Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding van 30 juli 2014, met negen producties,
- de brieven van 7 en 12 augustus 2014 van [gedaagde], met elf producties,
- de mondelinge behandeling op 14 augustus 2014.
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 14 augustus 2014, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. T.J.A. Iding, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. B.H.S. Brinkman. Eiser vorderde de ontruiming van de door gedaagde gehuurde woning vanwege ernstige overlast. De procedure begon met een dagvaarding op 30 juli 2014, gevolgd door brieven van gedaagde en een mondelinge behandeling op 14 augustus 2014.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiser niet ontvankelijk was, omdat hij had nagelaten de bewindvoerder van gedaagde te dagvaarden. Gedaagde was sinds 21 september 2011 onder bewind gesteld, en eiser was op de hoogte van deze bewindvoering. De rechter verwees naar een arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014, waarin werd gesteld dat een verhuurder de ontruiming van een gehuurde woning moet vorderen tegen de bewindvoerder als de rechten uit de huurovereenkomst in het onder bewind gestelde vermogen vallen.
Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde tot dat moment waren begroot op € 200,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en werd openbaar uitgesproken door mr. A.P.A. Bisscheroux op dezelfde datum.