3.3Het oordeel van de rechtbankOp 29 januari 2014 kregen verbalisanten de melding dat er een steekpartij had plaatsgevonden in de Leliestraat te Maastricht, nabij café “[naam café]”. Toen zij om 5:55 uur ter plaatse kwamen troffen zij daar [slachtoffer] aan, liggend tegen de gevel aan de overzijde van het café. Hij had een bleke huiskleur en er lag een stukje van zijn darmen op zijn buik. Hij was niet bij kennis en werd naar het ziekenhuis vervoerd.De volgende ochtend heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van poging tot moord/doodslag. Hij heeft verklaard dat hij in de nacht van 29 januari 2014 samen met [getuige 1] in café “[naam café]” was. Op een gegeven moment begon een buitenlandse jongen haar te betasten door aan haar te trekken en haar vast te pakken. Aangever heeft de man op zijn gedrag aangesproken, waarop deze man hem een mes toonde. Het mes was ingeklapt. Op aangeven van aangever werd de man door de portier naar buiten gebracht. Aangever heeft het café rond sluitingstijd samen met [getuige 1] verlaten. Op het einde van de Leliestraat stonden twee mannen, waaronder ook de man die aangever in het café het mes toonde. Diezelfde man liet nu wederom het mes zien. Hij klapte het mes uit en maakte twee of drie keer een stekende beweging in aangevers richting. Op enig moment zag aangever dat zijn darm uit zijn lies kwam. Hij is toen terug gelopen in de richting van het café.Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] als getuige verklaard dat er in café “[naam café]” een kleine vechtpartij is ontstaan tussen hem en verdachte. Ook heeft hij verklaard dat verdachte de persoon is die hem gestoken heeft. De vriend van verdachte stond achter hem en heeft hem niet aangeraakt.Uit medische informatie over [slachtoffer] blijkt dat hij een steekverwonding had onder in de buik en daarbij een scheurtje in de darm, welke bij aankomst in het ziekenhuis op de buik lag. Tevens werd er vocht in de buik geconstateerd, waarschijnlijk bloed. Middels een operatie is het darmletsel gehecht als ook de bloeding van de liesader. [slachtoffer] had ruim 4,5 liter bloed verloren. De duur van genezing werd op 11 februari 2014 geschat op ongeveer zes weken.
[getuige 1] heeft verklaard dat zij samen met [slachtoffer] in café “[naam café]” was. Zij werd daar lastiggevallen door een jongen die haar steeds vast pakte. [slachtoffer] sprak de jongen aan en er werd over en weer geduwd, waarop de jongen door de portiers naar buiten werd begeleid. Ongeveer 20 minuten later verlieten [slachtoffer] en [getuige 1] het café. Vanuit de Grote Staat kwam de betreffende jongen aanlopen. [slachtoffer] herkende de jongen en sprak hem aan. De jongen pakte een mes uit zijn broekzak dat hij uitklapte. Toen hij stekende bewegingen in haar richting maakte, is [getuige 1] weggerend in de richting van het café. Na korte tijd kwam ook [slachtoffer] terug gelopen. Hij riep dat hij gestoken was en had een bloedende wond in zijn linkerzij. Hij riep: “Hij heeft mij gestoken” en doelde daarmee op de jongen met wie zij kort daarvoor ruzie hadden gehad.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij die nacht in het café was. Hij zag een Algerijn en een Marokkaan met een paardenstaart binnen komen die hij kende van gezicht. Even later kwam ook [slachtoffer] binnen met zijn vriendin. Op een gegeven moment ontstond er ruzie. Er werd geduwd en getrokken. De getuige heeft de portier geholpen de partijen uit elkaar te halen. De Algerijnse man trok toen een mes en klapte dat uit. [slachtoffer] heeft het mes ook gezien. Vervolgens stopte de man het mes terug in zijn broekzak en werd uit het café verwijderd. Nadat [slachtoffer] het café even later had verlaten, kwam hij gewond terug gelopen. Hij zei dat hij door die twee jongens was gestoken en dat het die twee jongens van binnen in het café waren. De getuige zag dat die twee jongens nog aan het einde van de straat stonden en ging erheen. De jongen met de paardenstaart bleef staan. De andere jongen liep weg in de richting van het Vrijthof.
[getuige 3] heeft verklaard dat hij in de nacht van 29 januari 2014 samen met een vriend naar Maastricht was gekomen. Ze hebben hebben in het café “[naam café]” niet steeds bij elkaar gestaan. [getuige 3] zag dat zijn vriend daar ruzie had. De portier zei dat de vriend van [getuige 3] de vriendin van die andere jongen had lastiggevallen. Later buiten vertelde zijn vriend hem dat hij kwaad was op die jongen. Hij wilde niet met [getuige 3] mee naar Geleen. Ineens was er ruzie.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij in de nacht van 29 januari 2014 werkzaam was als portier bij café “[naam café]” te Maastricht. Omstreeks 5:15 uur ontstond er ruzie in de zaak. Hij heeft de mannen uit elkaar gehaald en [slachtoffer] apart genomen om te vragen wat er aan de hand was. Hij zei toen dat de andere jongen zijn vriendin lastig viel. De getuige heeft toen de andere man verzocht het café te verlaten. Deze man was in het gezelschap van een andere man, met een paardenstaart, die even naar buiten ging en weer terug naar binnen kwam. De eerstgenoemde man bleef voor de deur van het café wachten, ondanks het verzoek van de getuige om door te lopen. Op een gegeven moment verlieten [slachtoffer] en zijn vriendin het café. De getuige zag genoemde man toen niet meer in de straat. Een paar minuten later kwam [slachtoffer] terug in de richting van het café. Hij zei: “Bel 112, ik ben gestoken”.
Door verbalisanten zijn de beelden van cameratoezicht gemeente Maastricht, Leliestraat en omgeving, bekeken. Op deze beelden is te zien dat verdachte en zijn metgezel [getuige 3] (de man met de paardenstaart) om 3:02 uur café “[naam café]” binnen gaan. Om 5:10 uur gaan [slachtoffer] en zijn vriendin [getuige 1] het café naar binnen. Om 5:26 uur wordt [slachtoffer] kennelijk uit het café gezet door de portiers. Hij gaat om 5:27 uur weer naar binnen. Om 5:29 uur wordt verdachte kennelijk uit het café gezet. Om 5:29 uur krijgt hij zijn jas vanuit het café aangereikt en blijft zich ophouden in de Leliestraat, in de buurt van de ingang van het café. Om 5:31 uur pakt verdachte uit zijn achter broekzak een voorwerp. De verdachte heeft bij het vasthouden van een uiteinde van het voorwerp de vingers van zijn rechterhand nagenoeg gestrekt. Hij houdt het voorwerp voor zijn lichaam en kijkt hiernaar. Vervolgens gaat hij met zijn geopende linkerhand naar het andere uiteinde van het voorwerp. Daarna maakt hij bewegingen met beide handen, mogelijkerwijs alsof hij het voorwerp inklapt. De verbalisant merkt op dat het hier mogelijk om een uitklapbaar mes gaat. Vervolgens stopt hij dit in zijn broekzak links achter. De verbalisant merkt hierbij op dat verdachte bij zijn aanhouding een niet uitklapbare gsm Nokia bij zich had. Om 5:33 uur komt [getuige 3] naar buiten en heeft contact met verdachte. Om 5:35 uur gaat [getuige 3] weer terug naar binnen. Verdachte blijft zich ophouden bij de ingang van het café. Om 5:39 uur pakt verdachte een gsm uit zijn rechter broekzak aan de voorzijde en brengt deze naar zijn linkeroor. Vervolgens loopt hij met een onbekende man, die uit het café is gekomen, al bellend uit beeld. Om 5:42 uur verlaat [getuige 3] het café en loopt met een gsm aan zijn oor de Grote Staat in. Om 5:45 uur komt verdachte de Grote Staat ingelopen en loopt naar [getuige 3]. Beiden blijven vervolgens ongeveer 6 minuten rondhangen in de Grote Staat, op de hoek van de Leliestraat. Verdachte kijkt meermalen de Leliestraat in. Om 5:49 uur verlaten [slachtoffer] en zijn vriendin het café. Ze lopen om 5:50 uur over de Leliestraat in de richting van de Grote Staat. Verdachte loopt dan vanuit de Grote Staat de Leliestraat in. Even later loopt ook [getuige 3] de Leliestraat in, om vervolgens weer achteruit de Grote Staat in te lopen, gevolgd door [slachtoffer], die eveneens achteruit loopt. [getuige 3] maakt een slaande beweging in de richting van [slachtoffer], die vervolgens de Leliestraat in rent, gevolgd door [getuige 3]. De ruzie en het steekincident zijn niet op de beelden te zien. Om 5:52 uur komen verdachte en [getuige 3] vrijwel gelijktijdig vanuit de Leliestraat de Grote Staat ingelopen. Zij lopen weg in de richting van het Vrijthof. In zijn rechterhand heeft verdachte een onbekend voorwerp. [slachtoffer] en [getuige 1] lopen op dat moment in tegengestelde richting naar het café. [slachtoffer] houdt daarbij zijn hand op zijn linkerzij.
Op 29 januari 2014 wordt verdachte omstreeks 7:45 uur aangehouden te Maastricht. Hij heeft op dat moment een bebloed gezicht en bebloede handen. Zijn jas is doordrenkt met bloed.
Verdachte ontkent dat hij een mes bij zich had en dat hij daarmee heeft gestoken. Hij heeft bij de politie in eerste instantie verklaard dat hij alleen op stap was in Maastricht en dat hij met de fiets is gevallen. Daarbij is hij gewond geraakt. Desgevraagd zegt verdachte dat hij in het bezit is van een Nokia gsm. De volgende dag wordt verdachte een print getoond van een foto van een persoon die op 29 januari 2014 omstreeks 5:25 uur uit een café komt, gelegen aan de Leliestraat te Maastricht. Verdachte antwoordt dat hij de persoon is die op de print te zien is. Hij herinnert zich dan dat in dat café een jongen naar hem toe kwam en hem begon te slaan. De jongen zei dat verdachte naar zijn vriendin keek. De uitsmijter heeft verdachte toen verzocht het café te verlaten. De vrouw had blond haar. Verdachte ontkent dat hij de vriendin van [slachtoffer] heeft lastiggevallen. Verder heeft hij verklaard dat hij buiten het café op een Arabische man heeft staan wachten. Buiten heeft hij een rondje gelopen en is hij weer uitgekomen bij het café. Op enig moment kwam de jongen, met wie verdachte eerder ruzie had, weer naar buiten. Hij heeft verdachte toen geslagen, waardoor verdachte letsel aan zijn hoofd heeft opgelopen. Die jongen sloeg met een pistool en is vervolgens weggerend.
Als verdachte op 10 februari 2014 wordt geconfronteerd met de camerabeelden van 5:30 uur, waarop te zien is dat hij iets dubbelvouwt, verklaart hij dat dit zijn telefoon is. Het is een toestel dat inklapbaar is, merk Samsung. Met dat toestel heeft hij toen ook zijn vriend gebeld. Hij verklaart verder dat hij twee telefoons bij zich had en dat hij het inklapbare toestel, merk Samsung, is verloren toen hij buiten door de jongen geslagen werd. Even later verklaart verdachte dat hij van plan was om zijn horloge te gaan zoeken dat hij eerder die avond verloren had. Verderop in het verhoor verklaart verdachte dat hij 6 minuten met [getuige 3] heeft staan wachten buiten het café, omdat hij zijn verloren telefoon en horloge wilde zoeken in het café. Gevraagd naar de reden dat hij op een gegeven moment weer de Leliestraat in loopt, antwoordt verdachte dat hij zijn spullen wilde gaan zoeken. Ook verklaart hij dat hij toen door de jongen en het meisje met de blonde haren is aangevallen. Zij hadden ijzeren stokken en misschien een pistool. Zij hebben verdachte geslagen en zijn daarna weggegaan. Verdachte is bewusteloos geraakt.
Op 12 maart 2014 wordt verdachte geconfronteerd met het feit dat uit de historische belgegevens blijkt dat hij zijn vriend [getuige 3] heeft gebeld met het Nokia toestel dat bij hem is aangetroffen. Hij verklaart dan dat dit zou kunnen. Hij weet het niet meer.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] in het café zat te praten met de portiers. Die portiers hebben [slachtoffer] vervolgens op verdachte afgestuurd. [slachtoffer] sloeg hem vier keer op het hoofd met een boksbeugel. Verdachte heeft in het café geen meisje gezien. Dat meisje zag hij pas buiten het café. Verdachte verklaart verder dat hij een tijdje in de Grote Staat heeft staan wachten, omdat hij aan het praten was met zijn dronken vriend. Die vriend stelde voor om weg te gaan. Verdachte wilde echter terug het straatje in en naar het café om zijn horloge te zoeken. Ongeveer drie meter het straatje in kwam hij [slachtoffer] tegen, die hem gelijk met een ijzeren voorwerp in het gezicht sloeg. Dat op de camerabeelden te zien is dat [slachtoffer] achteruit de Grote Staat komt ingelopen, verklaart verdachte door te zeggen dat hij ging kijken of er geen politie kwam. Vervolgens sloeg [slachtoffer] verdachte nog eens en liep weg.
Is verdachte de dader?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte degene is die [slachtoffer] met een mes heeft gestoken.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte en aangever [slachtoffer] waren die bewuste nacht beiden in café “[naam café]” te Maastricht. Zij hebben ook beiden verklaard dat zij daar ruzie met elkaar hebben gehad. Uit de aangifte en de verklaringen van [getuige 1], [getuige 4] en [getuige 3] komt naar voren dat verdachte in het café de vriendin van de aangever heeft lastiggevallen. Dat verdachte ter terechtzitting ontkent dat hij binnen überhaupt een meisje heeft gezien, acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu hij bij de politie wel degelijk heeft verklaard over een blond meisje in het café. Verdachte heeft tijdens de ruzie in het café een uitklapbaar mes aan [slachtoffer] getoond. Dat blijkt uit de aangifte en de verklaring van [getuige 2]. Opvallend daarbij is dat beiden expliciet spreken over een
uitklapbaarmes.
Verdachte is vervolgens door de portier uit het café gezet, hetgeen ook op de camerabeelden te zien is. Hij blijft zich echter in de buurt van het café ophouden. Naar eigen zeggen doet hij dat omdat hij op zijn vriend wil wachten, dan wel omdat hij zijn horloge, dan wel zijn verloren telefoon, in het café wil zoeken. De vriend van verdachte komt echter enkele minuten nadat verdachte buiten is gezet al naar buiten. Verdachte heeft ook op geen enkel moment tegen de portier gezegd dat hij terug naar binnen wilde omdat hij iets kwijt was geraakt.
Op de camerabeelden is te zien dat, terwijl verdachte buiten het café staat te wachten, hij iets uit zijn broekzak haalt en dat voorwerp uitklapt en inklapt. De verbalisant heeft gerelateerd dat dit mogelijk een uitklapbaar mes zou kunnen zijn. Verdachte heeft daarover verklaard dat dit zijn Samsung gsm was. Bij verdachte wordt echter een Nokia gsm aangetroffen die niet uitklapbaar is. Daarmee geconfronteerd verklaart hij dat hij twee telefoons bij zich had en dat hij er één is kwijtgeraakt tijdens de ruzie buiten het café. Met de Samsungtelefoon heeft hij die nacht zelfs nog telefonisch contact gehad met [getuige 3]. Even later verklaart verdachte echter dat hij terug naar het café wilde omdat hij daar zijn telefoon was kwijtgeraakt. Tevens blijkt uit historische belgegevens dat verdachte die nacht met de bij hem aangetroffen Nokia contact heeft gehad met [getuige 3]. Daarbij komt dat er tijdens het onderzoek geen uitklapbare gsm is aangetroffen in de omgeving van het café. Ook deze verklaringen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
Nadat [getuige 3] zich buiten bij verdachte heeft gevoegd staan beiden meer dan zes minuten op de hoek van de Grote Staat en de Leliestraat. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte meermalen om de hoek de Leliestraat in kijkt. Verdachte heeft verklaard dat zij daar stonden te praten. Hij was niet aan het wachten op [slachtoffer]. Hij wilde enkel terug naar het café om zijn verloren horloge/telefoon te zoeken. [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte niet met hem mee naar huis wilde. [getuige 3] heeft echter met geen woord gerept over kwijtgeraakte spullen en dat verdachte daarom terug naar het café wilde. Gelet hierop, maar ook op het feit dat verdachte steeds om de hoek de Leliestraat in kijkt, is ook deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
Op de camerabeelden is vervolgens te zien dat verdachte en [getuige 3] om 5:50 uur de Leliestraat inlopen. Dat is ook het tijdstip waarop [slachtoffer] en [getuige 1] het café verlaten. In de Leliestraat komt het vervolgens tot een confrontatie tussen beide kampen, die niet door camera’s is waargenomen. Vast staat dat zowel [getuige 3] als [slachtoffer] eerst achteruit de Grote Staat inlopen om vervolgens weer de Leliestraat in te gaan. Amper twee minuten later komen verdachte en [getuige 3] uit de Leliestraat en lopen in de richting van het Vrijthof, terwijl [slachtoffer] – die gewond is geraakt aan zijn linkerzij – en [getuige 1] weer richting het café lopen.
Wat heeft er zich in die twee minuten afgespeeld?
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte meteen een mes trok, dat uitklapte en stekende bewegingen maakte. [getuige 1] heeft het eveneens over een uitklapbaar mes waarmee verdachte stekende bewegingen maakte in de richting van [slachtoffer]. [getuige 3] heeft verklaard dat hij geen mes heeft gezien en verdachte ontkent dat hij een mes bij zich had, laat staan dat hij daarmee gestoken heeft. Ook deze verklaring van verdachte is ongeloofwaardig, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte al in het café een (uitklapbaar) mes bij zich had en dat hij dat buiten het café nog uit zijn zak heeft gehaald. Nu zowel aangever als [getuige 1] hebben verklaard dat verdachte degene was die stekende bewegingen maakte met het mes, en niet [getuige 3], zoals door de verdediging is gesuggereerd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is die de steekverwonding bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Daar komt nog bij dat [getuige 3] blijkens de verklaring van [slachtoffer] achter hem stond, hetgeen ook op de camerabeelden te zien is wanneer zij beiden achteruit lopend de straat uitkomen. Die positie van [getuige 3] lijkt onverenigbaar met de plek waarop [slachtoffer] geraakt is, namelijk aan zijn voorzijde.
Opzet op de dood?
De tweede vraag in deze zaak is of verdachte door met een mes in de buik van het slachtoffer te steken het (voorwaardelijk) opzet had om het slachtoffer te doden. Is dat niet het geval, dan is hooguit sprake van een poging zware mishandeling, zoals subsidiair tenlastegelegd is.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachte onvoldoende aanknopingspunten bevatten om die vraag te beantwoorden. De vraag naar het eventueel bestaan van bloot opzet kan om die reden niet beantwoord worden.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Voor wat betreft het voorwaardelijk opzet stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (en op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich door het steken met een mes in de buik van aangever willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij hem hierdoor dodelijk zou verwonden. De rechtbank overweegt daartoe dat zich in de buikstreek vitale organen bevinden. Indien er lukraak in de buikstreek gestoken wordt, is de kans groot dat bijvoorbeeld de buikwand of darmen geraakt worden, hetgeen in het onderhavige geval ook is gebeurd. Het is een feit van algemene bekendheid dat er op zijn minst een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bestaat bij een bloeding in de buik of perforatie van de darmen of andere organen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voorbedachte raad?
Een derde vraag is of verdachte hierbij gehandeld heeft met voorbedachte raad. De raadsman heeft bepleit dat dit bestanddeel niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:472) voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte en de aangever in het café ruzie hadden, dat verdachte toen een mes aan aangever heeft getoond, dat verdachte uit het café is gezet en dat hij zich daarna 20 minuten in de directe omgeving van het café heeft opgehouden. Terwijl hij voor de ingang van het café staat te wachten, haalt hij iets uit zijn zak dat hij uit- en inklapt. Gelet op het feit dat zowel aangever als getuigen [getuige 2] en [getuige 1] spreken over een uitklapbaar mes, is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte het mes op dat moment uit zijn zak haalt en in- en uitklapt.
Uit de verklaring van [getuige 3] blijkt dat verdachte niet mee naar huis wilde en op de camerabeelden is te zien dat hij steeds om de hoek de Leliestraat in kijkt – derhalve in de richting van café “[naam café]”, waar zich op dat moment aangever [slachtoffer] en zijn vriendin [getuige 1] nog bevinden. Precies op het moment dat aangever en zijn vriendin het café verlaten, loopt verdachte de Leliestraat in. De rechtbank maakt uit deze handelingen van verdachte op dat hij bewust op de aangever heeft staan wachten om de confrontatie aan te gaan, terwijl hij een mes bij zich had. Verdachtes verklaring dat hij terug wilde naar het café om zijn verloren horloge of telefoon te zoeken is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig, nu hij daarover niets tegen de portier of [getuige 3] heeft gezegd, steeds om de hoek van de straat kijkt en pas de straat in loopt op het moment dat hij ziet dat aangever het café verlaat en in zijn richting komt lopen.
Van een plotselinge hevige drift bij verdachte is de rechtbank niet gebleken. Verdachte heeft welbewust gehandeld. Zo heeft hij verdachte opgewacht, zijn mes uitgeklapt en daarmee stekende bewegingen gemaakt in de richting van aangever. Al het voorgaande in ogenschouw nemende is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Eventuele contra-indicaties die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet gesteld of gebleken.
Uit de verklaringen van verdachte leidt de rechtbank tevens af dat verdachte niet alleen voor en tijdens het uitvoeren van de daad zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen maar óók na afloop daarvan. Hij heeft tenslotte tegen de verbalisanten die hem gewond aantroffen gezegd dat hij van niets wist en met de fiets was gevallen. Steeds als hij vervolgens met nieuwe aanwijzingen voor zijn betrokkenheid wordt geconfronteerd, past hij zijn verklaring aan. Deze berekenende manier van handelen voor, tijdens en na afloop van de bewezen verklaarde handelingen, sluiten uit dat verdachte zich pas tijdens de uitvoering van zijn besluit rekenschap gaf van de gevolgen.
De rechtbank acht het bestanddeel voorbedachte raad en de primair ten laste gelegde poging tot moord dus wettig en overtuigend bewezen.