ECLI:NL:RBLIM:2014:7604

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
03/700266-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met blijvend letsel door steekincident in Kerkrade

Op 2 september 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 13 april 2013 in Kerkrade zijn stiefvader met een mes in de hals heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, op dat moment in een psychotische episode verkeerde. De officier van justitie had poging tot moord ten laste gelegd, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachten rade handelde. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, maar werd de poging tot doodslag wel bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, al dan niet in voorwaardelijke zin, en dat hij de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel had aanvaard door te steken in de hals van het slachtoffer.

De rechtbank heeft de ernst van het feit onderkend, waarbij het slachtoffer blijvend letsel heeft opgelopen. De verdachte is sterk verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat invloed had op de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van twee jaar op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank merkte op dat er geen kliniek bereid was de verdachte op te nemen voor behandeling, wat de mogelijkheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden uitsloot. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte zonder behandeling terugkeert in de maatschappij, wat het recidivegevaar vergroot. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen kledingstukken gelast en de wettelijke voorschriften toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700266-13
Datum uitspraak : 2 september 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst, Op de Geer 1 Sittard.
Raadsman is mr. W.W.J. Schoonbrood, advocaat te Heerlen.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 april 2014, 17 juni 2014 en 19 augustus 2014.
De rechtbank heeft op 19 augustus 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te vermoorden dan wel heeft geprobeerd hem te doden, dan wel heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte op 13 april 2013 [slachtoffer] met een mes in diens hals heeft gestoken. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], de verklaringen van de ooggetuigen, de bekennende verklaring van de verdachte en de medische stukken omtrent het letsel van het slachtoffer. De officier van justitie heeft betoogd dat op basis van de feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit het dossier, niet bewezen kan worden dat de verdachte hierbij met voorbedachten rade heeft gehandeld. Zij heeft dan ook tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot moord gerekwireerd. Volgens haar is wel sprake van een poging tot doodslag, gelet op kwetsbare plaats van het lichaam waar de verdachte het slachtoffer heeft gestoken. Zij acht daarmee het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Hij pleit daarom voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat voor zowel poging tot moord alsmede voor poging tot doodslag opzet op de dood is vereist, al dan niet in voorwaardelijke zin.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het verdachte ten tijde van zijn handelen aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken, ten gevolge van de psychose waarin hij verkeerde. Een en ander staat aan een bewezenverklaring van opzet bij de verdachte in de weg. Ook om deze reden dient de verdachte vrijgesproken te worden van het primair ten laste gelegde, maar ook van het subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu er volgens de raadsman tenminste sprake was van voorwaardelijk opzet doordat de verdachte een ontbijtmes met stompe punt heeft gehanteerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1] De feiten
Op 14 april 2013 doet [slachtoffer] aangifte tegen de zoon van zijn partner, zijnde verdachte. Deze heeft hem op 13 april 2013 in zijn nek gestoken.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij in zijn woning te Kerkrade aan de keukentafel samen met zijn broer [getuige 1] en een vriend genaamd [getuige 2] iets zat te drinken, toen hij zag dat de verdachte vanaf de bovenverdieping van de woning naar beneden gerend kwam. Vervolgens zag de aangever dat de verdachte met zijn hand uithaalde, waarna hij overal bloed zag. De aangever omschrijft het bloeden als een fontein. [slachtoffer] heeft geen wapen gezien, maar heeft wel gevoeld dat hij in zijn nek gestoken werd. [2]
De forensisch geneeskundige heeft op grond van de bestudering van de stukken uit het medisch dossier van [slachtoffer] in combinatie met haar bevindingen tijdens het onderzoek op 5 juni 2014 geconcludeerd dat er bij het slachtoffer sprake is van een status na een toegebracht scherp letsel in de hals. Ten gevolge van een steekverwonding met een scherp voorwerp op 13 april 2014 ontstond letsel aan de grote halsader rechts, waarvoor acuut operatief ingrijpen noodzakelijk was. Na de operatie bleek er sprake van een klinisch beeld passend bij letsel aan de bovenste plexus brachialis. Dit is het knooppunt van de zenuwvezels verantwoordelijk voor de zenuwvoorziening van de gehele arm, die vanuit de nek/hals via de oksel in de arm loopt. Ter behandeling van de functiebeperkingen van de arm en hand werd gestart met revalidatiedagbehandeling in de vorm van fysiotherapie en ergotherapie. [3]
Uit een aanvullend rapport d.d. 14 juli 2014 blijkt dat de behandelend revalidatiearts tot de conclusie is gekomen dat er een eindstadium is bereikt met betrekking tot de functionaliteit van de spieren in de rechterbovenarm van [slachtoffer]. Nu er sprake is van een beperking van de functie en verminderde duurkracht van de biceps- en tricepsmusculatuur van de rechterarm, waarvan geen herstel meer is te verwachten, dient geconcludeerd te worden dat [slachtoffer] blijvend letsel heeft overgehouden van het steken door de verdachte. [4]
De ooggetuigen, die samen met aangever aan de keukentafel zaten op het moment dat de verdachte toestak, bevestigen het relaas van de aangever.
[getuige 1], de broer van aangever, heeft verklaard dat hij samen met zijn broer en een vriend genaamd [getuige 2] aan de keukentafel zat toen plotseling een jongen binnen kwam. Binnen een seconde stak deze jongen een mes in de nek van zijn broer. [5]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte de trap afkwam en dat hij aangever stak. [6]
De verdachte is op 13 april 2013 voor de eerste keer gehoord. De verbalisanten relateren dat de verdachte geen antwoord geeft op vragen, niet met de tolk wil spreken en dat hij zichtbaar onder invloed is van alcohol. Ook zijn adem ruikt sterk naar het gebruik van alcohol.
Op 14 april 2013 wordt de verdachte voor de tweede keer verhoord. Verdachte verklaart dan dat hij op 13 april 2013 iemand heeft gedood, omdat hij niet van mensen houdt. Het betreft zijn stiefvader [slachtoffer]. Dit heeft hij gedaan voor de rust. Vervolgens verklaart verdachte dat hij [slachtoffer] niet heeft gedood, omdat deze leeft. Hij heeft hem alleen met een mes in zijn nek gestoken. Dit betrof volgens de verdachte een keukenmes, met een lemmet van ongeveer 10 centimeter lang. [7]
Het mes is door de verbalisanten tijdens het sporenonderzoek in de woning gefotografeerd. Het betreft een mes met houten handvat en een gekarteld lemmet. [8]
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsman, tot de conclusie dat de verdachte op 13 april 2013 te Kerkrade met een mes in de hals van [slachtoffer] heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld hoe deze handeling van de verdachte strafrechtelijk gekwalificeerd moet worden.
Primair: poging tot moord
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit het dossier, niet kan volgen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Zij zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder primair ten laste gelegde poging tot moord.
Subsidiair: poging tot doodslag
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Vast moet komen te staan dat de verdachte opzet had, al dan niet in voorwaardelijk zin, op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het gebruikte mes een deugdelijk middel was om levensgevaarlijk letsel te veroorzaken. Anders dan de raadsman heeft betoogd, blijkt immers uit de foto’s dat het geen stomp mes was, dat gebruikt wordt om brood te besmeren, maar dat het een gekarteld lemmet had. De verdachte heeft verklaard dat het lemmet ongeveer 10 centimeter lang was.
Voorts betrekt de rechtbank de forensisch medische rapporten van de forensisch geneeskundige Govaerts bij haar overwegingen. De rechtbank leidt uit vorenomschreven rapporten af dat de verdachte op twee plaatsen de halsader heeft geraakt. Daarbij is er letsel ontstaan aan een zenuwknooppunt, met blijvend letsel tot gevolg.
De rechtbank overweegt dat de hals/nek een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is van een relatief beperkte oppervlakte. Niet alleen bevinden zich hier zenuwknooppunten en aders, ook de halsslagader had zomaar geraakt kunnen worden in de steekbeweging van de verdachte met naar algemene ervaringsregels een zeer groot bloedverlies en de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer tot gevolg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het steken van dit mes in de hals van [slachtoffer] de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich heeft meegebracht.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de verdachte die aanmerkelijke kans op dodelijk letsel willens en wetens heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het steken met een mes in iemands hals gelet op de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van die persoon dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van die persoon heeft aanvaard.
Door te steken met een scherp mes op een dergelijk kwetsbare plek van het lichaam, heeft de verdachte aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer dodelijk zou verwonden.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op de dood (of op zwaar lichamelijk letsel) onder verwijzing naar de rapportage van het PBC, waarin de verdachte wordt gediagnosticeerd met paranoïde schizofrenie. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het verdachte ten tijde van zijn handelen aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken, ten gevolge van de psychose waarin hij verkeerde.
De rechtbank verwerp dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het is vaste jurisprudentie dat bij de beoordeling van een verweer, waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, wordt vooropgesteld dat een dergelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arresten van de Hoge Raad d.d. 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3226 en 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet. Dit leidt zij af uit hetgeen de verdachte ten overstaan van de politie heeft verklaard, hetgeen erop duidt dat hij niet verstoken was van
iederinzicht in de draagwijdte van zijn handelen.
Met in achtneming van al hetgeen hiervoren is overwogen, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair:
op 13 april 2013 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een mes in zijn nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
T.a.v. subsidiair:
Poging tot doodslag

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is onderworpen aan een onderzoek naar zijn geestvermogens door een multidisciplinair team in het Pieter Baan Centrum (hierna te noemen: PBC). Naar aanleiding van de bevindingen voortvloeiend uit dit onderzoek is er op 2 april 2014 een rapportage uitgebracht door het onderzoekend team.
De psycholoog P.A.E.M.T. Cremers stelt in zijn diagnostische beschouwing allereerst dat het onderzoek enige beperking heeft gekend gerelateerd aan de taalbarrière. Ook was de verdachte niet altijd consistent in zijn mededelingen.
De psycholoog omschrijft de problematiek van verdachte als schizofrenie van het paranoïde type, gelet op het prominente karakter van wanen en hallucinaties. Hoewel de verdachte in het PBC geen positieve symptomen (wanen en hallucinaties) heeft laten zien, zijn op basis van het onderzoek voldoende aanwijzingen naar voren gekomen om te stellen dat verdachte geregeld onderhevig is aan psychotische episodes in het kader van schizofrenie. De wanen hebben een bizar karakter. Ook was er sprake van misbruik van alcohol en cannabis, waarmee de verdachte zijn symptomen wilde bestrijden. Er kan niet gesproken worden van een depressie, maar niet uitgesloten is dat de verdachte in het verleden een depressie doormaakte. Vanwege de mogelijke vermenging van een stemmingscomponent met de psychotische belevingen, zou gesproken kunnen worden van een schizoaffectieve stoornis. Nader onderzoek is echter nodig om dit te kunnen vaststellen. Er zijn geen persoonlijkheidstrekken die tenderen naar agressief gedrag.
De psychiater D. Harari concludeert dat er bij de verdachte met grote mate van waarschijnlijkheid sprake is van schizofrenie. Een schizotypische persoonlijkheidsstoornis met psychotische decompensaties of een schizoaffectieve stoornis vallen niet geheel uit te sluiten. Ook overmatig alcoholgebruik heeft een rol gespeeld. Tijdens het onderzoek was er geen sprake van een stemmingsstoornis of een angststoornis. Er zijn geen aanwijzingen voor psychopathie gevonden.
In de forensische analyse stellen de psycholoog en de psychiater vast dat er bij betrokkene zeer waarschijnlijk sprake is van schizofrenie. Ook is er sprake van alcoholmisbruik, dat chronisch was maar ook het karakter van zelfmedicatie droeg. Daarnaast kan gesproken worden van misbruik van cannabis. Er zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen voor structurele gedragsproblemen die zouden wijzen op een persoonlijkheidsstoornis.
Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van een psychotische episode. Ook was de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde paranoïde psychotisch.
Het onderzoekend team vond veel aanwijzingen dat een psychose een sterke rol heeft gespeeld in het handelden van de verdachte. Dit ofwel doordat zijn denken van paranoïde wanen was doortrokken ofwel door de desorganisatie van zijn denken en handelen ofwel –wat het meest waarschijnlijk is– door een combinatie van beide.
Het is denkbaar dat voorts het alcoholgebruik enige remming heeft weggenomen.
De onderzoekers adviseren daarom om de verdachte ten minste sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Mogelijk is er sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, maar dit kan niet onderbouwd worden omdat de verdachte zijn belevingen ten tijde van het ten laste gelegde niet met de onderzoekers kon bespreken.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de deskundigen daar waar zij zich uitspreken over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, gelet op de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen en voorts gelet op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Zij neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare, hetgeen betekent dat het bewezenverklaarde verdachte slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend. Verdachte is aldus wel strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid volledig uitsluit. Gelet hierop wordt het verweer van de raadsman verworpen, die de stelling betrekt dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van het tenlastegelegde.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van het voorarrest. Zij heeft bij het bepalen van de strafeis rekening gehouden met het feit dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De officier van justitie heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij eigenlijk vindt dat verdachte behandeld moet worden conform het advies van de deskundigen. Dit blijkt echter niet mogelijk, omdat er geen kliniek is die verdachte op wil nemen, omdat hij geen (Nederlandse) ziektekostenverzekering heeft en omdat hij vanwege het onderhavige incident als ongewenst vreemdeling zal worden aangemerkt, Nederland zal dienen te verlaten en dientengevolge geen uitkering zal krijgen. Hierdoor is resocialisatie niet mogelijk. Hierdoor kan de geadviseerde ter beschikking stelling onder voorwaarden niet worden uitgevoerd en is ook een onvoorwaardelijke terbeschikkingstelling niet mogelijk. De officier van justitie ziet zich daarom voor het voldongen feit geplaatst slechts een gevangenisstraf te kunnen eisen in het kader van strafrechtelijke genoegdoening, waarbij uiteraard rekening houden wordt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte verzocht om hem voor de duur van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen. De raadsman heeft erop gewezen dat een kale gevangenisstraf geen soelaas biedt voor de ernstige stoornis waarmee de verdachte kampt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Ten aanzien van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zijn stiefvader, bij wie hij op dat moment inwoonde, in diens hals gestoken met een mes. Zowel het slachtoffer als de beide ooggetuigen verklaren dat er voorafgaand aan het steekincident een kleine woordenwisseling plaatsvond tussen het slachtoffer en de verdachte. Het slachtoffer had namelijk gedreigd om de verdachte uit de woning te zetten, indien de verdachte niet voor een eigen inkomen zou zorgen. Hoewel dit een terugkerend discussiepunt was tussen beiden, is dit mogelijk de aanleiding voor de uiterst agressieve uitbarsting van de verdachte is geweest. Naar het motief van de verdachte kan de rechtbank evenwel enkel gissen, omdat de verdachte hier zelf geen uitspraken over heeft gedaan. Wel heeft hij tijdens een van zijn verhoren verklaard dat zijn stiefvader dood moest vanwege de rust. Gelet op de psychische toestand van de verdachte, moet deze uitspraak echter met terughoudendheid worden betracht.
Wat er ook zij van een motief, het blijft een feit dat de verdachte zijn stiefvader met een scherp mes in diens hals heeft gestoken. Dit betreft een zeer ernstig feit. Immers is door het bewezen verklaarde grote inbreuk gemaakt op de geestelijke en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank is het puur aan geluk te danken, dat het slachtoffer niet levensgevaarlijk gewond is geraakt. De rechtbank weegt in verband met de ernst van het feit ook mee dat het slachtoffer blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen, waardoor hij mogelijk zijn bedrijf moet verkopen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft de rechtbank voorts gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die doorgaans voor doodslag worden opgelegd en die gemiddeld 6 tot 8 jaar gevangenisstraf bedragen. De rechtbank betrekt in haar overwegingen uiteraard dat het in dit geval ‘slechts’ om een
pogingtot doodslag gaat.
De rechtbank dient evenwel ook bij de bepaling van de strafmaat te betrekken dat uit de rapportages over de psychische gesteldheid van de verdachte volgt dat het delict aan de verdachte sterk verminderd is toe te rekenen. Dit betekent dat verdachte slechts voor een gedeelte strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn daad en de hoogte van een passende straf daarop dient te worden aangepast.
Daarnaast heeft de rechtbank ten aanzien van de persoon van verdachte gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 juli 2014, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter (in Nederland) is veroordeeld.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend en geboden, met aftrek van het voorarrest.
7.3.2
Ten aanzien van een op te leggen maatregel
De psychiater en de psycholoog stellen in de eerdergenoemde rapportage dat het recidiverisico sterk gekoppeld is aan het risico op herhaling van een psychotische episode.
De deskundigen benadrukken dat er bij schizofrenie juist blijvend sprake van een risico op terugkerende episoden. Aldus concluderen de onderzoekers dat indien verdachte onbehandeld blijft, de kans groot is op herhaling van psychotische episoden en daarmee gevaarlijk gedrag. Zij adviseren daarom om de verdachte te behandelen in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Deze behandeling zal in een klinische setting moeten starten. Langer durende medicamenteuze behandeling en psycho-educatie worden noodzakelijk geacht. De duur van een dergelijke behandeling hangt af van de respons. Een hoog beveiligingsniveau wordt daarbij niet nodig geacht. Wel is er een duidelijke en stevige structuur nodig. Een behandeling als voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf biedt onvoldoende waarborg voor een afdoende behandeling van de stoornis en daarmee voor vermindering van het recidiverisico.
Gelet op vorenomschreven advies heeft de rechtbank op 8 april 2014 opdracht gegeven aan de reclassering om een zogenaamd maatregelrapport op te stellen, waarin de rechtbank geadviseerd wordt omtrent de voorwaarden te verbinden aan de ter beschikking stelling met voorwaarden.
Hoewel er consensus bestaat over het advies tussen de deskundigen en de reclassering, blijkt uit het rapport dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden praktisch niet uitvoerbaar is.
Ter terechtzitting heeft de heer Slikker van Reclassering Nederland te Eindhoven toegelicht dat geen enkele kliniek bereid is om de verdachte op te nemen, omdat hij als Pools staatsburger in Nederland op dit moment geen recht op uitkering heeft en thans niet verzekerd is voor ziektekosten met als gevolg dat er ook geen indicatiestelling wordt afgegeven. Tevens is er contact geweest met de IND. Zij hebben aangegeven dat de verdachte na een veroordeling zo goed als zeker ongewenst zal worden verklaard. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte niet rechtmatig in Nederland zal verblijven, waarmee hij geen recht op een uitkering zal hebben. Eenzelfde probleem zal opspelen tijdens de resocialisatiefase indien de rechtbank verdachte een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou opleggen.
Hoewel er overeenstemming bestaat tussen de officier van justitie en de raadsman over de noodzaak van behandeling en ook de rechtbank van oordeel is dat de maatschappij er ten zeerste bij gebaat zou zijn wanneer de verdachte behandeld wordt voor zijn stoornis, blijkt dit wegens praktische omstandigheden dus onmogelijk.
De rechtbank acht het zeer onwenselijk dat een en ander tot gevolg heeft dat de verdachte zonder behandeling in onze maatschappij terugkeert, waardoor het recidivegevaar onverminderd groot is. Zelfs indien verdachte na zijn detentie uit Nederland wordt verwijderd brengen de open grenzen binnen Europa immers met zich mee dat verdachte betrekkelijk gemakkelijk weer naar Nederland zal kunnen reizen. Nu zijn familie overwegend hier verblijft is die kans zeker niet ondenkbeeldig.
Zij ziet echter wegens vorenomschreven omstandigheden geen mogelijkheden om naast de gevangenisstraf een voor verdachte geschikte maatregel op te leggen die ook uitvoerbaar is.
De rechtbank merkt hierbij op dat zij van oordeel is dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging in de onderhavige zaak een brug te ver is, nog los van het hiervoor al opgemerkte feit dat ook een terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet zal kunnen worden voltooid wegens het niet kunnen deelnemen aan de resocialisatiefase.

8.Het beslag

Ten aanzien van de twee inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven kledingstukken, die hierna in het dictum worden vermeld, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan de verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde onder primair;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
2013038222 1 1 broek Kl:beige
WESLEY ORIGINAL Jeans
2195051
2013038222 2 1 shirt Kl:blauw
MARTOMOD
2195052, grijs opschrift, maat XXL
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
2 september 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 april 2013 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] met een mes in zijn nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 13 april 2013 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een mes in zijn nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 13 april 2013 in de gemeente Kerkrade aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwond in de nek), heeft toegebracht, door deze

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van 1 tot en met 79 in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013038222 d.d. 4 juni 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 14 april 2013, pagina 35, 36 en 37.
3.Het forensisch medisch rapport d.d. 10 juni 2014, opgemaakt door M.W.G. Govaerts, forensisch geneeskundige KNMG. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
4.Het aanvullend rapport d.d. 14 juli 2014, opgemaakt door M.W.G. Govaerts, forensisch geneeskundige KNMG. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
5.Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [slachtoffer] d.d. 13 april 2013, pagina 46 en 47.
6.Proces-verbaal van het verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 13 april 2013, pagina 51 en 52.
7.Proces-verbaal van het verhoor van de verdachte d.d. 14 april 2013, pagina 17 tot en met 26.
8.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 24 april 2013 met als bijlage een fotomap, pagina 71.