4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Aantreffen slachtoffer
Naar aanleiding van een melding dat op de [adres] te Geleen een gewond persoon zou liggen, zijn verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] op zaterdag 25 augustus 2012 omstreeks 03:02 uur ter plaatse gegaan. Zij troffen daar een man aan. Deze lag met zijn gezicht in de goot en met zijn lichaam half in de goot en half op het trottoir. Onder zijn hoofd lag een donkerkleurige plas bloed. De man was niet bij kennis en werd overgebracht naar het ziekenhuis.
Op 28 augustus 2012 verklaarde getuige [naam benadeelde partij 8] dat de man zijn halfbroer is, [naam slachtoffer], geboren op [geboortegegevens getuige 2] te Casablanca (Marokko).
Letsel en doodsoorzaak van het slachtoffer
Forensisch geneeskundige [naam forensisch geneeskundige] heeft op 25 augustus 2012 een beknopt onderzoek verricht naar het letsel van [naam slachtoffer]. [naam slachtoffer] heeft dan aan de rechterkant van zijn voorhoofd een grote wond. De linkerkant van het gezicht is tot en met de ogen volledig en zeer fors gezwollen. De handpalm en knokkels van de vingers van de linkerhand vertonen minuscuul schaafletsel, de handen zelf zijn niet gezwollen en de rechterhand vertoont geen letsel. Op de rechter knie zitten kleine schaafwonden. Er is sprake van diverse kneuzingshaarden (contusiehaarden) in de hersenen. [naam slachtoffer] heeft links een klaplong, veroorzaakt door ribfracturen. De 7de tot en met de 10de rib zijn aan de voorzijde gebroken, de 9de en 10de rib eveneens aan de achterzijde. [naam forensisch geneeskundige] stelt dat sprake is van zeer recent letsel, te uitgebreid en te divers om door struikelen te zijn veroorzaakt. Vanwege het ontbreken van schaafwonden is een verkeersongeval eveneens niet waarschijnlijk. Er is dan voorts sprake van een ernstig neurotrauma, waarvan de prognose op dat moment nog niet duidelijk is. Volgens [naam forensisch geneeskundige] is het letsel ontstaan door inwerking van uitwendig geweld door middel van stompe voorwerpen. Hij noemt als voorbeelden hiervan vuisten en schoenen.
Uit de vervolgrapportages van forensisch geneeskundige [naam forensisch geneeskundige] blijkt dat [naam slachtoffer] niet meer volledig bij bewustzijn is geweest en op het niveau van een “kasplantje” is blijven functioneren.
Op enig moment is [naam slachtoffer] overgebracht naar een verpleegkliniek in Geleen. Op 4 februari 2013 is hij aldaar overleden. Forensisch arts [naam forensisch arts 1] concludeert bij de lijkschouw dat [naam slachtoffer] een niet natuurlijke dood is gestorven, die (vermoedelijk) is veroorzaakt door een longontsteking met uitdroging bij een patiënt met diffuse hersenbeschadiging.
Neuropathologisch onderzoek van de hersenen van [naam slachtoffer] door de aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag verbonden arts en patholoog dr. [naam patholoog] toonde een bloeding onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom) aan. Deze bloeding is vele weken tot meerdere maanden voor het overlijden ontstaan. Daarnaast werden rechts in de grote hersenen oude kneuzingshaarden (contusiehaarden) gezien en waren er diffuse, reactieve veranderingen in de hersenen waarmee het voortduren van het coma van [naam slachtoffer] was te verklaren.
Arts en patholoog [naam patholoog 2], als deskundige verbonden aan het NFI, heeft een gerechtelijke sectie verricht op het lichaam van het [naam slachtoffer]. Zij concludeert dat de hersenletsels het gevolg zijn geweest van uitwendig inwerkend, mechanisch botsend geweld op/tegen het hoofd, zoals dat door een klap al dan niet met een voorwerp of een schop/trap tegen het hoofd kan ontstaan. De bij de sectie gevonden dubbelzijdige longontsteking en bloedvergiftiging vormen een verwikkeling van het coma en kunnen volgens Maes het overlijden van het slachtoffer goed verklaren op grond van functieverlies van de longen en algeheel zuurstofgebrek op weefselniveau.
De klinische gegevens van het slachtoffer zijn in opdracht van de rechtbank geanalyseerd door forensisch arts [naam forensisch arts 2]. Hij concludeert dat het overlijden van [naam slachtoffer] is ingetreden na een ononderbroken achteruitgang van de gezondheidstoestand, direct in aansluiting op ernstig hersenletsel en borstkasletsel als gevolg van uitwendige inwerking van botsend mechanisch geweld. In dit kader kan volgens [naam forensisch arts 2] zonder meer gesteld worden dat het gepleegde geweld een onmisbare (en wel causale) schakel vormt in de gebeurtenissen die tot het overlijden van [naam slachtoffer] hebben geleid. [naam forensisch arts 2] stelt daarnaast in zijn rapport dat het overlijden van [naam slachtoffer] het gevolg is van het jegens hem gepleegde geweld, aangezien de letsels door het gepleegde geweld de oorzaak zijn geweest van de progressieve verslechtering van zijn gezondheidstoestand, inclusief zijn overlijden, ondanks maximale medische zorg.
Eigen verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 13 januari 2014 verklaard dat hij degene is geweest die op 25 augustus 2012 geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer]. Hij heeft hem één vuistslag gegeven, waarna het slachtoffer knock-out op de grond terecht kwam. Vervolgens heeft hij nog hooguit driemaal tegen het slachtoffer geschopt. Waar hij [naam slachtoffer] precies heeft geschopt, weet hij niet meer.
Hoewel verdachte aangeeft dat hij niet weet of hij [naam slachtoffer] tegen het hoofd heeft getrapt, volgt uit de verklaringen van ooggetuige [naam getuige 1] dat verdachte tegen het hoofd van [naam slachtoffer] heeft getrapt (door hem ook beschreven als ‘horizontaal’ schoppen) en op het hoofd heeft gestampt (door hem ook wel ‘verticaal’ schoppen genoemd).Ook uit het, hiervoor reeds omschreven, door de forensisch artsen geconstateerde hersenletsel, dat uiteindelijk aan [naam slachtoffer] het leven heeft gekost, blijkt dat [naam slachtoffer] fors aan of op zijn hoofd is geraakt.
Verdachte heeft op 13 januari 2014 verder verteld hoe het zover heeft kunnen komen.
Hij had een seksuele relatie met [L.M.]. In de bewuste nacht van 24 op 25 augustus 2012 wilde hij seks met haar hebben. Hij was daarom naar haar op zoek en trof haar in café [naam café] te Geleen. [L.M.] was daar in gezelschap van [naam slachtoffer]. Tussen verdachte en [naam slachtoffer] is ruzie ontstaan en verdachte is als gevolg van de ruzie met [naam slachtoffer] het café uitgezet. De toegangsdeur van het café werd daarna afgesloten. Dit was omstreeks 00:30 uur. Verdachte stond buiten en werd door het raam geprovoceerd door [L.M.]. Hij was erg kwaad en opgefokt. Toen de gealarmeerde politie arriveerde, besloot hij om tijdelijk bij het café weg te gaan, en later weer terug te komen. Getuige [naam getuige 1] was al die tijd bij hem. Naar eigen zeggen zat verdachte “vol op de coke”. Daarnaast had hij ook een behoorlijk aantal glazen whisky gedronken. Met [naam getuige 1] heeft hij vervolgens rondgereden in de buurt tot omstreeks 02:30 uur. Hij wist dat het café rond 3:00 uur zou sluiten. Hij stelt dat hij al die tijd op [L.M.] is blijven wachten, omdat hij haar naar eigen zeggen wilde “aanpakken” en ter verantwoording wilde roepen voor haar geflirt met [naam slachtoffer] eerder die avond. Daarna wilde hij seks met haar hebben. Volgens verdachte was zijn boosheid gericht op [L.M.], niet op [naam slachtoffer].
Op enig moment zag hij [naam slachtoffer] alleen lopen. Hij besloot toen om eerst [naam slachtoffer] aan te spreken, om opheldering te krijgen over diens relatie met [L.M.]. Verdachte is toen uit de auto gestapt en op [naam slachtoffer] afgelopen. Deze reageerde volgens verdachte meteen agressief en maakte een beweging met zijn arm. Verdachte werd hierdoor getriggerd om zelf geweld te gebruiken. Dat hij [naam slachtoffer] een vuistslag heeft gegeven en vervolgens, toen deze op de grond lag, hooguit driemaal heeft getrapt, was dus volgens verdachte puur een reactie op deze eerdere, agressieve, actie van [naam slachtoffer]. Verdachte heeft vervolgens [naam slachtoffer] liggend op straat achtergelaten. [naam slachtoffer] maakte volgens verdachte nog een beweging alsof hij omhoog wilde komen en maakte rochelende geluiden. Verdachte is daarna met [naam getuige 1] naar huis gereden.
Tussenconclusie van de rechtbank
Op basis van de hiervoor vermelde verklaring van verdachte, voor zover deze inhoudt dat hij [naam slachtoffer] heeft geslagen en geschopt, in combinatie met de hiervoor vermelde getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en de forensische rapporten over het letsel en de doodsoorzaak van [naam slachtoffer], stelt de rechtbank vast dat [naam slachtoffer] door toedoen van verdachte (onder meer) ernstig hersenletsel heeft opgelopen, als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] uiteindelijk is overleden.
Voor de rechtbank staat aldus onomstotelijk vast dat [naam slachtoffer] door toedoen van verdachte het leven heeft gelaten. [naam slachtoffer] is het slachtoffer geworden van het handelen van verdachte.
De rechtbank ziet zich vervolgens, met het oog op de juridische kwalificatie, voor de vragen gesteld of verdachte zijn slachtoffer met opzet heeft gedood en daarnaast of hij daarbij met voorbedachten rade gehandeld heeft.
Opzet op de dood van [naam slachtoffer]?
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het slachtoffer met opzet heeft gedood. Zij overweegt daartoe als volgt.
Reeds naar de uiterlijke verschijningsvormen van het toegepaste geweld, te weten het trappen tegen en op het hoofd van het slachtoffer dat reeds knock-out op de grond lag, kan opzet op de dood afgeleid worden; het slachtoffer was al uitgeschakeld door één welgeplaatste vuistslag van verdachte, maar toch is verdachte toen niet gestopt. Sterker nog, hij heeft vervolgens meermalen, hard, tegen en op het hoofd van het slachtoffer geschopt. Door aldus te handelen heeft verdachte de indruk gewekt, zijn slachtoffer niet alleen buiten gevecht te willen stellen, maar uit te willen schakelen. En dat definitief.
Maar behalve de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, zijn er ook andere omstandigheden die de rechtbank steunen in haar oordeel dat verdachte uit was op de dood van [naam slachtoffer].
Getuige [naam getuige 1] heeft op 24 september 2012 bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte in de auto is gestapt, nadat verdachte in café [naam café] ruzie had gehad met [naam slachtoffer]. Verdachte zat naast hem op de passagiersstoel en was helemaal opgefokt. Onder het rijden snoof verdachte diverse malen cocaïne. Verdachte sloeg [naam getuige 1] enkele malen tegen diens schouder en zei dan dat “die jongen” dood moest. Hij sloeg ook met zijn handen in elkaar en zei daarbij: “Ik wil hem slaan, ik wil hem kapot maken”. Verdachte sprak daarnaast over “die meid”, die wilde hij ook pakken. Zij moest ook dood. Op 9 oktober 2012 heeft [naam getuige 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte steeds zei dat hij “die jongen” wilde pakken. Ook op 25 april 2013 verklaarde [naam getuige 1] bij zijn vervolgverklaring bij de rechter-commissaris dat verdachte sprak over “het pakken van die jongen”, over “slaan” en over “hij moet dood”.
[naam getuige 1] heeft verder verklaard dat hij met verdachte rondjes heeft gereden in de buurt van het café. Toen zij twee politiebusjes zagen rijden, riep verdachte dat ze stil moesten zijn. Op een gegeven moment kwamen zij op de [adres], waar [naam getuige 1] van verdachte moest stoppen. [naam getuige 1] is toen even naar café [naam café] gelopen om te kijken of [L.M.] en het latere slachtoffer hier nog waren. Nadat hij weer terug kwam bij de auto hebben zij opnieuw rondjes gereden in de buurt, totdat zij voor de tweede keer op de [adres] kwamen. Het rondrijden duurde volgens [naam getuige 1] al met al zo’n anderhalf uur. Dat dit zeker zo lang geduurd heeft, volgt overigens ook uit het tijdsverloop tussen de eerste melding bij de politie, toen verdachte net het café was uitgezet (0:57 uur) en de tweede melding dat er een bloedend slachtoffer op straat lag (3:02 uur). Toen zij de laatste keer op de [adres] aankwamen, moest [naam getuige 1] van verdachte stoppen. Verdachte pakte de autosleutel uit het contactslot en snoof weer wat cocaïne. [naam getuige 1] zag vervolgens het latere slachtoffer uit de richting van het café aan komen lopen. Verdachte zei toen enkel: “Daar is hij”. Nadat het slachtoffer voorbij de auto was gelopen, is verdachte uit de auto gestapt en achter het slachtoffer aan gegaan.
[L.M.] heeft bij de politie verklaard dat verdachte, nadat hij uit het café was gezet, op het raam van het café begon te slaan. Hij schreeuwde dat hij haar kapot zou maken en dat ze een hoer was. [L.M.] zag hoe verdachte daarbij met zijn hand een snijbeweging maakte ter hoogte van zijn keel.
Naast deze getuigenverklaringen, die naar het oordeel van de rechtbank wijzen op opzet op de dood en niet ‘slechts’ op het ter verantwoording willen roepen van [L.M.], betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat verdachte een geoefend en getraind gevechtsporter is. Verdachte heeft ter terechtzitting zelf verklaard dat hij precies weet hoe hij tegenstanders moet uitschakelen en dat het tegen de regels van de vechtsport is om verder geweld toe te passen op iemand die reeds knock-out is. Waarom verdachte dan toch op 25 augustus 2012 is doorgegaan met geweld gebruiken tegen het slachtoffer en nog wel door met geschoeide voet meermalen tegen diens hoofd te schoppen en stampen, heeft verdachte desgevraagd niet kunnen verklaren. Zijn verklaring dat dit te wijten moet zijn geweest aan het forse gebruik van cocaïne en alcohol die nacht, is voor de rechtbank niet afdoende. Nog daargelaten dat verdachte kennelijk vaker dergelijke hoeveelheden drugs en alcohol gebruikte, heeft verdachte zich hierdoor willens en wetens in de situatie gebracht dat hij zichzelf kennelijk niet meer onder controle had. Dit kan hem dus niet baten.
Geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte
Al met al is het alleen de eigen verklaring van verdachte op de zitting van 13 januari 2014 die zijn stelling dat hij géén opzet had op de dood van [naam slachtoffer] en dat hij evenmin met voorbedachten rade heeft gehandeld, ondersteunt.
De vraag is nu in hoeverre de rechtbank geloof hecht aan die verklaring. Daarbij neemt de rechtbank in zijn algemeenheid in ogenschouw dat verdachte zijn verklaring pas na anderhalf jaar heeft afgelegd. In eerdere verhoren heeft verdachte niet gezwegen, maar gelogen over zijn betrokkenheid. Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte weldoordacht heeft geprobeerd om zijn betrokkenheid bij de gebeurtenissen op 25 augustus 2012 te verdoezelen, door bijvoorbeeld zijn telefoonnummer te wissen uit telefoons binnen zijn kennissenkring. Ook heeft hij met [naam getuige 1] afspraken gemaakt over hetgeen deze tijdens verhoren bij de politie zou moeten verklaren.
Weliswaar heeft de verdachte het recht om zijn eigen processtrategie te bepalen en daarmee zelf te bepalen of en zo ja, wat hij op welk moment verklaart, maar de situatie kan zich voordoen dat daarmee voor een strategie wordt gekozen, die afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van een op een laat moment afgelegde verklaring.
Die situatie doet zich hier voor. De rechtbank vermag namelijk niet in te zien waarom verdachte maar liefst anderhalf jaar heeft gewacht met het doen van zijn verhaal. Dat geldt temeer nu verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat hij gebukt gaat onder spijt- en schuldgevoelens over wat er is gebeurd.
Zo heeft verdachte verklaard dat hij al die tijd in de auto, dus zeker zo’n anderhalf uur, heeft zitten wachten op [L.M.], omdat hij haar eerst ter verantwoording wilde roepen en daarna seks met haar wilde hebben. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. De overige bewijsmiddelen in het dossier wijzen namelijk in een geheel andere richting. [L.M.] heeft immers verklaard dat zij verschillende keren, zowel met haar eigen telefoon, als met die van een andere cafébezoekster ([P.]) en de telefoon van café [naam café], heeft geprobeerd om contact te krijgen met verdachte, nadat hij uit het café was gezet. Verdachte zou dit contact echter steeds geblokkeerd hebben.Dat [L.M.] inderdaad meermalen geprobeerd heeft verdachte telefonisch te spreken, blijkt ook uit het onderzoek naar de telecomgegevens van [L.M.], [P.] en café [naam café].Ook getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat verdachte, toen zij in de auto zaten, nog werd gebeld door het meisje uit het café, waar verdachte iets mee had wat zijn vrouw niet mocht weten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het nummer [gsm nummer], het nummer waar [L.M.] tussen 0:55 uur en 5:17 uur meermalen naar gebeld heeft die nacht, zijn nummer was.Waarom verdachte niet gewoon zijn telefoon opnam, met [L.M.] sprak over wat hem op het hart lag of in ieder geval met haar een afspraak maakte om dat elders of op een ander moment te doen, is onduidelijk gebleven.
Verdachtes verklaring dat dit was omdat hij [L.M.] ‘live’ wilde spreken en omdat hij geen beltegoed meer had, kan de rechtbank niet overtuigen. Wat er ook zij van het eerste deel van die verklaring, het tweede deel is in ieder geval niet in overeenstemming met de overige inhoud van het dossier. Immers uit de analyse telefoongegevens blijkt dat verdachte in ieder geval om 2:14 uur een telefonisch contact van 85 seconden heeft gehad met zijn kennis [J.M.], die dat ook bevestigt.Daarbij acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat voor het aannemen van een gesprek geen beltegoed vereist is.
Ook het gegeven dat verdachte op het moment dat [naam slachtoffer] aan kwam lopen tegen [naam getuige 1] zei “Daar is hij”, is voor de rechtbank een contra-indicatie voor de stelling dat verdachte (enkel) op
[L.M.]wachtte. Nadat hij [naam slachtoffer] zag, is verdachte uit de auto gestapt en achter hem aangelopen. De vraag waarom verdachte niet gewoon heeft gewacht tot ook [L.M.] het café zou verlaten – het was immers bijna sluitingstijd, dus lang kon dat niet meer duren – is door verdachte onbeantwoord gebleven.
De stelling van verdachte, dat hij geen reden had om boos te zijn op [naam slachtoffer], is naar het oordeel van de rechtbank eveneens ongeloofwaardig. Verdachte was immers juist naar aanleiding van een ruzie met [naam slachtoffer] eerder die avond uit café [naam café] verwijderd. Diverse pogingen van [J.M.] om verdachte vervolgens mee te nemen weg van het café, bleken allemaal vruchteloos.
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaring van verdachte op de terechtzitting van 13 januari 2014 met betrekking tot de feitelijke gang van zaken grotendeels overeenstemt met de verklaring van de ooggetuige [naam getuige 1].De verschillen tussen de verklaringen betreffen, opvallend genoeg, juist die feitelijkheden die zouden kunnen wijzen op opzet op de dood van het slachtoffer of op voorbedachten rade.
Het voorgaande in samenhang bezien maakt dat de rechtbank geen geloof hecht aan de verklaring van verdachte.
Betrouwbaarheid van getuige [naam getuige 1]
De raadsman heeft nog betoogd dat de verklaringen van getuige [naam getuige 1] inconsistent en onbetrouwbaar zijn. [naam getuige 1] verklaart immers de waarheid te spreken als hij aanvankelijk
– kort gezegd – zegt nergens vanaf te weten, maar dat blijkt in latere verhoren dus niet zo te zijn. De waarheid is dat hij er veel meer vanaf wist. Ook heeft [naam getuige 1] volgens de raadsman bij de rechter-commissaris wisselend verklaard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
[naam getuige 1] heeft als getuige bij de politie op 29 en 30 augustus 2012 een verklaring afgelegd. In die verklaringen vertelt hij, zo blijkt later, het verhaal waarvan verdachte hem heeft gezegd dat hij het moest vertellen en dat erop neer komt dat zowel hij als verdachte nadat verdachte het café was uitgezet naar huis zijn gegaan.
Vervolgens wordt [naam getuige 1] op 24 september 2012 opnieuw gehoord door de politie. Tijdens dit verhoor verklaart hij, nog vóórdat hij wordt geconfronteerd met een getapt telefoongesprek tussen zijn broer en hem, dat verdachte in de auto, toen zij rondjes aan het rijden waren, tegen hem zei dat ‘de jongen’ dood moest. Nadat de politie [naam getuige 1] dan confronteert met het getapte telefoongesprek, verklaart [naam getuige 1] over de wijze van mishandeling van [naam slachtoffer], waarvan hij ooggetuige is geweest.
Daarna is [naam getuige 1] op hoofdlijnen steeds hetzelfde blijven verklaren. Ook bij de latere verhoren door de rechter-commissaris op 9 oktober 2012 en 25 april 2013 verklaart hij dat verdachte in de auto zei dat hij het slachtoffer wilde pakken, hem wilde slaan en dat hij dood moest. Ook over de wijze van mishandeling van [naam slachtoffer], met name het schoppen en ‘stampen’ op het hoofd en het brute geweld daarbij, blijft [naam getuige 1] consistent verklaren.
Dat [naam getuige 1] tijdens zijn derde en laatste verhoor bij de rechter-commissaris, op 9 oktober 2013, inmiddels bijna 14 maanden na de bewuste nacht, niet heeft verklaard dat verdachte in de auto reeds zei dat de jongen dood moest, kan naar het oordeel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen in het algemeen niet afdoen. Dit laat zich immers niet alleen goed verklaren door het tijdsverloop, maar ook kan het simpelweg zo zijn dat op dit punt niet (door)gevraagd is. [naam getuige 1] heeft daarbij tijdens dit laatste verhoor niets verklaard wat in strijd is met zijn eerder afgelegde, zeer gedetailleerde verklaringen.
Dat hij op details, zoals door de raadsman is bepleit, wisselend heeft verklaard doet dus voor de rechtbank aan zijn betrouwbaarheid niet af.
Conclusie: opzet op de dood van [naam slachtoffer]
Kortom, de rechtbank is van oordeel dat verdachtes opzet van meet af aan (ook) gericht was op de dood van [naam slachtoffer]. Hij was degene met wie verdachte ruzie had, hij was degene die verdachte wilde ‘uitschakelen’, hij was de jongen die dood moest.
Nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, behoeven de verweren van de raadsman omtrent voorwaardelijk opzet geen verdere bespreking.
Voorbedachten rade?
De rechtbank dient zich vervolgens te buigen over de vraag of verdachte al dan niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ – in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen ‘na kalm beraad en rustig overleg’ – moet volgens inmiddels vaste rechtspraak van de Hoge Raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat, ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachten rade.
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen hiervoor is overwogen over de opzet op de dood van [naam slachtoffer], ook redengevend voor het antwoord op de vraag of bij verdachte sprake was van voorbedachten rade.
De rechtbank doelt hierbij op het tijdsverloop van zo’n anderhalf tot twee uur, waarin verdachte zich doelbewust in de nabijheid van café [naam café] is blijven ophouden en waarin verdachte meermalen tegenover getuige [naam getuige 1] zijn bedoeling heeft uitgesproken dat het slachtoffer dood moest. Maar ook de wijze waarop verdachte te werk is gegaan, is in dit verband van belang. Uit de verklaringen van getuige [naam getuige 1] blijkt dat verdachte het slachtoffer, nadat deze vanuit café [naam café] kwam aangelopen en de auto waarin [naam getuige 1] en verdachte zaten reeds voorbij was, heeft verrast door van achteren op hem af te lopen. Vervolgens heeft hij hem met één harde vuistslag knock-out geslagen en een aantal harde schoppen tegen het hoofd gegeven. Als geoefend vechtsporter wist verdachte hoe hij iemand moest uitschakelen en wat het effect van zijn handelen zou zijn.
De rechtbank heeft ten aanzien van het opzet reeds gemotiveerd overwogen waarom zij de verklaringen van [naam getuige 1], in weerwil van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, betrouwbaar acht en waarom zij de verklaring van verdachte dienaangaande onbetrouwbaar acht. Deze overweging geldt ook ten aanzien van de vraag of sprake is van voorbedachten rade.
Contra-indicaties?
Van enige contra-indicaties, zoals in de jurisprudentie bedoeld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De raadsman heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld in een plotseling opgekomen blinde woede jegens het slachtoffer. Verdachte heeft echter op geen enkel moment, bij de politie noch ter terechtzitting, verklaard dat hij uit blinde woede jegens [naam slachtoffer] heeft gehandeld. Verdachte heeft juist benadrukt dat hij enkel boos was op [L.M.]. Ter terechtzitting heeft hij meermalen herhaald dat hij geen enkele reden had om boos te zijn op het slachtoffer. Integendeel, als het slachtoffer tegen hem had gezegd dat hij een relatie had met [L.M.], was dat voor hem voldoende geweest en had verdachte geweten dat hij die avond geen seks meer zou hebben met [L.M.].
Overigens laat de wijze waarop verdachte [naam slachtoffer] knock-out heeft geslagen, zich naar het oordeel van de rechtbank ook lastig rijmen met de door de raadsman gestelde blinde woede.
Ook de omstandigheid dat verdachte “vol op de cocaïne zat”, kan geen contra-indicatie vormen in dit geval. Mocht het gebruik van cocaïne verdachtes vermogen tot beraad en overleg al zodanig belemmerd hebben dat hij in het geheel niet meer kon nadenken over de gevolgen van zijn besluit, dan heeft verdachte zichzelf willens en wetens in die situatie gebracht. Daarbij komt dat de deskundigen die over verdachte gerapporteerd hebben van oordeel zijn dat zelfs als verdachte onder invloed van drugs en alcohol was, daaruit niet kan worden afgeleid dat betrokkene daardoor in enige mate in zijn gedragskeuzes werd beperkt.
Conclusie: gehandeld met voorbedachten rade
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van voornoemde gedragingen en uitlatingen van verdachte, voorafgaand aan en tijdens de uitvoering van zijn meermalen uitgesproken voornemen dat “die jongen dood moet”, in samenhang met de overige omstandigheden en de periode tussen het voor het eerst uitspreken van de wens om ‘die jongen’ te doden en de uitvoering daarvan, het volgende vast:
- Verdachte heeft zich gedurende geruime tijd (zo’n anderhalf tot twee uur) kunnen beraden op zijn besluit ‘die jongen’ te doden.
- Hij heeft niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
- Hij heeft de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
- Verdachte is desondanks doorgegaan met de uitvoering van zijn voorgenomen besluit ‘die jongen ‘te doden.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte niet alleen met opzet, maar ook met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door hem te slaan, te stompen en met geschoeide voet tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en/of te trappen, ten gevolge waarvan deze, op 4 februari 2013, is overleden.
Ten aanzien van feit 2
Op 8 september 2012 heeft [benadeelde partij 2] aangifte van bedreiging gedaan. Zij heeft verklaard dat zij met haar man en drie kinderen woont op de [adres] te Stein. Haar zoon [benadeelde partij 4] heeft de politie over een partij drugs in een woning getipt en is sindsdien uit angst voor represailles ergens anders ondergedoken. Op 7 september 2012 tussen 0:00 uur en 0:30 uur werd aangeefster wakker van de voordeurbel, die langdurig werd vastgehouden. Dit gebeurde andermaal en vervolgens hoorde zij iemand door de brievenbus roepen, dat zij de deur moesten open maken. Haar man heeft vervolgens de voordeur geopend. Aangeefster stond achter haar man in de gang. Zij zag dat er twee mannen voor de deur stonden. Een van deze mannen herkende aangeefster. Het was [H.] (fonetisch), die vroeger bij hen in de straat woonde. Zijn vrouw is een zigeunerin en hij heeft een zoon en een dochter. Beide mannen schreeuwden: “Waar is [benadeelde partij 4]?” Ook schreeuwden de mannen dat [benadeelde partij 4] hun € 20.000,00 moest betalen, omdat het de schuld van [benadeelde partij 4] was dat hun drugs in beslag waren genomen. De mannen waren erg opgefokt en kwamen erg dreigend over. Aangeefster was erg bang op dat moment. De mannen duwden vervolgens met kracht tegen de voordeur om binnen te komen. Zij schreeuwden dat ze [benadeelde partij 4] dood zouden maken. Ze zouden het hele gezin doodmaken en het huis met de grond gelijk maken.
De echtgenoot van aangeefster, [benadeelde partij 3], bevestigde dit relaas en verklaarde dat de jongens met de vingers in de richting van zijn vrouw en hemzelf wezen en zeiden: “Jullie grote problemen, voor jullie allemaal thuis.” Ook zeiden ze dat [benadeelde partij 4] € 20.000,00 moest teruggeven en dat “zij [benadeelde partij 4] moesten geven, zodat hij dan gedood kon worden”. Ook [benadeelde partij 3] herkende een van de twee personen als de hem bekende Hwardy (fonetisch), die bij hen in de straat had gewoond.
Ten slotte heeft ook[benadeelde partij 4] aangifte van bedreiging gedaan, nadat hij van zijn ouders had gehoord dat twee mannen bij zijn ouders in Stein voor de deur van de woning hadden gestaan. De mannen waren op zoek naar hem en hadden € 20.000,00 van zijn vader geëist, als vergoeding voor de in beslag genomen drugs. Aangever heeft verklaard dat hij als gevolg van deze bedreigingen erg bang is, gevlucht is en niet meer naar Nederland durft terug te keren.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 13 januari 2014 verklaard dat hij in de nacht van 7 september 2012 de familie [benadeelde partij 1] in Stein heeft bezocht, samen met enkele andere mannen.Verdachte heeft ontkend dat hij zelf bedreigende woorden heeft geuit. Ten aanzien van verdere vragen hieromtrent heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Gelet op de aangifte van [benadeelde partij 2] en de getuigenverklaring van [benadeelde partij 3], in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met een ander die nacht de familie [benadeelde partij 1] heeft bedreigd en dat zij beiden (een deel van) de tenlastegelegde dreigende teksten hebben gezegd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte alleen maar voor de deur gestaan heeft en geen enkele bedreigingen heeft geuit, zoals hij zelf heeft verklaard. Zowel aangeefster als ook de getuige verklaren immers anders.
Dit overigens nog daargelaten of, zou de versie van verdachte al de juiste zijn, in dat geval verdachtes aanwezigheid alleen al niet voldoende zou zijn geweest om van medeplegen te spreken.
De rechtbank acht aldus op grond van vorenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met een ander, op 7 september 2012 in de gemeente Stein heeft schuldig gemaakt aan het bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht van de familie [benadeelde partij 1].