3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [naam slachtoffer]op 26 mei 2012 door geweld om het leven heeft gebracht in een woning aan de [G.straat] in Geleen. Het bewijs daarvoor volgt uit de op de plaats van het delict aangetroffen sporen, het sporenbeeld op het lichaam van het slachtoffer en de bekennende verklaring van verdachte.
Het sporenbeeld wijst op het zich op verschillende plaatsen in de woning voorgedaan hebben van geweldsincidenten. Deze incidenten bestonden uit steeds grover wordend geweld tegen een steeds zwakker wordend slachtoffer. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte tijdens deze incidenten de mogelijkheid heeft gehad om zich te bezinnen op zijn handelingen. Door het geweld tegen [naam slachtoffer], ondanks deze mogelijkheid tot bezinning, toch voort te zetten, heeft verdachte met voorbedachte raad gehandeld. Er is dus, zo stelt de officier van justitie, sprake van moord.
De officier van justitie acht niet aannemelijk dat verdachte, zoals deze stelt, uit noodweer heeft moeten handelen dan wel dat er sprake was van noodweerexces. Zo strookt het sporenbeeld op de plaats delict niet met de bewering van verdachte dat hij steeds opnieuw door [naam slachtoffer] werd aangevallen. Uit de sporenanalyse volgt, onder meer, dat er bloed- en schoensporen van het slachtoffer zijn aangetroffen bij de voordeur, hetgeen juist duidt op een vluchtpoging van het slachtoffer. Ook het feit dat verdachte nagenoeg geen letsel heeft overgehouden aan de beweerde confrontatie met [naam slachtoffer] is een reden om geen geloof te hechten aan zijn verklaring dat er sprake was van noodweer. Ten slotte doet ook het feit dat verdachte pas een verklaring heeft afgelegd nadat hij het procesdossier heeft kunnen inzien, afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van voorbedachte raad. Er was namelijk geen vooropgezet plan bij verdachte om [naam slachtoffer] om het leven te brengen. Ook is er geen motief voor moord te destilleren uit de stukken. Bij gebrek aan voorbedachte raad dient verdachte vrij te worden gesproken van de ten laste gelegde moord.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar heeft bekend dat hij [naam slachtoffer] heeft gedood, maar dat dit gebeurd is in reactie op een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door [naam slachtoffer]. Tegen die aanranding heeft verdachte zich mogen verdedigen en hem komt daarom, in de visie van de verdediging, een beroep op noodweer toe. De verdediging heeft daarbij naar voren gebracht dat [naam slachtoffer] tijdens een gesprek met verdachte over een kennelijk emotioneel onderwerp in woede is ontstoken en verdachte heeft aangevallen. Daarbij is verdachte eerst door [naam slachtoffer] gekeeld. Nadat verdachte deze aanval wist af te slaan door uit te halen met een glazen asbak, heeft [naam slachtoffer] verdachte bedreigd met een mes. [naam slachtoffer] is achter verdachte aangegaan en hij heeft met verdachte geworsteld. Verdachte heeft meermalen tevergeefs getracht zich aan het geweld te onttrekken. Uiteindelijk is het tot een laatste worsteling gekomen. Verdachte, die meende dat [naam slachtoffer] nog altijd het mes in zijn handen had, heeft daarbij op enig moment een mes zien liggen en met dat mes heeft hij [naam slachtoffer] gestoken.
Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van noodweerexces, gelet op de hevige gemoedsbeweging waarin verdachte tengevolge van de aanvallen door [naam slachtoffer] verkeerde.
De verdediging heeft hierbij nog aangevoerd dat aan verdachte niet mag worden tegengeworpen dat hij pas in een later stadium van het onderzoek een verklaring heeft afgelegd. Dat is een proceskeuze geweest. Gelet op het traumatische karakter van de gebeurtenis is het daarbij ook niet vreemd dat de verdachte zich niet meer alles kan herinneren.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Aantreffen en overlijden slachtoffer
Op 26 mei 2012 hebben de verbalisanten [B] en [P] omstreeks 23:05 uur de melding ontvangen om naar de [G.straat] te Geleen te gaan. Door een bewoner van de bovenwoning zou een klap zijn gehoord en er zou iemand gewond in de gang liggen. Omstreeks 23:09 uur zijn de verbalisanten de woning aan de [G.straat] binnen gegaan. Zij zagen daar een voor hen onbekende man op de grond in de hal van de woning liggen in een grote plas bloed. De man lag op zijn buik en op zijn linkerwang.
Omstreeks datzelfde tijdstip, 23:09 uur, is er ook een ambulance ter plaatse gekomen.