Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.de Stichting STICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK,
STICHTING VERVROEGD UITTREDEN METAAL EN TECHNIEK,
STICHTING SOCIAAL FONDS METAAL EN TECHNIEK,
N.V. SCHADEVERZEKERING METAAL EN TECHNISCHE BEDRIJFSTAKKEN,
STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS
[X] ONROEREND GOED B.V.(voorheen achtereenvolgens genaamd: V.O.F. [X] Service en [X] Rioolservice B.V.) sedert 29 januari 2009 enig aandeelhouder en bestuurder van gedaagden sub 2 en 3, gevestigd te Venlo,
[X] RIOOLSERVICE B.V.,gevestigd te Venlo,
[X] RIOOLTECHNIEK B.V., gevestigd te Venlo,
[A], gedurende de periode 1 maart 1993 tot 31 mei 2005 vennoot van de per laatstgenoemde datum beëindigde vennootschap onder firma V.O.F. [X] Service en per 31 mei 2005 (indirect) aandeelhouder en bestuurder van gedaagden sub 1, 2, 3 en 6, wonende te Venlo,
[B],gedurende de periode 1 maart 1993 tot 31 mei 2005 vennoot van de per laatstgenoemde datum beëindigde vennootschap onder firma V.O.F. [X] Service en per 31 mei 2005 (indirect) bestuurder van gedaagden sub 1, 2, 3 en 6, wonende te Venlo,
[X] Holding B.V.sedert 31 mei 2005 enig aandeelhouder en bestuurder van gedaagde sub 1 en sedert 29 januari 2009 (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder van gedaagden sub 2 en sub 3, gevestigd te Venlo.
1.De procedure
- de dagvaarding d.d. 25 maart 2013
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie
- de antwoordakte in conventie tevens akte uitlating productie in conventie zijdens de Fondsen
- het verzoek tot pleidooi aan de zijde van [gedaagden]
- de producties 3 tot en met 34 ten behoeve van het pleidooi zijdens [gedaagden]
- het pleidooi d.d. 9 juli 2014
- de pleitnota’s van partijen.
2.De feiten
“(..)dat het onderzoek d.d. 18 december 2000 niet zorgvuldig genoeg is geweest om de werkingssfeer van de CAO aan te tonen. In een gesprek van 11 maart 2004 is dit ook met uw accountmanager de heer [C] besproken en is er afgesproken dat wij een overzicht zouden opstellen van de werkzaamheden per werknemer.”Bij deze brief heeft [X] Service het hiervoor genoemde overzicht overgelegd.
3.Het geschil
- de -nader vast te stellen- bedragen terzake van premies en bijdragen en/of renten en/of boeten en/of kosten;
- het gerestitueerde bedrag van € 142.470,29, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 september 2005 ten belope van € 53.603,35 in totaal
- een bedrag van € 369.814,58 zijnde het reeds op basis van de door gedaagde sub 2 verstrekte werknemersgegevens berekende bedrag ter zake van premies en bijdragen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 maart 2013;
- een in goede justitie nader vast te stellen bedrag.
4.De beoordeling
“rechtsvorderingen tot betaling van renten van geldsommen (..) en voorts alles wat bij het jaar of een kortere termijn moet worden betaald verjaren door verloop van 5 jaren (..).”De premies en bijdragen die voldaan dienen te worden als de werkgever onder de werkingssfeer van de bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek (pensioen en CAO) valt, zijn naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als periodieke vorderingen als bedoeld in voormeld artikel. Anders dan de Fondsen stellen is de uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch d.d. 15 april 2008 (ECLI:NL:GHSHE:2008:BD3912) hier niet van toepassing. In deze uitspraak gaat het immers om een werknemer die van zijn voormalig werkgever nakoming heeft gevorderd van de verplichting tot aanmelding van deze werkgever bij een bedrijfspensioenfonds onder gelijktijdige betaling van de pensioenpremies ten behoeve van hem. De onderhavige zaak ziet evenwel op het voldoen van de periodieke betalingen en niet op het aan de individuele werknemers toekomende recht op aanmelding. Nu geen andere feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die zouden moeten leiden tot een uitzondering op artikel 3:308 BW is de kantonrechter van oordeel dat laatstgenoemd artikel toepassing vindt en de vorderingen voor zover betrekking hebbend op de periode tot en met 2007 verjaard zijn. De Fondsen hebben echter nog aangevoerd dat sprake is geweest van stuitingshandelingen, waarover de kantonrechter in het hiernavolgende zal oordelen.
“werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikel 1 t/m 17 genoemde takken van bedrijf, groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf, blijvende de hiervoren omschreven vergelijking de economische functie van elk der werkzaamheden buiten beschouwing”.
“Hoofdelijk aansprakelijk is voor de bijdragen ter zake van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat volledig rechtsbevoegd is, voorzover het aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen: ieder van de bestuurders overeenkomstig het tweede tot en met het twaalfde lid”. In de tweede en verdere leden worden aan de bestuurder(s) een aantal verplichtingen opgelegd hoe te handelen wanneer sprake is van betalingsonmacht en welke sancties er zijn als niet aan die verplichtingen wordt voldaan. De kantonrechter is van oordeel dat artikel 23 Wet Bpf dan ook ziet op de situatie dat daadwerkelijk sprake is van betalingsonmacht. Door de Fondsen is niet onderbouwd dat de bestuurders van [gedaagden] een betalingsonmacht ten grondslag hebben gelegd aan het niet voldoen van de betalingsverplichting ter zake de bijdragen uit hoofde van de deelneming aan enig bedrijfstakpensioenfonds. [gedaagden] stellen zich immers op het standpunt dat zij niet tot deelneming verplicht zijn. Dat zij het, zoals de Fondsen hebben aangevoerd, aan zichzelf te wijten zouden hebben dat nog niet definitief is vastgesteld dat [gedaagden] onder de werkingssfeer valt van de Bedrijfstak Regelingen in de Metaal en Techniek, doet, wat daarvan ook zij, niet eraan af dat artikel 23 Wet Bpf eerst van toepassing is in het kader van een betalingsonmacht waar reeds sprake is van een bijdrage uit hoofde van de deelneming. Ook de stelling dat de heer [A] en mevrouw [B] ten minste niet hebben voldaan aan het in lid 4 bepaalde van genoemd artikel, als komt vast te staan dat [gedaagden] wel onder de werkingssfeerbepaling valt, kan de kantonrechter niet volgen. Immers ook dan is de bepaling slechts van toepassing indien een betalingsonmacht niet tijdig is gemeld terwijl van een betalingsonmacht niet is gebleken. Artikel 23 Wet Bpf kan derhalve niet gelden als grondslag voor de vordering tot vaststelling van de bestuurdersaansprakelijkheid van de heer [X] en mevrouw [B] als (middelijk) bestuurders van [gedaagden].
- dagvaarding € 96,08
- griffierecht 896,00
- gemachtigde salaris conventie 2.800,00 (3 ½ punten x tarief € 800,00)
- gemachtigde salaris reconventie
5.De beslissing in conventie en in reconventie
- gedaagde sub 1 gedurende de periode vanaf 1 januari 2008 tot 29 januari 2009;
- gedaagde sub 2 gedurende de periode vanaf 29 januari 2009 tot heden,
: