en heeft het mes vastgepakt dat verdachte vasthield. Daarop gooide verdachte het mes in de afwasbak en ging op de grond zitten. Vervolgens werd er tussen verdachte en [slachtoffer] gesproken. [5] Verdachte leek toen te kalmeren. [6] Toen [slachtoffer] vervolgens met haar looprek richting de woonkamer liep, pakte verdachte een zilverkleurig vleesmes. [7] Het betrof een scherp mes, waarmee verdachte altijd de kip sneed. [8] Verdachte liep vervolgens achter [slachtoffer] aan en duwde haar op de eettafel, [9] waarna zij met haar rug op de tafel viel. [10] Op dat moment kon zij geen kant op. [11] Terwijl [slachtoffer] op de tafel lag en zich probeerde af te weren met het looprek, maakte verdachte met het mes dat hij in zijn linkerhand vasthield, stekende bewegingen in de richting van haar bovenlichaam/ borststreek. [12] [slachtoffer] moeder is opnieuw tussen haar en verdachte in gesprongen en zag dat verdachte het mes in het rechter bovenbeen van [slachtoffer] stak. [13] Haar stiefvader pakte daarop de arm van verdachte vast en sleepte hem naar achteren, [14] waarna verdachte het mes weggooide en het huis uit vluchtte. [15]
Op basis van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte met een mes meerdere stekende bewegingen in de richting van de borstreek, dus het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gemaakt en haar daarbij eenmaal in het bovenbeen heeft gestoken. Eveneens heeft verdachte [slachtoffer] op die dag bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door “als ik ga, dan gaan we samen” en/of “je gaat eraan” of woorden van gelijke dreigende aard of strekking tegen haar te zeggen.
Vrijspraak poging tot moord
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden, zoals deze uit het dossier blijken, niet kan volgen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Niet blijkt van een vooropgezet plan van verdachte om [slachtoffer] te vermoorden. Verdachte nam immers geen wapens mee naar de woning van [slachtoffer]. Bovendien heeft verdachte op enig moment het aanvankelijk ter hand genomen mes weggegooid of weggelegd, waarna hij op de grond ging zitten en kort met [slachtoffer] praatte. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord.
Bewijsverweer
De raadsman heeft betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer].
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte stelt dat hij niet de bedoeling had om [slachtoffer] te doden. Daarmee resteert de vraag of het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. Nadat verdachte in de keuken op de grond zat en kort met [slachtoffer] had gesproken, heeft hij opnieuw een scherp mes uit de keukenlade gepakt en is daarmee achter [slachtoffer] aangelopen. Verdachte heeft haar op de tafel geduwd, waardoor Mullender met haar rug op de tafel viel en vervolgens - terwijl zij geen kant op kon - stekende bewegingen in de richting van haar borststreek gemaakt.
Deze gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het willen doden van [slachtoffer], dat opzet op de dood van [slachtoffer] moet worden aangenomen. Feit van algemene bekendheid is immers dat zich in het bovenlichaam kwetsbare delen bevinden. Wanneer daarop met een (scherp) mes wordt ingestoken kan dat tot de dood van het slachtoffer leiden. De omstandigheid dat verdachte [slachtoffer] uiteindelijk slechts in het bovenbeen en niet in de borststreek heeft geraakt, doet daar niet aan af. Immers verdachte heeft [slachtoffer] gestoken nadat hij haar op de tafel duwde terwijl zij zich daartegen verzette. Het gaat daarbij om twee personen die in beweging zijn. Het lijkt dan meer toeval te zijn dat de op dat moment uitgevoerde stekende bewegingen van verdachte richting de borststreek van zijn bewegende slachtoffer die met haar rug op de tafel viel, uiteindelijk resulteerden in een steek in het bovenbeen. Overigens is niet gesteld of gebleken dat verdachte met het mes alleen in het bovenbeen van [slachtoffer] wilde steken.
Uit de verklaring van [slachtoffer] en haar moeder volgt dat verdachte [slachtoffer] zo dicht was genaderd dat hij haar op tafel kon drukken om vervolgens met het mes stekende bewegingen richting haar bovenlichaam te maken. Uit de verklaring van verdachte ter zitting en bij de politie blijkt dat het om een scherp mes ging waarmee hij eerder altijd de kip sneed. Met die vaststellingen verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman over de door hem gestelde onduidelijkheid over de afstand tussen verdachte en het slachtoffer én de kracht waarmee gestoken zou zijn.
Het slachtoffer bevond zich immers onder handbereik van verdachte. Voor het bewezen verklaarde feit is het maken van steekbewegingen met een scherp mes voldoende redengevend met name nu zowel verdachte als het slachtoffer in beweging waren op het moment dat die stekende bewegingen werden gemaakt. De rechtbank acht de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Alternatief scenario
Verdachte heeft hier slechts tegenover gesteld dat hij nooit het opzet had om [slachtoffer] te doden en enkel met haar wilde praten. Deze verklaring acht de rechtbank onaannemelijk. Indien verdachte al de intentie had om met [slachtoffer] te willen praten, dan was hij niet over de schutting geklommen om zo via haar achtertuin haar woning binnen te dringen. Ook de door verdachte in de ochtend van 6 juni 2014 aan [slachtoffer] verzonden tekstberichten die zich in het dossier bevinden en waarover [slachtoffer] verklaard, zoals “ik kom mijn beloften na”, “I’ve got nothing to lose” en “Time has come”, passen niet bij de door verdachte geschetste intentie dat hij alleen wilde praten. Evenmin ligt het dan in de rede om, zoals verdachte heeft gedaan, [slachtoffer] voorafgaand aan het onder feit 1 bewezen meermalen te bedreigen. Met name de uitlating “Je gaat eraan” kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk anders worden gezien dan als een uiting van zijn intentie om [slachtoffer] te doden. In ieder geval wijzen deze woorden volstrekt niet op een intentie om slechts met haar te gaan praten. De rechtbank acht veeleer aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld uit wanhoop of onmacht na weer een hernieuwde afwijzing van de zijde van [slachtoffer].
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 06 juni 2014 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt en met een mes in een been van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 2:
op 06 juni 2014 in de gemeente Maastricht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “als ik ga, dan gaan we samen” en/of “je gaat er aan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van verdachte

Door de psychiater, dr. H.E.M. van Beek, is een rapportage over verdachte uitgebracht. De psychiater heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een depressieve stoornis die op dit moment aan het afnemen is en een paniekstoornis. Hij beschrijft verdachte als een man die in 2010 een herseninfarct heeft doorgemaakt waardoor hij van karakter is veranderd: verdachte wordt sneller emotioneel en praat wat trager dan voor het herseninfarct. In de periode voor 6 juni 2014 waren er forse relatieproblemen tussen verdachte en het slachtoffer. Het slachtoffer had verdachte in die tijd verteld dat zij de relatie beëindigde. Verdachte heeft toen een zelfmoordpoging gedaan en is ruim een week opgenomen. Volgens de psychiater ging verdachte op 6 juni 2014 naar het slachtoffer toe in de hoop dat hun relatieproblemen opgelost konden worden.
De psychiater concludeert dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard voor het bewezenverklaarde.
Met deze conclusie kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze over.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is
geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

6.De oplegging van straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf moeten volgens de officier van justitie als bijzondere voorwaarden worden verbonden dat verdachte zich bij de reclassering meldt en verplicht wordt zich te laten behandelen bij FPP De Horst of soortgelijke ambulante forensische zorg. Ook moet het verdachte verboden worden zich op te houden in de [adres] te Maastricht dan wel contact te (doen) leggen met slachtoffer [slachtoffer].
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een gevangenisstraf bepleit die gelijk is aan de duur die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer], zijn ex-partner. Ook heeft hij haar met de dood bedreigd.
Verdachte heeft met zijn handelen diverse mensen angst, letsel en pijn bezorgd. Zijn ex-partner en haar moeder en stiefvader hebben op indringende wijze moeten ervaren hoe verdachte kennelijk ook kan zijn. Hij is naar de woning van zijn ex-partner gegaan, de plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Daar is hij over de schutting geklommen en heeft haar in de keuken met de dood bedreigd, waarna hij een mes uit de keukenlade pakte. Nadat de moeder van zijn ex-partner tussen beiden is gesprongen, pakte verdachte vervolgens weer een mes uit de keukenlade, liep daarmee achter zijn ex-partner aan, duwde haar op de tafel en maakte toen stekende bewegingen in de richting van haar bovenlichaam.
Poging tot doodslag is een van de ernstigste strafbare feiten, nu dit een feit betreft dat tegen het menselijk leven is gericht. Zoals uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt heeft dit feit naast lichamelijke, ook grote psychische gevolgen voor [slachtoffer] gehad. Haar leven wordt nu alleen nog maar bepaald door hevige angst: ze durft niet alleen te zijn, laat staan alleen de straat op te gaan en zij is de hele dag door erg alert.
Het is de rechtbank bekend dat veelal als uitgangspunt voor een voltooide doodslag wordt gehanteerd een gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 jaren. Nu het hier gaat om een poging tot doodslag, is een lagere straf op zijn plaats.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het hem betreffende strafblad, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest. Hiermee zal de rechtbank ten voordele van verdachte rekening houden.
Gelet op de ernst van het feit is in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats, ook als rekening wordt gehouden met het feit dat het hier niet om een voltooide, maar om een poging tot doodslag gaat.
De rechtbank heeft evenwel ook acht geslagen op het reclasseringsadvies dat over verdachte is opgemaakt. Uit dat advies en het advies van de psychiater blijkt dat de depressieve stoornis waarmee verdachte ten tijde van het plegen van de feiten kampte, aan het afnemen is. Daardoor is de kans op recidive verminderd. Ook wil verdachte meewerken aan begeleiding en behandeling om te leren hoe hij het gevaar op recidive verder kan verminderen. Er zijn geen aanwijzingen dat hij zich aan begeleiding/behandeling zal onttrekken. Daarnaast heeft verdachte ingestemd met een in onderling overleg overeengekomen contact- en straatverbod voor de duur van twee jaren. Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage van de psychiater die over verdachte is opgemaakt, waarin wordt geconcludeerd dat verdachte voor het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
De rechtbank acht het, alles afwegende, passend en geboden dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd. Dit is een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank de ernst van de feiten in de eis van de officier van justitie onvoldoende tot uitdrukking vindt komen. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, acht de rechtbank niet aangewezen. Hoewel uit het rapport van de psychiater blijkt dat verdachte ambulant psychiatrisch moet worden behandeld voor zijn depressieve stoornis om de kans op herhaling in de toekomst te beperken of te voorkomen, wordt deze recidivekans als matig ingeschat. Daarnaast is deze kans slechts aanwezig onder “soortgelijke stresserende omstandigheden als ten tijde van het ten laste gelegde”. Uit voormelde rapportage, het reclasseringsadvies en de verklaring van verdachte ter zitting, blijkt dat hij gemotiveerd is om zich te laten begeleiden en behandelen en dat er nauwelijks risico is dat hij zich aan begeleiding en behandeling zal onttrekken. Een dwingend kader in de vorm van een deels voorwaardelijke straf acht de rechtbank, gelet daarop, niet vereist. Bovendien kan de noodzakelijk geachte ambulante psychiatrische behandeling in het kader van de voorlopige invrijheidstelling plaatsvinden.
Voor een strafrechtelijk contactverbod naast het reeds door verdachte vrijwillig aangegaan contact en -straatverbod bestaat geen aanleiding.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar.
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 oktober 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 juni 2014 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met eens mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of vervolgens met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in een been van die [slachtoffer] heeft gesneden/gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 06 juni 2014 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of (vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in een been van die [slachtoffer] heeft gesneden/gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 06 juni 2014 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of (vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in een been van die [slachtoffer] heeft gesneden/gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2014 tot en met 06 juni 2014 in de gemeente Maastricht meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer] heeft bedreigd (telkens) met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik snij je dochter de strot door” en/of “als ik je niet krijg dan krijgt niemand je” en/of “als ik ga, dan gaan we samen” en/of “je gaat er aan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2400-2014062034 d.d. 26 juni 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 82 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 48 van de doornummering.
3.Proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op de pagina’s 39 en 40 van de doornummering.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 48 van de doornummering.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 48 van de doornummering.
6.Proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op de pagina 40 van de doornummering.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 48 van de doornummering.
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 6 oktober 2014.
9.Proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 40 van de doornummering.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 48 van de doornummering.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 50 van de doornummering.
12.Proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 40 van de doornummering, proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 48 van de doornummering en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 50 van de doornummering.
13.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 48 van de doornummering.
14.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 50 van de doornummering.
15.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 48 van de doornummering en proces-verbaal verhoor getuige d.d. 6 juni 2014, als weergegeven op pagina 50 van de doornummering.