ECLI:NL:RBLIM:2014:6354

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
03/720953-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens diefstal, oplichting en opzetheling

In deze strafzaak heeft de rechtbank Limburg op 30 juni 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, oplichting en opzetheling. De verdachte heeft meermalen met een bankpas die niet op haar naam stond, geld gepind van bankrekeningen van voornamelijk bejaarde slachtoffers. Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan opzetheling door in het bezit te zijn van meerdere bank- en tankpassen van anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bij de oplichtingen vaak voordeed als een ander, gebruikmakend van valse of vervalste documenten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Tevens is de verdachte verplicht om zich te laten opnemen in een zorginstelling voor forensische psychiatrie, op basis van een indicatiestelling van het NIFP-IFZ. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de schade die de slachtoffers hebben geleden, zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor haar daden en heeft geen poging gedaan om de schade te vergoeden, wat de rechtbank als zeer negatief heeft beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/720953-13
Datum uitspraak : 30 juni 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost - Huis van Bewaring Ter Peel, Paterstraat 4, Evertsoord.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 juni 2014.
De rechtbank heeft op deze terechtzitting gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door haar raadsman, mr. R. Mahovic, advocaat te Maastricht.

2.De tenlastelegging

De - ter terechtzitting gewijzigde - tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
(meermalen) samen met (een) ander(en) dan wel alleen geld heeft gestolen door middel van een valse sleutel dan wel (meermalen) een valse of vervalste betaalopdracht als echt heeft gebruikt.
Ten aanzien van feit 2:
samen met (een) ander(en) dan wel alleen een rijbewijs en een bankpas heeft geheeld dan wel heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 3:
ING-betaalpassen, Rabobank-passen en een tankpas heeft geheeld dan wel deze passen, alsmede een rijbewijs heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 4:
[benadeelde 1] heeft bewogen een auto af te geven door zich voor te doen als [aliasnaam 1], werkzaam bij [bedrijf 1].
Ten aanzien van feit 5:
samen met (een) ander(en) dan wel alleen [benadeelde 2] heeft bewogen een hoeveelheid drank af te geven door zich voor te doen als een medewerker van [bedrijf 1].
Ten aanzien van feit 6:
een salarisstrook en een bankafschrift heeft vervalst en deze bescheiden als echt heeft gebruikt.
Ten aanzien van feit 7:
samen met (een) ander(en) dan wel alleen [benadeelde 3] en/of [aliasnaam 2] heeft bewogen een vaatwasser en een tv af te geven door zich voor te doen als [aliasnaam 2].
Ten aanzien van feit 8:
samen met (een) ander(en) dan wel alleen een bankpas heeft geheeld dan wel heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 9:
samen met (een) ander(en) dan wel alleen [benadeelde 4] heeft bewogen een auto af te geven door zich voor te doen als (een) bona fide huurder(s).
Ten aanzien van feit 10:
(meermalen) samen met (een) ander(en) dan wel alleen poststukken heeft gestolen dan wel poststukken heeft geheeld dan wel poststukken heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 11:
een paspoort heeft verduisterd dan wel heeft gestolen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1:
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde diefstal in vereniging met een valse sleutel wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aangiftes van de slachtoffers, waaruit blijkt dat geen van hen de overschrijvingskaarten die de Rabobank hun per post had gestuurd, heeft ontvangen en dat er geld van hun rekening werd bijgeschreven op een bankrekening op naam van [slachtoffer 1]. Ook heeft de officier van justitie verwezen naar de zich in het dossier bevindende prints van camerabeelden waaruit blijkt dat verdachte samen met [medeverdachte] geld heeft gepind, en wel van de bankrekening op naam van [slachtoffer 1] zoals nadien is gebleken, alsmede naar de verklaringen van de getuige [getuige 1].
Ten aanzien van feit 2:
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde opzetheling van het rijbewijs en de bankpas op naam van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 1] en de uitgeprinte camerabeelden, waaruit blijkt dat verdachte met een bankpas, naar achteraf bleek op naam van [slachtoffer 1], heeft gepind. Eveneens heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte gedaan namens [benadeelde 4], waaruit volgens hem blijkt dat verdachte het rijbewijs van [slachtoffer 1] voorhanden had en daarmee ook een huurovereenkomst heeft gesloten.
Ten aanzien van feit 3:
De officier van justitie acht, gelet op de aangifte en het verhoor van [slachtoffer 2], het aantreffen van de bankpassen op naam van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de tas van verdachte en het aantreffen van de tankpas in de woning van verdachte, de verduistering van deze passen wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU6747).
Ten aanzien van feit 4:
Eveneens acht de officier van justitie de ten laste gelegde oplichting van [benadeelde 1] wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aangifte, en voorts naar het zich in het dossier bevindende bankafschrift ten name van [aliasnaam 1] en het rijbewijs ten name van [aliasnaam 1] met daarop de pasfoto van verdachte, welke bescheiden bij het aangaan van de huurovereenkomst met [benadeelde 1] zijn overgelegd. Ook heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaring van [medewerker 1 van bedrijf 1] van het bedrijf [bedrijf 1], dat de overgelegde salarisstrook vals is en het overgelegde bankafschrift vervalst. Tot slot heeft hij verwezen naar de verklaring van [getuige 2] waaruit volgt dat verdachte vaker de naam [aliasnaam 1] gebruikt.
Ten aanzien van feit 5:
De officier van justitie acht, gelet op de aangifte van [benadeelde 2] - waarin aangever onder meer verklaart dat de oplichtster zich voordoet als een medewerker van [bedrijf 1] - en het verhoor van [benadeelde 2], die verdachte op een foto die hij op internet heeft gevonden, herkent als de vrouw die hem heeft opgelicht, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 6:
Ook het gebruik maken van valse of vervalste geschriften acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe verwijst de officier van justitie naar de aangifte namens [bedrijf 1], de aangifte namens [benadeelde 1], de verklaring van [getuige 2] en de bekennende verklaring van verdachte, dat zij zichzelf herkent op de foto die op het rijbewijs op naam van [aliasnaam 1] staat.
Ten aanzien van feit 7:
De officier van justitie verwijst ten aanzien van feit 7 naar de bij de doorzoeking van de woning van verdachte aangetroffen voorwerpen, waaronder de vaatwasser, de tv en de zich in de groene klapper bevindende brief van [benadeelde 3]. Hij acht, gelet daarop, op de verklaring van de bezorger [getuige 3] en op de verklaring van verdachte dat de tv niet van haar is en zij de vaatwasser en de tv niet zou terugsturen naar [benadeelde 3], de ten laste gelegde oplichting van [benadeelde 3] wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 8:
De ten laste gelegde opzetheling van de bankpas op naam van [slachtoffer 4] acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte blijkens het proces-verbaal op 19 juni 2013 een bankpas in haar tas had, die op naam van [slachtoffer 4] staat. Verdachte had moeten weten dat deze pas van enig misdrijf afkomstig was. Hiertoe heeft de officier van justitie verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU6747).
Ten aanzien van feit 9:
De officier van justitie acht de ten laste gelegde oplichting van [benadeelde 4] eveneens wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aangifte, het gegeven dat bij het aangaan van de huurovereenkomst het telefoonnummer van verdachte is opgegeven en de omstandigheid dat verdachte voldoet aan het signalement dat de aangever opgeeft. Voorts wordt op 19 juni 2013 in de tas van verdachte het rijbewijs van [slachtoffer 1] aangetroffen dat - zo volgt uit de aangifte - is gebruikt bij het aangaan van de huurovereenkomst. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting bekend dat het telefoonnummer dat bij het aangaan van de huurovereenkomst is genoteerd, bij haar in gebruik is en dat zij op dat telefoonnummer door een medewerker van [benadeelde 4] is gebeld.
Ten aanzien van feit 10:
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde diefstal van poststukken wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de aanwezigheid van poststukken en van de sleutel met de aparte baard - die volgens een medewerker van PostNL hoogstwaarschijnlijk gebruikt kan worden voor het openen van postbussen - in de woning van verdachte. Ook heeft de officier van justitie gewezen op het gegeven dat in de woning van verdachte een bedrijfspas van een medewerker van PostNL is aangetroffen en voorts op de verklaring van [getuige 1]; deze heeft immers verklaard dat verdachte en [medeverdachte] poststukken stelen en dat zij in het bezit zijn van sleutels van postbussen.
Ten aanzien van feit 11:
Eveneens acht de officier van justitie de primair ten laste gelegde verduistering van het paspoort van [aliasnaam 1] wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat uit de aangiftes van - onder meer - [benadeelde 2] en [bedrijf 1] blijkt dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het paspoort van [aliasnaam 1].
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu de verweten handelingen volgens hem als oplichting en niet als diefstal moeten worden gekwalificeerd. De raadsman heeft zich subsidiair gerefereerd aan een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal. Hierbij heeft hij opgemerkt dat verdachte slechts een deel van het totale ten laste gelegde bedrag heeft gestolen. Verdachte moest in opdracht van een ander geld pinnen en mocht daarvan maar een klein bedrag zelf houden.
Ten aanzien van feit 2:
Volgens de raadsman kan de primair ten laste gelegde (opzet)heling niet bewezen worden verklaard, noch de subsidiair ten laste gelegde verduistering, nu verdachte niet wist, noch redelijkerwijs hoefde te vermoeden dat de bankpas op naam van [slachtoffer 1] gestolen was. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat zij de bankpas en de pincode van een ander (“[persoon 1]”) in de woning van [getuige 1] heeft gekregen. Verdachte moet volgens de raadsman dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan een bewezen verklaring van de ten laste gelegde heling.
Ten aanzien van feit 3:
De raadsman heeft aangevoerd dat de aanhouding van verdachte en [medeverdachte] op 19 juni 2013 onrechtmatig is geschied. Dat betekent dat de resultaten van deze aanhouding - in dit geval: het aantreffen van de bankpassen op naam van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de tas van verdachte - volgens de raadsman van het bewijs moeten worden uitgesloten. Verdachte moet dan ook vrijgesproken worden van het haar onder 3 ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan een bewezenverklaring van de ten laste gelegde verduistering.
Ten aanzien van feit 4:
De raadsman heeft primair vrijspraak van de onder 4 ten laste gelegde oplichting bepleit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte het feit heeft ontkend en dat uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte [benadeelde 1] heeft opgelicht. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van feit 5:
Eveneens heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de onder 5 ten laste gelegde oplichting, nu uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het verdachte is geweest die [benadeelde 2] of [benadeelde 2] heeft opgelicht. De omstandigheid dat [benadeelde 2] verdachte op een foto die hij op internet heeft gevonden, heeft herkend als de vrouw die hem heeft opgelicht, doet daar volgens de raadsman niet aan af. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van feit 6:
De ten laste gelegde valsheid in geschrifte kan volgens de raadsman, nu hij de feiten 4 en 5 niet bewezen acht, evenmin bewezen worden verklaard. Verdachte moet hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 7:
De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit van de oplichting van [benadeelde 3], nu uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die de in (de nabijheid van) haar woning aangetroffen vaatwasser en tv heeft besteld dan wel de adreswijziging heeft doorgegeven. De verklaring van de bezorger, dat verdachte bij aflevering van de vaatwasser vroeg “Goh, is er ook een tv bij?” maakt dat volgens de raadsman niet anders. De raadsman heeft zich subsidiair gerefereerd aan een bewezenverklaring van de ten laste gelegde oplichting.
Ten aanzien van feit 8:
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de in de tas van verdachte aangetroffen bankpas op naam van [slachtoffer 4] het resultaat is van de onrechtmatige aanhouding van verdachte en dus van het bewijs moet worden uitgesloten. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het onder 8 ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan een bewezenverklaring van de ten laste gelegde verduistering.
Ten aanzien van feit 9:
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte] en niet verdachte het rijbewijs van [slachtoffer 1] heeft overhandigd bij het aangaan van de huurovereenkomst met [benadeelde 4]. Verdachte moet gelet daarop worden vrijgesproken van het onder 9 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 10:
De raadsman heeft primair de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie bepleit, nu uit de tenlastelegging niet volgt welke poststukken verdachte zou hebben gestolen. Subsidiair heeft de raadsman zich aan een bewezenverklaring van de ten laste gelegde heling van de poststukken gerefereerd.
Ten aanzien van feit 11:
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het onder 11 ten laste gelegde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1] Het bewijsuitsluitingsverweer
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering. Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank het volgende.
Op 19 juni 2013 zag een verbalisant een BMW, gekentekend [kenteken 1], over de [adres 1] te Valkenburg rijden. De verbalisant heeft de kentekengegevens van deze auto opgevraagd en hoorde dat het kenteken was afgegeven op naam van de hem ambtshalve bekende [verdachte], zijnde verdachte. De bestuurder van de BMW, naar later bleek [medeverdachte], werd even later op de [adres 2] te Wijlre staande gehouden. De verbalisant herkende de bijrijder van de auto als zijnde verdachte. In het vakje van het bestuurdersportier zag de verbalisant een busje KO-spray liggen. Daarna vroeg de verbalisant aan verdachte of hij in haar handtas mocht kijken, waarvoor verdachte vervolgens toestemming verleende. In verdachtes handtas trof de verbalisant een busje pepperspray, diverse bankpassen op naam van verschillende personen, en een rijbewijs op naam van [slachtoffer 1] aan.
De rechtbank stelt vast dat de verbalisant de bestuurder van de auto, met daarin verdachte als bijrijder, slechts staande heeft gehouden, omdat het kenteken op naam van verdachte was afgegeven. Uit het dossier blijkt niet dat de auto is staande gehouden ter controle van de naleving van de Wegenverkeerswet 1994. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de staandehouding van de auto onrechtmatig is geschied. Voorts begrijpt de rechtbank dat er bij de verbalisant - naar aanleiding van het aantreffen van een busje KO-spray in het vakje van het bestuurdersportier - een verdenking tegen de inzittenden van de auto is ontstaan ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie. Daarop heeft de verbalisant aan verdachte gevraagd of hij in haar tas mocht kijken. Verdachte heeft daar toestemming voor gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het geven van toestemming om in haar handtas te kijken, niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Dat betekent dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en dat de resultaten van de verrichtingen van de verbalisant - in dit geval het aantreffen van diverse bankpassen en het rijbewijs van [slachtoffer 1] in de handtas van verdachte - voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Vanwege de onderlinge samenhang tussen de onder 1, 2, 3 en 8 ten laste gelegde feiten zal de rechtbank deze feiten hierna gezamenlijk beoordelen.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 8:
[slachtoffer 5] heeft op 14 juni 2014 aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij op 7 juni 2013 door een medewerkster van de Rabobank werd gebeld, die hem vertelde dat er fraude was gepleegd met betaalopdrachten die bij zijn rekening horen. Deze betaalopdrachten waren verstrekt in verband met de invoering van het IBAN-rekeningnummer. Tussen 30 mei 2013 en 5 juni 2013 was volgens [slachtoffer 5] in totaal drie keer geld van zijn rekening afgeschreven. Dit geld werd bijgeschreven op de bankrekening [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 1]. [2]
[slachtoffer 6] heeft op 18 juni 2013 aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij nooit de overschrijvingskaarten die door de Rabobank naar aanleiding van de invoering van het IBAN-rekeningnummer naar hem zijn verstuurd, heeft ontvangen. Tussen 1 mei 2013 en
7 juni 2013 is volgens [slachtoffer 6] in totaal drie keer geld van zijn rekening afgeschreven. [3]
[slachtoffer 7], [4] [slachtoffer 8], [5] [slachtoffer 9], [6] [slachtoffer 10], [7] [slachtoffer 11], [8]
[slachtoffer 12], [9] [slachtoffer 13] [10] en [slachtoffer 14] [11] hebben eveneens aangifte gedaan. Zij verklaarden allen gelijkluidend: geen van hen heeft de overschrijvingskaarten die door de Rabobank naar aanleiding van de invoering van het IBAN-rekeningnummer naar hen zijn verstuurd, ontvangen en bij ieder van hen is (op verschillende tijdstippen) geld van de rekening afgeschreven en overgeschreven naar de [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 1].
Volgens opgave van de ABN AMRO Bank zijn op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 1] op de volgende data de volgende bedragen bijgeschreven:
  • op 31 mei 2013, 3 juni 2013 en 6 juni 2013 respectievelijk € 365,00, € 850,00 en € 135,00 afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 5];
  • op 31 mei 2013 en tweemaal op 5 juni 2013 een bedrag van respectievelijk € 204,00,
€ 50,00 en € 196,50 euro, afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van
[slachtoffer 6];
  • op 4 juni 2013 een bedrag van € 385,00 afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 7];
  • op 31 mei 2013 en 5 juni 2013 respectievelijk € 75,00 en € 193,72, beiden afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 8];
  • op 31 mei 2013 en 4 juni 2013 respectievelijk € 150,00 en € 72,00, beiden afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 9];
  • op 30 mei 2013, 3 juni 2013 en 4 juni 2013 respectievelijk € 148,50, € 100,00 en € 250,00, steeds afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van
[slachtoffer 10];
  • op 30 mei 2013 en 7 juni 2013 respectievelijk € 234,58 en € 244,00, beide bedragen afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 11];
  • op 30 mei 2013 en 5 juni 2013 respectievelijk € 275,00 en € 244,00, beide bedragen afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 12];
  • op 30 mei 2013 en 31 mei 2013 respectievelijk € 85,34 en € 485,00, beide bedragen afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 13];
  • op 30 mei 2013 werd tweemaal respectievelijk € 137,45 en € 228,50, afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 14]. Tot slot werd op 31 mei 2013 en 5 juni 2013 respectievelijk € 85,00 en € 185,00 afkomstig van ditzelfde bankrekeningnummer bijgeschreven op de bankrekening ten name van
[slachtoffer 1]. [12]
Verbalisant [verbalisant] heeft naar aanleiding van het opgevraagde overzicht van de bij- en afschrijvingen op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van
[slachtoffer 1], camerabeelden opgevraagd van ABN AMRO bank en de [winkel] te Maastricht. De verbalisant herkende op de beelden van de [winkel] d.d. 30 mei 2013 de hem ambtshalve bekende [verdachte] (zijnde verdachte) en
[medeverdachte]. Op de camerabeelden is volgens de verbalisant te zien dat verdachte op die dag bij [winkel] pinde. Uit een kopie van het rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer] blijkt verder dat op 30 mei 2013 een bedrag van € 195,04 bij [winkel] werd gepind.
De verbalisant herkende verdachte eveneens op de beelden van ABN AMRO bank. Uit deze beelden blijkt dat verdachte:
  • op 31 mei 2013 om 09.13 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Geleen een bedrag van € 430,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
  • op 31 mei 2013 om 02.29 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Geleen een bedrag van € 70,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
  • op 4 juni 2013 om 13.22 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Geleen een bedrag van € 350,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
  • op 4 juni 2013 om 08.34 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Valkenburg een bedrag van € 150,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
  • op 5 juni 2013 om 12.57 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Valkenburg een bedrag van 500,00 euro opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
  • op 6 juni 2013 om 00.59 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Valkenburg een bedrag van € 300,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
  • op 7 juni 2013 om 02.54 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Valkenburg een bedrag van € 400,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer].
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de bankpas op naam van [slachtoffer 1] van ene [persoon 1], een man die vaker bij haar buurman [getuige 1] thuis kwam, heeft gekregen. Ook de bij deze pas behorende pincode kreeg ze van deze man. Zij heeft meerdere keren geld van de bankrekening ten name van [slachtoffer 1] gepind en kreeg daarvoor naar eigen zeggen een vergoeding ten bedrage van € 100,00.
Tussenconclusie:
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er geld, toebehorende aan [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8], [slachtoffer 9], [slachtoffer 10], [slachtoffer 11], [slachtoffer 12], [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 1] is bijgeschreven. Van datzelfde bankrekeningnummer is door verdachte, blijkens de camerabeelden, geld gepind bij [winkel] en bij geldautomaten, naar later bleek van een rekening bij de ABN AMRO Bank (in totaal € 2.395,04). Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van een bankpas die op naam van [slachtoffer 1] stond en heeft deze bankpas derhalve in ieder geval op genoemde momenten, toen zij pinde, voorhanden gehad.
Op 19 juni 2013 werd de bestuurder van de auto, waarin verdachte zich als bijrijder bevond, op de [adres 2] te Wijlre staande gehouden. In de handtas van verdachte werden een rijbewijs op naam van [slachtoffer 1], een ING-betaalpas op naam van [slachtoffer 2], een ING- betaalpas op naam van [slachtoffer 3], twee betaalpassen van Rabobank op naam van
[slachtoffer 15] en een betaalpas van Rabobank op naam van [slachtoffer 4] aangetroffen en in beslag genomen. [14]
Op 2 september 2013 werd de woning van verdachte aan de [adres 6]te Geleen doorzocht. In deze woning werd een tankpas op naam van [bedrijf 2] aangetroffen en in beslag genomen. [15]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ze het rijbewijs op naam van [slachtoffer 1] en de betaalpassen die op 19 juni 2013 in haar handtas werden aangetroffen, ook van bovengenoemde [persoon 1] heeft gekregen. Deze pasjes zaten tussen andere bescheiden die zij van [persoon 1] had gekregen. [persoon 1] zei volgens verdachte: “Kijk maar wat je daarmee kunt”. Zij heeft de bescheiden daarop geïnventariseerd.
Van de respectieve eigenaren van deze bescheiden bevinden zich aangiftes van diefstal c.q. vermissing van hun eigendommen in het dossier. [16]
Tussenconclusie:
Op grond van bovenstaand bewijsmiddel is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 19 juni 2013 in Wijlre een rijbewijs op naam van [slachtoffer 1] voorhanden heeft gehad (feit 2). Ook heeft verdachte die dag in Wijlre een ING-betaalpas op naam van [slachtoffer 2] en een ING- betaalpas op naam van [slachtoffer 3] en Rabobank-betaalpassen op naam van [slachtoffer 3] voorhanden gehad (feit 3). Hetzelfde geldt voor de bankpas op naam van [slachtoffer 4]: verdachte had deze bankpas op 19 juni 2013 in Wijlre voorhanden (feit 8). Voorts werd op 2 september 2013 een tankpas op naam van [bedrijf 2] in de woning van verdachte in Geleen aangetroffen. Verdachte had deze tankpas daarmee op 2 september 2013 in Geleen voorhanden (feit 3).
De juridische vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of verdachte het hiervoor vermelde rijbewijs en de hiervoor vermelde bankpassen en tankpas voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat rijbewijs en die bankpassen en tankpas wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat rijbewijzen en bankpassen hoogst persoonlijk en uitdrukkelijk op naam gesteld bezit zijn. Ook voor een tankpas geldt dat deze persoonlijk bezit is. De verdachte heeft dus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het in haar handtas aangetroffen rijbewijs, de hierin eveneens aangetroffen bankpassen en de in haar woning aangetroffen tankpas, die bovendien elk op naam van een ander dan verdachte stonden, door misdrijf verkregen goederen betroffen. Dit impliceert dat verdachte bij het voorhanden krijgen van deze goederen geweten moet hebben dat het door enig misdrijf verkregen goederen betroffen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde diefstal met een valse sleutel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ook acht zij de onder feit 2 primair, de onder feit 3 primair en de onder feit 8 primair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen.
Hierna zal de rechtbank - vanwege de onderlinge samenhang tussen de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, deze feiten gezamenlijk beoordelen.
Ten aanzien van de feiten 4, 5 en 6:
[medewerker benadeelde partij 1] heeft op 10 april 2013 mede namens [benadeelde 1] aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij op 23 maart 2013 werd gebeld door een onbekende vrouw die interesse had in een auto van het merk Toyota. ’s Middags kwam deze vrouw met een klein meisje in de zaak en vertelde dat ze salesmanager was bij het bedrijf [bedrijf 1]. De vrouw vroeg om financiering, waarna [medewerker benadeelde partij 1] een financieringsaanvraag voor haar deed. In eerste instantie kon geen akkoord worden verkregen voor de lening. Nadat de vrouw had gezegd dat haar telefonisch was medegedeeld dat ze meteen een auto mee kon krijgen, heeft [medewerker benadeelde partij 1] haar een auto van het merk Toyota, type Aygo, gekentekend [kenteken 2] ter beschikking gesteld op basis van een huurovereenkomst. Vervolgens heeft [medewerker benadeelde partij 1] kopieën gemaakt van het rijbewijs, het paspoort, de bankafschriften en de salarisstrook, die de vrouw overhandigde. Op deze kopieën staat dat de vrouw [aliasnaam 1] is genaamd. Aangezien hij geen contact meer met de vrouw kreeg, is [medewerker benadeelde partij 1] op 9 april 2013 naar het door de vrouw opgegeven adres, te weten [adres 3] te Maastricht, gegaan. Daar trof hij niemand aan. Nadat [medewerker benadeelde partij 1] contact had opgenomen met [bedrijf 1], hoorde hij van de directeur van dit bedrijf dat [verdachte] vaker de naam [aliasnaam 1] opgaf en vertelde dat zij als salesmanager bij [bedrijf 1] zou werken. [17]
Op 22 september 2013 heeft [medewerker benadeelde partij 1] tegenover de politie de vrouw beschreven aan wie hij op 23 maart 2013 de auto met het kenteken [kenteken 2] meegaf. Dit was volgens hem een blanke vrouw met blond, halflang haar met een onverzorgd uiterlijk en qua leeftijd achter in de dertig, die met een Limburgs accent sprak. Deze vrouw gaf als telefoonnummer het nummer [telefoonnummer] op; op dit nummer heeft [medewerker benadeelde partij 1] de vrouw gebeld en te spreken gekregen. [18]
[medewerker 1 van bedrijf 1] is op 22 april 2013 als getuige gehoord. Zij verklaarde dat zij als officemanager voor het bedrijf [bedrijf 1] werkt en op 9 april 2013 werd benaderd door [benadeelde 1] te Sittard met de vraag of een mevrouw [aliasnaam 1] bij [bedrijf 1] werkzaam zou zijn. [medewerker 1 van bedrijf 1] verklaarde dat zij tegen de medewerker van [benadeelde 1] had verteld dat dit niet het geval was, maar dat [aliasnaam 1] bij hen wel bekend was onder de naam [verdachte]. Op verzoek van [bedrijf 1] stuurde een medewerker van [benadeelde 1] een kopie van het paspoort, het rijbewijs, een bankafschrift en een salarisstrook van [bedrijf 1]. [medewerker 1 van bedrijf 1] verklaarde naar aanleiding daarvan dat zij de vrouw op de foto van het paspoort niet herkende. De vrouw op de foto van het rijbewijs herkende zij echter wel als verdachte. [19]
Op 27 mei 2013 heeft [benadeelde 2] namens [benadeelde 2] aangifte gedaan. Hij verklaarde dat een vrouw op 23 mei 2013 bij zijn bedrijf, gevestigd aan de [adres 4] te Bunde, een reservering deed. Deze vrouw had een lijst bij zich met de gewenste goederen. Op 25 mei 2013 kreeg [benadeelde 2] een telefoontje van deze vrouw, die vroeg of ze de bestelling kon ophalen, omdat de datum van het feest naar voren was geschoven. De vrouw, die [benadeelde 2] omschreef als een vrouw met lang wit haar tot over haar schouders en ongeveer 35 jaar oud, kwam naar [benadeelde 2] toe en gaf hem een lijst met daarop afgebeeld het logo van een bedrijf, genaamd [bedrijf 1]. Op deze lijst stonden gedestilleerde dranken die hij niet op voorraad had. De vrouw vroeg vervolgens of [benadeelde 2] Jupiler bier, cola en AA-drink op voorraad had, waarna zij bier, cola en AA-drink meenam. Nadat de vrouw vertrokken was, heeft [benadeelde 2] navraag gedaan bij het bedrijf [bedrijf 1] in Meerssen. Op 27 mei 2013 had hij een gesprek met de directeur van dit bedrijf en deze vertelde hem te weten welke vrouw bij hem in de zaak was geweest, namelijk [verdachte]. [20]
Op 3 juni 2013 heeft [medewerker 1 van bedrijf 1]namens [bedrijf 1] aangifte gedaan, welke aangifte werd voorzien van een aantal bijlagen. [medewerker 1 van bedrijf 1] heeft verklaard dat het de bedoeling was dat verdachte in 2008 in dienst zou treden bij [bedrijf 1]. Reeds vóór aanvang van de arbeidsovereenkomst heeft verdachte laten weten van haar dienstverband af te zien; er heeft dan ook nooit een loonbetaling aan verdachte plaatsgevonden. Ook heeft [medewerker 1 van bedrijf 1] verklaard dat [medewerker benadeelde partij 1] contact met haar had opgenomen in verband met een bij [benadeelde 1] gehuurde auto door [aliasnaam 1], geboren te [1970]. [medewerker benadeelde partij 1] heeft ook het op naam van [aliasnaam 1] gestelde rijbewijs (bijlage 10) [21] en paspoort (bijlage 11) [22] en een loonspecificatie (bijlage 12) [23] aan [medewerker 1 van bedrijf 1] verstuurd. Volgens de loonspecificatie zou [aliasnaam 1] in januari 2013 in dienst zijn geweest van [bedrijf 1], hetgeen onjuist is. Ook komt de lay-out van de overgelegde salarisspecificatie volgens [medewerker 1 van bedrijf 1] niet overeen met de lay-out van een salarisspecificatie die door [bedrijf 1] wordt gebruikt. Voorts staat op de aan [medewerker benadeelde partij 1] overgelegde uitdraai van de bankrekening (bijlage 13) [24] dat mevrouw [aliasnaam 1] op 19 maart 2013 een loonbetaling van [bedrijf 1] heeft ontvangen, hetgeen evenmin klopt. Zowel de loonspecificatie als het bankrekeningoverzicht vermeldt volgens [medewerker 1 van bedrijf 1] onjuiste gegevens van [bedrijf 1] en zijn valselijk opgemaakt. Daarna is [medewerker 1 van bedrijf 1] nog gebeld door een bedrijf, genaamd [benadeelde 2]. Daar was een bestelling gedaan waarbij een lijst met het logo van [bedrijf 1] was overgelegd en op deze lijst stond dat de factuur verstuurd kon worden naar [bedrijf 1], ter attentie van [medewerker 2 bedrijf 1]. [medewerker 1 van bedrijf 1] heeft verklaard dat deze bestelling niet door [medewerker 2 bedrijf 1] of een andere medewerker van [bedrijf 1] is gedaan. [25]
[getuige 2] is op 14 augustus 2013 door de politie gehoord. Hij verklaarde dat hij de eigenaar is van de woning aan de [adres 3] te Maastricht. Ook verklaarde hij dat verdachte ongeveer half januari 2013 in deze woning is komen wonen, vervolgens één maand huur heeft betaald en dat hij daarna hij geen contact meer met haar kreeg. Daarop heeft [getuige 2] de woning leeg gemaakt. Van de toenmalige advocaat van verdachte,
mr. [naam advocaat], had [getuige 2] gehoord dat zij ook wel eens de naam [aliasnaam 1] gebruikte. Ook ontving [getuige 2] wel eens post voor verdachte op naam van [aliasnaam 1]. [26]
Op 21 november 2013 heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte hem had verteld dat zij bij een stuk of drie drankhandelaren drank heeft gekregen met een Kamer van
Koophandel-nummer. [getuige 1] wist dat één van deze drankhandelaren in Bunde of Meerssen ligt. Verdachte heeft daar volgens [getuige 1] een tapinstallatie, biervaten en drank, limonade, whiskey en cola, gekregen. [27]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij woonachtig is geweest op het adres [adres 3] te Maastricht. Voorts verklaarde zij dat het telefoonnummer
[telefoonnummer] bij haar in gebruik is.
De rechtbank stelt op basis van de hierboven vermelde bewijsmiddelen vast dat [benadeelde 1] op 23 maart 2013 door een persoon, die een valse naam en een valse hoedanigheid had aangenomen, is bewogen tot afgifte van een auto van het merk Toyota, type Aygo. Immers verklaarde deze persoon dat zij [aliasnaam 1] was genaamd en heeft deze persoon ter staving daarvan een op naam van [aliasnaam 1] gesteld rijbewijs en paspoort aan een medewerker van [benadeelde 1] getoond. Voorts heeft deze persoon verklaard werkzaam te zijn voor [bedrijf 1] en een salarisstrook van [bedrijf 1] overhandigd. Eveneens bewezen acht de rechtbank de onder 5 ten laste gelegde oplichting van [benadeelde 2] en [benadeelde 2]. De rechtbank stelt vast dat [benadeelde 2] en [benadeelde 2] op 25 mei 2013 door een persoon, die een valse hoedanigheid had aangenomen, is bewogen tot afgifte van een hoeveelheid drank. Immers heeft deze persoon zich bij het afhalen van deze drank voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 1] en een lijst aan [benadeelde 2] laten zien waarop het logo van [bedrijf 1] stond afgebeeld. Vervolgens is de vraag wie de persoon is geweest die [benadeelde 1] en [benadeelde 2]/[benadeelde 2] heeft opgelicht.
Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van [medewerker 1 van bedrijf 1] en de door haar overgelegde kopieën van het rijbewijs en paspoort op naam van [aliasnaam 1], in onderlinge samenhang bezien met de verklaring van [getuige 2] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die [benadeelde 1] en [benadeelde 2]/[benadeelde 2] heeft opgelicht. Immers zit op het rijbewijs, dat aangever [medewerker benadeelde partij 1] (namens [benadeelde 1]) heeft overgelegd en dat gebruikt is bij de oplichting van [benadeelde 1], de foto van verdachte. [medewerker 1 van bedrijf 1] heeft verklaard dat zij de vrouw op deze foto herkende als zijnde verdachte. [medewerker benadeelde partij 1] heeft verklaard dat de vrouw die hem heeft opgelicht gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer]. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat dit nummer bij haar in gebruik is. Bovendien blijkt uit de verklaring van [medewerker 1 van bedrijf 1], welke verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2], dat verdachte zich vaker voordoet als ([aliasnaam 1] en verklaart bij [bedrijf 1] te werken.
Voorts leidt de rechtbank uit de aangifte van [medewerker benadeelde partij 1] en de verklaring van [medewerker 1 van bedrijf 1] af dat verdachte op 23 maart 2013, bij het aangaan van een huurovereenkomst met [benadeelde 1], gebruik heeft gemaakt van een valse salarisstrook van [bedrijf 1] en van een vervalst ING-bankafschrift. Daartoe overweegt de rechtbank dat [medewerker 1 van bedrijf 1] heeft verklaard dat
[aliasnaam 1] nooit bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat [bedrijf 1], afgezien van het feit dat de lay-out van de door verdachte overgelegde salarisstrook niet overeenkomt met de lay-out van een reguliere salarisstrook van [bedrijf 1], derhalve nooit geld op een bankrekening ten name van [aliasnaam 1] heeft overgeboekt. Dat betekent dat de salarisstrook ten name van medewerker [aliasnaam 1] van [bedrijf 1] vals is en dat het ING-bankafschrift is vervalst.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de onder de feiten 4 en 5 ten laste gelegde oplichtingen wettig en overtuigend bewezen zijn. Ook het onder feit 6 ten laste gelegde gebruikmaken van een vals en van een vervalst geschrift acht zij wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 7:
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 7 ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres 6]te Geleen een flatscreen-tv werd aangetroffen. Op het portaal van de eerste verdieping werd buiten de woning een nog in de verpakking zittende vaatwasser aangetroffen. Op deze verpakking was een gesloten brief bevestigd, verzonden door [benadeelde 3].nl aan [aliasnaam 2], wonende [adres 5]te Geleen. Ook werd tijdens deze doorzoeking een afgedrukt e-mailbericht, verzonden door [persoon 2], aangetroffen, betreffende een nieuwe afspraak voor het leveren van 2 colli gewicht 62,6 kg. Op dit
e-mailbericht stond dat de chauffeur Matijs [getuige 3] was genaamd en waren tevens het vrachtbriefnummer 785081 en opdrachtgever [benadeelde 3].nl vermeld. Op het platte dak van de woning van verdachte werd in een vuilniszak een afleverbericht van [benadeelde 3].nl aangetroffen, waarop stond vermeld “colli 2 gewicht 62,6 kg, geadresseerde [aliasnaam 2], [adres 5]te Geleen”. Op dit afleverbericht was met de hand de tekst “Verkeerd adres! 111 Burg. Lemms. Op 27 augustus 2013.” In een ING-klapper in de keuken van de woning van verdachte werd een brief van [benadeelde 3].nl, gericht aan [aliasnaam 2], [adres 6] te Geleen aangetroffen, betreffende een bestelling d.d. 27 augustus 2013. Voorts staat vast dat de chauffeur, [getuige 3], heeft verklaard dat hij een vaatwasser en een flatscreen-tv op de [adres 6] te Geleen heeft afgeleverd.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 7 ten laste gelegde, nu uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die de vaatwasser en de flatscreen-televisie bij [benadeelde 3].nl heeft besteld en zich daarbij heeft voorgedaan als [aliasnaam 2], wonende op het adres [adres 5]te Geleen. Ook kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die een adreswijziging aan [benadeelde 3].nl heeft doorgegeven. De verklaring van de chauffeur [getuige 3], dat de vrouw bij wie hij de vaatwasser leverde op het moment dat hij deze afleverde, vroeg of de tv er ook bij was, terwijl deze nog in de auto stond, maakt dat niet anders. Gelet op het in de woning aangetroffen afleverbericht van [benadeelde 3].nl is het namelijk niet uit te sluiten dat verdachte wist dat er zowel een vaatwasser als een televisie zouden worden geleverd.
Ten aanzien van feit 9:
Op 17 september 2013 heeft [benadeelde 4] namens [benadeelde 4] aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij op 7 juni 2013 een auto (VW Golf, gekentekend [kenteken 3]), aan een persoon die zich met een rijbewijs als [slachtoffer 1] identificeerde, heeft verhuurd. Voor de betaling van de huur overhandigde deze persoon een creditcard die op naam stond van
[slachtoffer 1]. [benadeelde 4] heeft een kopie van het rijbewijs gemaakt, omdat hij het niet helemaal vertrouwde. De personen die de auto wilden huren, een man en een vrouw, kwamen namelijk zenuwachtig op [benadeelde 4] over. De vrouwelijke persoon beschrijft [benadeelde 4] als een vrouw met een bleek gezicht en blond, dun, halflang haar. De vrouw, die volgens [benadeelde 4] een asociale uitstraling had, is zo’n 28 of 29 jaar oud en ongeveer 1.70 m dan wel 1.75 m lang.
Nadat de auto gehuurd was, zag [benadeelde 4] dat de man in een BMW stapte en de vrouw in de gehuurde Golf. Hij is daarop achter de vrouw aangerend en heeft tegen haar gezegd dat de man als bestuurder stond geregistreerd en zij niet, waarna de vrouw in de BMW stapte en de man in de gehuurde Golf. Nadat de auto was teruggebracht, bleek dat er in de zekeringkast van de auto was gerommeld. [benadeelde 4] heeft geprobeerd het bedrag van de factuur via de creditcard te innen, maar dat lukte niet. Wel is geprobeerd de klant te bellen op het opgegeven telefoonnummer [telefoonnummer]. [benadeelde 4] kreeg toen een mevrouw aan de telefoon die hem vertelde dat zij nooit een auto had gehuurd. [28]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer] bij haar in gebruik is en dat zij één keer door [benadeelde 4] op dat nummer is gebeld. Ook verklaarde zij dat [medeverdachte] degene is geweest die de auto bij [benadeelde 4] had gehuurd.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen gaat de rechtbank er van uit dat verdachte op
7 juni 2013 samen met [medeverdachte] naar [benadeelde 4] is gegaan. [medeverdachte] is degene geweest die zich heeft geïdentificeerd als [slachtoffer 1], waarna verdachte in de auto wilde stappen die door [medeverdachte] was gehuurd. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat zij niet degene is geweest die op 7 juni 2013 met [medeverdachte] naar [benadeelde 4] is gegaan, onaannemelijk. Immers is bij [benadeelde 4] het telefoonnummer opgegeven dat bij verdachte in gebruik is. Ook heeft verdachte ter terechtzitting bevestigd dat zij - zoals [medeverdachte] verklaarde - op dat nummer door [benadeelde 4] is gebeld. Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte], met als doel [benadeelde 4] op te lichten. Hiertoe overweegt de rechtbank in het bijzonder dat verdachte degene was die in de gehuurde auto wilde stappen en wegrijden en daarvan werd tegengehouden door een medewerker van [benadeelde 4], terwijl verdachte ook degene is geweest onder wie op 19 juni 2013 het rijbewijs van [slachtoffer 1] werd aangetroffen. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van oplichting dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 10:
Op 2 september 2013 werd de woning van verdachte aan de [adres 6]te Geleen doorzocht. In deze woning werden diverse schriftelijke bescheiden, waaronder verzekeringspapieren, brieven op naam van [slachtoffer 1], [verdachte] en anderen, alsmede kwitanties en bankpapieren aangetroffen en in beslag genomen. [29] Op een rek in de keuken werden ook schriftelijke bescheiden aangetroffen. Daaronder bevonden zich onder meer een brief van Directverzekerd.nl, gericht aan [slachtoffer 1], een incasso van [betrokkene 1] namens [benadeelde 2] B.V. en een brief, afkomstig van [betrokkene 2], gericht aan [slachtoffer 1]. [30] Tevens werd op het rek in de keuken een ING-klapper aangetroffen, met daarin onder meer poststukken gericht aan [slachtoffer 16], [slachtoffer 1]. [31] In een afscheiding om de verwarming in de woning werd een groene klapper aangetroffen met daarin poststukken voor onder anderen [slachtoffer 16], [slachtoffer 17], [slachtoffer 18], [slachtoffer 19], [slachtoffer 20] en [betrokkene 3]. [32]
De respectieve eigenaren/verzenders van deze poststukken zijn door de politie gehoord en hebben verklaard dat zij post hadden verstuurd, maar dat deze nooit was aangekomen bij de respectieve geadresseerden. [33]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de in haar woning aangetroffen poststukken van meergenoemde [persoon 1] heeft gekregen. Hij heeft tegen haar gezegd: “Kijk maar wat je ermee doet”, waarna verdachte deze poststukken heeft geïnventariseerd en in klappers (waaronder de groene klapper en de ING-klapper) heeft opgeborgen.
Onder feit 10 primair is de diefstal (in vereniging) van poststukken ten laste gelegd. De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier niet de overtuiging bekomen dat verdachte de poststukken die in haar woning werden aangetroffen, samen met (een) ander(en) heeft gestolen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Vast staat dat in de woning van verdachte poststukken zijn aangetroffen die niet voor verdachte bestemd waren en waarop de namen van andere personen stonden vermeld. Ook staat vast dat bij de doorzoeking van de woning van verdachte een lange sleutel met een blauwe haak werd aangetroffen en een bedrijfspas van PostNL ten name van
[persoon 3]. Een medewerker van PostNL heeft verklaard dat de hiervoor beschreven lange sleutel hoogstwaarschijnlijk een sleutel betreft waarmee brievenbussen kunnen worden geopend. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze sleutel van een kast was die zij ooit van haar werk heeft meegenomen. Hoewel verdachte de schijn tegen heeft, wordt haar verklaring, dat zij de in haar woning aangetroffen poststukken van [persoon 1] heeft gekregen, niet weersproken door andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Evenmin wordt haar verklaring ten aanzien van de lange sleutel naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate weersproken door andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de medewerker van PostNL de in de woning van verdachte aangetroffen sleutel slechts op een foto heeft gezien en dat er geen nader (technisch) onderzoek aan deze sleutel heeft plaatsgevonden, omdat - volgens mededeling van de officier van justitie - deze sleutel verdwenen was toen hij - na de op 2 september 2013 plaatsgehad hebbende doorzoeking - bij de woning terugkwam om de sleutel alsnog in beslag te nemen.
Wel acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde heling van poststukken wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe overweegt zij dat deze poststukken niet voor verdachte, maar voor andere personen waren bestemd. Door deze poststukken te inventariseren en in te klapperen, heeft de verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan opzetheling. Immers heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de zich in haar woning aangetroffen poststukken, die op naam van anderen dan verdachte stonden, door misdrijf verkregen goederen betroffen, zodat de verdachte geacht wordt bij het voorhanden krijgen van deze goederen geweten te hebben dat het door enig misdrijf verkregen goederen betroffen.
Ten aanzien van feit 11:
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte onder 11 (primair) een paspoort op naam van [aliasnaam 1] heeft verduisterd dan wel (subsidiair) heeft gestolen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat [aliasnaam 1] op 10 december 2012 aangifte heeft gedaan van de diefstal van haar paspoort uit haar auto, die op de [adres 7] te Maastricht stond geparkeerd. Voorts staat vast, zoals de rechtbank hiervoor onder feit 4 bewezen heeft geacht, dat verdachte een paspoort op naam van [aliasnaam 1] op 23 maart 2013 voorhanden had. De rechtbank kan echter, mede gelet op het tijdsverloop tussen de aangifte door [aliasnaam 1] en het gebruik van het paspoort van [aliasnaam 1], op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die het op naam van [aliasnaam 1] gestelde paspoort uit haar auto heeft gestolen. Evenmin kan bewezen worden verklaard dat verdachte het paspoort van [aliasnaam 1] anders dan door misdrijf, namelijk als vinder, onder zich heeft gehad. Hoewel verdachte het paspoort op enig moment heeft gebruikt om [benadeelde 1] op te lichten, impliceert de hierna bewezenverklaarde opzetheling van dit paspoort door verdachte, dat zij het niet als vinder onder zich heeft gehad.
De beslissing, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
meermalen in het tijdvak van 30 mei 2013 tot en met 7 juni 2013 te Sittard-Geleen en Maastricht en Heerlen en Valkenburg aan de Geul, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een hoeveelheid geld toebehorende aan
[slachtoffer 5] of [slachtoffer 6] of [slachtoffer 7] of [slachtoffer 8] of [slachtoffer 9] of [slachtoffer 10] of
[slachtoffer 11] of [slachtoffer 12] of [slachtoffer 13] of [slachtoffer 14], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Ten aanzien van feit 2 primair:
in het tijdvak van 27 juni 2012 tot en met 19 juni 2013 in het arrondissement Limburg, een rijbewijs op naam van [slachtoffer 1] en een bankpas op naam van [slachtoffer 1] voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van die bankpas en dat rijbewijs wist dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Ten aanzien van feit 3 primair:
op 19 juni 2013 in het arrondissement Limburg een ING-betaalpas op naam van [slachtoffer 2] en een ING-betaalpas op naam van [slachtoffer 3] en Rabobank-passen op naam van [slachtoffer 3] voorhanden heeft gehad en op 2 september 2013 in de gemeente Sittard-Geleen een tankpas voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van die passen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Ten aanzien van feit 4:
op 23 maart 2013 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker van [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van een auto, merk Toyota, type Aygo, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid aan een medewerker van [benadeelde 1] verteld dat zij [aliasnaam 1] is en werkzaam is bij [bedrijf 1] en vervolgens een kopie van een paspoort en een rijbewijs op naam van [aliasnaam 1] heeft afgegeven en een salarisstrook op naam van [aliasnaam 1] en bankafschriften op naam van [aliasnaam 1] aan een medewerker van [benadeelde 1], waardoor deze medewerker van [benadeelde 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Ten aanzien van feit 5:
op 25 mei 2013 te Bunde, gemeente Meerssen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen, [benadeelde 2] en [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid drank, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 1] en een lijst laten zien aan [benadeelde 2]
- waarop het bedrijfslogo van [bedrijf 1] stond afgedrukt - met de gewenste drank, waardoor
[benadeelde 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Ten aanzien van feit 6:
op 23 maart 2013 te Sittard, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse salarisstrook ten name van werknemer [aliasnaam 1] en bedrijf [bedrijf 1] en een vervalst ING-bankafschrift op naam van [aliasnaam 1] - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, deze salarisstrook en dat bankafschrift heeft verstrekt aan een medewerker van [benadeelde 1] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat dit geen salarisstrook en geen bankafschrift betreft van [aliasnaam 1].
Ten aanzien van feit 8 primair:
op 19 juni 2013 in het arrondissement Limburg een bankpas op naam van [slachtoffer 4] voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van die bankpas wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Ten aanzien van feit 9:
op 7 juni 2013 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen [benadeelde 4], heeft bewogen tot de afgifte van een auto met kenteken [kenteken 3], hebbende verdachte en haar mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een bonafide huurder, immers hebben zij een rijbewijs laten zien op naam van [slachtoffer 1], waardoor een medewerker van [benadeelde 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Ten aanzien van feit 10 subsidiair:
op 2 september 2013 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, een hoeveelheid poststukken voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van die poststukken wist dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de volgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 primair:
opzetheling.
Ten aanzien van feit 3 primair:
opzetheling.
Ten aanzien van feit 4:
oplichting.
Ten aanzien van feit 5:
oplichting.
Ten aanzien van feit 6:
opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 8 primair:
opzetheling.
Ten aanzien van feit 9:
medeplegen van oplichting.
Ten aanzien van feit 10 subsidiair:
opzetheling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Door de psycholoog, drs. I.J.C. Weijnen, is naar aanleiding van een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte een rapport uitgebracht. De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van ADHD en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven (NAO). Van deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was ook ten tijde van het plegen van het hierboven bewezenverklaarde sprake.
Met de conclusie van dit rapport, te weten dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht, kan de rechtbank zich niet verenigen. Zij neemt deze conclusie dan ook niet over.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde, nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die haar strafbaarheid opheft.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht wordt verbonden, ook indien dat inhoudt een klinische behandeling en een daarop aansluitende opname in een instelling voor begeleid wonen. Ook moet verdachte zich bij de reclassering melden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het van het grootste belang is dat verdachte zo spoedig klinisch wordt behandeld. Hij heeft zich niet uitgelaten over de duur van een op te leggen (gevangenis)straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft meermalen met een bankpas, die niet op haar naam was gesteld, geld gepind van een bankrekening op naam van [slachtoffer 1]. Op deze bankrekening werd een grote hoeveelheid geld van in totaal tien, veelal bejaarde, slachtoffers overgeboekt met behulp van gestolen overschrijvingskaarten. Daarnaast heeft verdachte zich in totaal vier keer schuldig gemaakt aan opzetheling door meerdere (bank-/betaal- en een tank-)passen van anderen voorhanden te hebben. Ook heeft verdachte zich in totaal drie keer schuldig gemaakt aan oplichting. Verdachte heeft zich bij het plegen van die oplichtingen veelal voorgedaan als [aliasnaam 1] of een medewerker van [bedrijf 1] en bij het plegen van deze oplichtingen gebruik gemaakt van - naar later bleek - een valse salarisstrook op naam van [aliasnaam 1] en een vervalst bankafschrift op naam van [aliasnaam 1]. De slachtoffers van deze oplichtingen zijn financieel ernstig benadeeld. Hoewel niet ten laste gelegd, heeft verdachte door gebruik te maken van een valse identiteit ook de slachtoffers hiervan benadeeld en hen in hun goede naam aangetast. Zij werden ten onrechte aangezien voor oplichters, omdat verdachte zich als hen voordeed. Dit heeft - blijkens de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de benadeelde partij [aliasnaam 1] - ook veel buitengewoon vervelende gevolgen gehad. Zo werden [slachtoffer 1] en [aliasnaam 1] bijvoorbeeld met een BKR-registratie geconfronteerd.
De handelwijze van verdachte vormt door het gebruik maken van valse en vervalste bescheiden een inbreuk op het broodnodige vertrouwen in het maatschappelijk en financieel-economisch verkeer. In dit geval verdienen vooral de criminele intenties waarmee verdachte heeft gehandeld te worden bestraft. Zij heeft zich moeite getroost om op een zeer geraffineerde, strafbare wijze aan geld te komen en daarbij slechts oog gehad voor haar eigen belang. Ook heeft verdachte op generlei wijze acht geslagen op de gevolgen van haar handelen voor de slachtoffers, noch heeft zij op enig moment jegens hen haar verantwoordelijkheid genomen. Dit beeld wordt ter terechtzitting verder versterkt. Daarbij heeft verdachte er blijk van gegeven op geen enkele wijze inzicht te tonen in de onjuistheid van haar handelwijze. Bovendien heeft verdachte geen enkele moeite gedaan om de door haar veroorzaakte schade te vergoeden. De rechtbank rekent verdachte dit laatste zwaar aan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het haar betreffende strafblad, waaruit blijkt dat zij meermalen voor vermogensdelicten is veroordeeld. In de onderhavige zaak is opnieuw sprake van vermogensgerelateerde feiten, de rechtbank zal daar dan ook ten nadele van verdachte rekening mee houden. Voorts houdt de rechtbank bij de straftoemeting rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De psycholoog heeft in haar rapport aangeven dat de gebrekkige ontwikkeling en de ziekelijke stoornis van de geestvermogens, die zij bij verdachte heeft geconstateerd, in combinatie met het gebruik van verdovende middelen, alsmede het wegvallen van de totale veiligheid en structuur in het leven van verdachte, van grote invloed zijn geweest op het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Zonder behandeling en begeleiding kunnen de stoornissen volgens de psycholoog opnieuw aanleiding geven tot het plegen van soortgelijke strafbare feiten. De kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen wordt door de psycholoog als matig tot hoog ingeschat. Voor een intensieve en brede aanpak van de bij verdachte aanwezige problematiek, zowel gericht op behandeling van de stoornissen als op de maatschappelijke re-integratie, is intensieve klinische behandeling, zoals op een FPA wordt geboden, het meest geëigend. De psycholoog adviseert daarom reclasseringstoezicht voor de duur van twee jaren, ook als dat inhoudt een klinische behandeling binnen een FPA voor de duur van een jaar.
Uit het reclasseringsrapport dat ten aanzien van verdachte is opgemaakt, blijkt dat het niet eenvoudig is een beeld te krijgen van de denkpatronen en het gedrag van verdachte. Verdachte vertelt volgens de reclassering niet de waarheid. De reclassering schat het gevaar dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen als hoog gemiddeld in. Ook vreest de reclassering dat verdachte zich zal onttrekken aan de aan haar op te leggen voorwaarden. Evenals de psycholoog adviseert de reclassering daarom als bijzondere voorwaarde aan verdachte op te leggen reclasseringstoezicht voor de duur van twee jaren, ook als dat inhoudt een klinische behandeling binnen een FPA op basis van een door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, gevolgd door een verblijf in een instelling voor begeleid wonen. Ook moet verdachte zich bij de reclassering melden én de schade die zij heeft veroorzaakt vergoeden.
Gelet op de persoon van verdachte ligt het in de rede een fiks deel van een op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen, enerzijds om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen, anderzijds om te voorkomen dat verdachte zich zal onttrekken aan de behandelingen die de rechtbank nodig acht. Anders dan door de raadsman bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de schade die deze feiten bij de slachtoffers heeft veroorzaakt, dermate groot is, dat niet volstaan kan worden met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Wel zal de rechtbank, nu zij verdachte vrijspreekt van twee feiten waarvoor de officier van justitie een bewezenverklaring heeft gevorderd, een minder hoge gevangenisstraf opleggen dan is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarde dat verdachte verplicht wordt om zich op basis van een door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen in een nader door het NIFP-IFZ te bepalen zorginstelling voor forensische psychiatrie voor maximaal een jaar, en zich aldaar moeten houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van de behandeling(en) door of namens de instelling/behandelaren en de reclassering zullen worden gegeven, zolang de instelling en de reclassering dit noodzakelijk achten. Verdachte zal zich verder gedurende de proeftijd moeten melden bij de reclassering, op dagen en tijdstippen als door de reclassering te bepalen.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
De vordering van de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank Westelijke Mijnstreek U.A.:
De benadeelde partij Coöperatieve Rabobank Westelijke Mijnstreek U.A. vordert een schadevergoeding van € 1.350,00 ter zake van feit 1. Dit betreft schade van onterecht gedane overboekingen die deze Rabobank aan haar rekeninghouder heeft vergoed.
De vordering van de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank Maastricht e.o. U.A.:
De benadeelde partij Coöperatieve Rabobank Maastricht e.o. U.A. vordert een schadevergoeding van € 4.504,59 ter zake van feit 1. Dit betreft schade van onterecht gedane overboekingen die deze Rabobank aan haar rekeninghouders heeft vergoed.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van in totaal
€ 3.709,08 ter zake van feit 2. Dit betreft opnames die met de creditcard van de benadeelde partij zijn begaan en een boete vanwege het niet (kunnen) retourneren van deze creditcard.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]:
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van in totaal € 2.035,45 ter zake van feit 4. Dit betreft de schade die is veroorzaakt met de ter verhuur afgegeven Toyota Aygo.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]:
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van in totaal € 770,92 ter zake van feit 5. Dit betreft de schade die is veroorzaakt door de afgifte van een hoeveelheid drank die niet betaald is en de kosten van rechtsbijstand.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding van in totaal € 2.607,51. Dit betreft de schade die is veroorzaakt met de ter verhuur afgegeven auto, gekentekend [kenteken 3] en de schade aan deze auto.
De vordering van de benadeelde partij [aliasnaam 1]:
De benadeelde partij [aliasnaam 1] vordert een schadevergoeding van in totaal € 420,85 ter zake van feit 11. Dit betreft de schade die [aliasnaam 1] heeft geleden omdat zij nieuwe identiteitspapieren voor haar en haar kinderen heeft moeten kopen, en een tas van haar is gestolen.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank Westelijke Mijnstreek U.A.:
Coöperatieve Rabobank Westelijke Mijnstreek U.A. heeft haar rekeninghouders, rechtstreekse slachtoffers van het bewezen verklaarde feit 1, schadeloos gesteld voor de materiële schade die zij hebben geleden. De rechtbank acht conform vaste jurisprudentie de door de bank gevorderde materiële schade, gelet daarop, niet het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit 1. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank Maastricht e.o. U.A.:
CoöperatieveRabobank Maastricht e.o. U.A. heeft haar rekeninghouders, rechtstreekse slachtoffers van het bewezen verklaarde feit 1, schadeloos gesteld voor de materiële schade die zij hebben geleden. De rechtbank acht conform vaste jurisprudentie de door de bank gevorderde materiële schade, gelet op deze vaste jurisprudentie, niet het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit 1. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij op grond van artikel 361, tweede lid onder b van het Wetboek van Strafvordering alleen ontvankelijk is in haar vordering, indien aan haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij blijkt dat op naam van [slachtoffer 1] een creditcard is aangevraagd en dat daarmee meerdere opnames zijn gedaan. Ook heeft [slachtoffer 1] een boete moeten betalen, omdat hij deze creditcard niet kon retourneren. Verdachte wordt echter niet ten laste gelegd dat zij een creditcard op naam van [slachtoffer 1] heeft aangevraagd, noch dat zij daarmee opnames heeft gedaan, zodat evenmin een bewezenverklaring daarvoor kan volgen. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]:
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is als volgt opgebouwd:
- beschikking CJIB 16/05/2013 € 122,00
- beschikking CJIB 02/05/2013 € 30,00
- nieuwe sleutel leveren, inleren, oude onklaar maken € 114,30
- auto ophalen bergingsstation Landgraaf € 248,66
- professioneel reinigen auto € 211,75
- spuiten van portier rechtsachter € 453,75
- gemiste huurpenningen 30 dagen ad € 28,50 per dag € 855,00
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde posten “gemiste huurpenningen 30 dagen ad € 28,50 per dag”, “beschikking CJIB 16/05/2013” en “beschikking CJIB 02/05/2013” geen rechtstreekse schade is van het bewezenverklaarde feit 4. Zij zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze drie posten, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering terzake deze posten slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank acht de overige gevorderde schade het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit 4 en acht verdachte ook aansprakelijk voor deze schade. Nu het bedrag dat aan materiële schade is gevorderd niet van de zijde van de verdachte is betwist, zal de rechtbank het verzoek om die schade te vergoeden toewijzen. In aanmerking genomen dat de benadeelde partij een rechtspersoon betreft die, naar de rechtbank eveneens aanneemt, de omzetbelasting kan verrekenen en uit de facturen die bij het voegingsformulier zijn gevoegd blijkt dat de gevorderde posten inclusief 21% BTW zijn, zal de rechtbank de posten toewijzen tot het bedrag exclusief BTW. Dat betekent dat de vordering van de benadeelde partij voor de volgende bedragen wordt toegewezen:
- nieuwe sleutel leveren, inleren, oude onklaar maken € 94,46
- auto ophalen bergingsstation Landgraaf € 205,50
- professioneel reinigen auto € 175,00
- spuiten van portier rechtsachter
€ 375,00
Totaal € 849,96
De overige gevorderde materiële schade - ten bedrage van € 178,50 - wordt afgewezen.
Nu verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit 4 zal worden veroordeeld en zij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]:
Ter terechtzitting heeft [benadeelde 2] verklaard dat hij bestuurder is van [benadeelde 2], waar [benadeelde 2] volgens haar factuur onderdeel van is. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is als volgt opgebouwd:
- fact 201300269 [benadeelde 2] € 620,92
- kosten rechtsbijstand € 150,00
De rechtbank overweegt dat de gevorderde kosten voor rechtsbijstand niet zijn onderbouwd. Zij zal deze kosten dan ook afwijzen. De rechtbank acht de overige gevorderde schade - de post “Fact 201300269 [benadeelde 2] - het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit 5 en acht verdachte ook aansprakelijk voor deze schade. Nu het bedrag dat aan materiële schade is gevorderd niet van de zijde van de verdachte is betwist, zal de rechtbank het verzoek om die schade te vergoeden toewijzen. In aanmerking genomen dat de benadeelde partij een rechtspersoon betreft die, naar de rechtbank eveneens aanneemt, de omzetbelasting kan verrekenen en uit de factuur die bij het voegingsformulier is gevoegd, blijkt dat de gevorderde post inclusief respectievelijk 6% en 21% BTW is, zal de rechtbank de post toewijzen tot het bedrag exclusief BTW. Dat betekent dat de post “Fact 201300269 [benadeelde 2]” wordt toegewezen tot een bedrag van € 541,45 en dat de overige gevorderde materiële schade - ten bedrage van € 79,47 - eveneens wordt afgewezen.
Nu verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit 5 zal worden veroordeeld en zij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] is als volgt opgebouwd:
- factuur huurauto € 557,51
- transactievoorstel € 440,00
- transactievoorstel € 440,00
- transactievoorstel € 620,00
- transactievoorstel € 430,00
- kosten storing garage AMKO € 120,00
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde posten “factuur huurauto” en “transactievoorstel” (4x) geen rechtstreekse schade is van het bewezenverklaarde feit 9. Zij zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze posten, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering terzake deze posten slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank acht de overige gevorderde schade - € 120,00 - ter zake van de post “kosten storing garage AMKO” het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit 9 en acht verdachte ook aansprakelijk voor deze schade. Nu het bedrag dat aan materiële schade is gevorderd niet van de zijde van de verdachte is betwist, zal de rechtbank het verzoek om die schade te vergoeden toewijzen.
Nu verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit 9 zal worden veroordeeld en zij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [aliasnaam 1]:
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, nu de verdachte is vrijgesproken van het haar onder 11 ten laste gelegde. De rechtbank zal tevens bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing onder de nummers 22, 23, 24 en 38 genoemde in beslag genomen voorwerpen - verdovende middelen - zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van Opiumwet gerelateerde feiten. Deze voorwerpen zijn onder verdachte in beslag genomen en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8.2
De bewaring ten behoeve van de rechthebbenden
Ten aanzien van de hierna in de beslissing onder de nummers 3 tot en met 7, 13 tot en met 18, 20, 21, 25, 26, 28, 30 tot en met 32, 34 en 34 genoemde in beslag genomen voorwerpen is nog niet duidelijk wie daarop rechthebbende is. Derhalve zal de rechtbank de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten.
8.3
De teruggave van het beslag
De rechtbank zal de teruggave aan de rechtmatige eigenaren van de hierna in de beslissing onder de nummers 8 en 9 in beslag genomen camerabeelden gelasten, omdat deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag genomen zijn.
Tot slot zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de hierna in de beslissing onder de nummers 11 en 12, 27, 29, 33, 36 en 37 in beslag genomen voorwerpen, omdat deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag genomen zijn.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 33, 33a, 36f, 57, 63, 225, 310, 311, 326 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 7, 10 primair en 11 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 maanden, waarvan
zes maanden voorwaardelijk;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte:
  • zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij deze reclasseringsinstelling op het adres Het Bat 12, 6211 LX Maastricht of via telefoonnummer 043-35251541, en zich gedurende de proeftijd, op dagen en tijdstippen te bepalen door de reclassering, hier blijft melden, zolang de reclassering dit nodig acht en
  • verplicht wordt zich op basis van een door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen in een nader door het NIFP-IFZ te bepalen instelling voor forensische psychiatrie, een en ander gedurende maximaal een jaar, waarbij verdachte zich heeft te houden aan de aanwijzingen van de behandelaren en de reclassering zolang deze instelling en de reclassering dit noodzakelijk achten;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank Westelijke Mijnstreek U.A.:
- verklaart de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank Westelijke Mijnstreek U.A. niet-ontvankelijk in haar vordering, met bepaling dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank Maastricht e.o. U.A.:
- verklaart de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank Maastricht e.o. U.A. niet-ontvankelijk in haar vordering, met bepaling dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering, met bepaling dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]:
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de gevorderde schade ter zake van de posten “Gemiste huurpenningen”, “beschikking CJIB 16/05/2013” en “beschikking CJIB 02/05/2013”, met bepaling dat deze benadeelde partij haar vordering op deze onderdelen slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van voornoemde benadeelde partij toe tot het bedrag van € 849,96 ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
  • wijst af de resterende vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ten bedrage van € 178,50;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] voornoemd, aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 849,96 als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]:
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe tot het bedrag van € 541,45 ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
  • wijst af de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor zover deze meer beloopt dan € 541,45;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] voornoemd, aan de Staat te betalen een bedrag van € 541,45 als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de gevorderde schade ter zake van de posten “factuur huurauto” en “transactievoorstel” (4x), met bepaling dat deze benadeelde partij haar vordering op dat onderdeel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] toe tot het bedrag van € 120,00 ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] voornoemd, aan de Staat te betalen een bedrag van € 120,00 als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aliasnaam 1]:
- verklaart de benadeelde partij [aliasnaam 1] niet-ontvankelijk in haar vordering, nu de verdachte is vrijgesproken van het onder 11 ten laste gelegde, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering op dat onderdeel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Beslag
  • verklaart aan het verkeer onttrokken de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 22, 23, 24 en 38;
  • gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 3 tot en met 7, 13 tot en met 18, 20, 21, 25, 26, 28, 30 tot en met 32 en 34;
  • gelast de teruggave aan de redelijkerwijs rechthebbende(n) van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 8 en 9;
  • gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 11 en 12, 27, 29, 33, 36 en 37.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 juni 2014.
Buiten staat:
mr. F.M. van Maanen Winters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
1.
zij een of meermalen in of omstreeks het tijdvak van 30 mei 2013 tot en met 7 juni 2013 te Beek en/of Sittard-Geleen en/of Maastricht en/of Heerlen en/of Valkenburg aan de Geul en/of Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Limburg en/of te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 5690,59 euro), althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of
[slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
en/of
zij in of omstreeks het tijdvak van 28 mei 2013 tot en met 7 juni 2013 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Limburg, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) betaalopdracht, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat die ingevulde betaalopdrachten afgegeven zijn bij de Rabobank, althans een bankinstelling en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die betaalopdrachten niet zijn ingevuld door [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14];
2.
zij in of omstreeks het tijdvak van 27 juni 2012 tot en met 19 juni 2013 in het arrondissement Limburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een rijbewijs op naam van [slachtoffer 1] en/of een bankpas op naam van [slachtoffer 1] heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bankpas en/of dat rijbewijs wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks het tijdvak van 27 juni 2012 tot en met 19 juni 2013 te Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een rijbewijs en/of een bankpas op naam van [slachtoffer 1] heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bankpas en/of rijbewijs redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks het tijdvak van 27 juni 2012 tot en met 19 juni 2013 te Maastricht opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een rijbewijs en/of een bankpas op naam van [slachtoffer 1], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
3.
zij in of omstreeks het tijdvak van 3 juni 2013 tot en met 2 september 2013 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,, in elk geval in het arrondissement Limburg, een ING betaalpas op naam van [slachtoffer 2] en/of een ING betaalpas op naam van [slachtoffer 3] en/of een of meer Rabobankpas(sen) op naam van [slachtoffer 3] en/of een tankpas heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die passen wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks het tijdvak van 3 juni 2013 tot en met 2 september 2013 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,, in elk geval in het arrondissement Limburg, een betaalpas op naam van [slachtoffer 2] en/of een ING betaalpas op naam van [slachtoffer 3] en/of een of meer Rabobankpas(sen) op naam van [slachtoffer 3] en/of een tankpas heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die passen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen);
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks het tijdvak van 3 juni 2013 tot en met 2 september 2013 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk een rijbewijs en/of bankpas op naam van [slachtoffer 2] en/of een ING betaalpas op naam van [slachtoffer 3] en/of een of meer Rabobankpas(sen) op naam van [slachtoffer 3] en/of een tankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of aan een of meer personen met de naam [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
zij in of omstreeks het tijdvak van 23 maart 2013 tot en met 10 april 2013 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Limburg, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker van [benadeelde 1] BV heeft bewogen tot de afgifte van een auto, merk Toyota, type Aygo, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan een medewerker van [benadeelde 1] verteld dat zij [aliasnaam 1] is en/of werkzaam is bij [bedrijf 1] en/of (vervolgens) een kopie van een paspoort en/of een rijbewijs op naam van [aliasnaam 1] heeft afgegeven en/of een salarisstrook op naam van [aliasnaam 1] en/of bankafschriften op naam van [aliasnaam 1] aan een medewerker van [benadeelde 1], waardoor een medewerker van [benadeelde 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5.
zij in of omstreeks het tijdvak 23 mei 2013 tot en met 25 mei 2013 te Bunde, gemeente Meerssen, in elk geval in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid drank, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 1] en/of een lijst heeft laten zien aan [benadeelde 2] - waarop het bedrijfslogo van [bedrijf 1] stond afgedrukt - met de gewenste drank, althans goederen, waardoor [benadeelde 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
6.
zij in of omstreeks het tijdvak van 23 maart 2013 tot en met 10 april 2013 te Sittard, in elk geval in het arrondissement Limburg, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) salarisstrook met werknemer [aliasnaam 1] en bedrijf [bedrijf 1] (p. 518) en/of ING bankafschrift(en) op naam van [aliasnaam 1] (p. 522), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte deze salarisstrook en/of bankafschriften heeft verstrekt aan een medewerker van [benadeelde 1] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat dit geen salarisstrook en/of bankafschrift betreft van [aliasnaam 1];
7.
zij in of omstreeks het tijdvak van 1 juni 2013 tot en met 2 september 2013 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] en/of [aliasnaam 2], in elk geval een ander heeft bewogen tot de afgifte van een vaatwasser en/of een televisie, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als [aliasnaam 2] wonende op het adres [adres 5]te Geleen, waardoor [benadeelde 3] en/of [aliasnaam 2], althans een ander werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
8.
zij in of omstreeks 28 mei 2013 tot en met 19 juni 2013 te Berg en Terblijt, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bankpas op naam van [slachtoffer 4] heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bankpas wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks het tijdvak van 28 mei 2013 tot en met 19 juni 2013 te Berg en Terblijt, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Limburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
9.
zij in of omstreeks het tijdvak van 7 juni 2013 tot en met 15 juni 2013 te Maastricht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde 4], heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een auto met kenteken [kenteken 3], in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan heeft/hebben als een bonafide huurder(s), immers heeft/ hebben zij een rijbewijs laten zien op naam van [slachtoffer 1], waardoor een medewerker van [benadeelde 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
10.
zij een of meermalen in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 2 september 2013, in het arrondissement Limburg, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid poststukken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar
mededader(s);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij een of meermalen in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 2 september 2013 te Sittard-Geleen, in het arrondissement Limburg, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een hoeveelheid poststukken heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die poststukken wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij een of meermalen in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 2 september 2013 te Sittard-Geleen, in het arrondissement Limburg, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid poststukken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder(s), onder zich had(den), wederrechtelijk zich
heeft/hebben toegeëigend;
11.
zij in of omstreeks het tijdvak van 6 december 2012 tot en met 22 oktober 2013 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Limburg, opzettelijk een paspoort op naam van [aliasnaam 1], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aliasnaam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks het tijdvak van 6 december 2012 tot en met 7 december 2012 te Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort op naam van [aliasnaam 1], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aliasnaam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2410-2013055637 d.d. 14 december 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1141 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 14 juni 2013, als weergegeven op de pagina’s 214 en 215 van de doornummering.
3.Proces-verbaal aangifte d.d. 21 juni 2013, als weergegeven op pagina 232 van de doornummering.
4.Proces-verbaal aangifte d.d. 21 juni 2013, als weergegeven op pagina 246 van de doornummering.
5.Proces-verbaal aangifte d.d. 21 juni 2013, als weergegeven op pagina 259 van de doornummering.
6.Proces-verbaal aangifte d.d. 21 juni 2013, als weergegeven op pagina 272 van de doornummering.
7.Proces-verbaal aangifte d.d. 21 juni 2013, als weergegeven op pagina 287 van de doornummering.
8.Proces-verbaal aangifte d.d. 21 juni 2013, als weergegeven op pagina 301 van de doornummering.
9.Proces-verbaal aangifte d.d. 21 juni 2013, als weergegeven op pagina 314 van de doornummering.
10.Proces-verbaal aangifte d.d. 7 augustus 2013, als weergegeven op pagina 327 van de doornummering.
11.Proces-verbaal aangifte d.d. 20 augustus 2013, als weergegeven op de pagina’s 341 en 342 van de doornummering.
12.Kopie van de bij- en afschrijvingen op privérekening 55.20.77.917 ten name van [slachtoffer 1], als weergegeven op de pagina’s 727 tot en met 730 en 732 tot en met 735 van de doornummering.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 augustus 2013, als weergegeven op de pagina’s 795 tot en met 804 van de doornummering.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2013, als weergegeven op de pagina’s 197 en 198 van de doornummering; Kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv), als weergegeven op de pagina’s 1068 tot en met 1073 va de doornummering.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 november 2013, als weergegeven op pagina 996 van de doornummering; Kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv), als weergegeven op pagina 1103 van de doornummering.
16.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 27 juni 2012, als weergegeven op pagina 369 van de doornummering, proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] d.d. 9 september 2012, als weergegeven op pagina 385 van de doornummering, proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 7 juni 2013, als weergegeven op pagina 400 van de doornummering, proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] d.d. 3 oktober 2013, als weergegeven op pagina 406 van de doornummering, proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] d.d. 7 oktober 2013, als weergegeven op pagina 408 van de doornummering, proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] d.d. 20 augustus 2013, als weergegeven op pagina 566 van de doornummering.
17.Proces-verbaal aangifte d.d. 10 april 2013, als weergegeven op de pagina’s 413 tot en met 415 van de doornummering.
18.Proces-verbaal verhoor aangever d.d. 22 september 2013, als weergegeven op de pagina’s 432 en 433 van de doornummering.
19.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 22 april 2013, als weergegeven op de pagina’s 428 en 429 van de doornummering.
20.Proces-verbaal aangifte d.d. 27 mei 2013, als weergegeven op de pagina’s 448 tot en met 450 van de doornummering.
21.Kopie van een rijbewijs, als weergegeven op pagina 513 van de doornummering.
22.Kopie van een paspoort ten name van [aliasnaam 1], als weergegeven op pagina 515 van de doornummering.
23.Kopie van een loonspecificatie ten name van [aliasnaam 1], als weergegeven op pagina 518 van de doornummering.
24.Kopie van een rekenafschrift van betaalrekening 656252448, als weergegeven op pagina 521 van de doornummering.
25.Proces-verbaal aangifte d.d. 5 juni 2013, als weergegeven op de pagina’s 472 tot en met 475 van de doornummering.
26.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 14 augustus 2013, als weergegeven op pagina 200 van de doornummering.
27.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 21 november 2013, als weergegeven op pagina 125 van de doornummering.
28.Proces-verbaal aangifte d.d. 17 september 2013, als weergegeven op de pagina’s 579 en 580 van de doornummering.
29.Proces-verbaal van doorzoeking d.d. 2 september 2013, als weergegeven op de pagina’s 996 en 997 van de doornummering.
30.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2013, als weergegeven op pagina 1000 van de doornummering.
31.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2013, als weergegeven op pagina 1003 van de doornummering.
32.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2013, als weergegeven op de pagina’s 1008 en 1009 van de doornummering.
33.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2013, als weergegeven op pagina 605 van de doornummering, proces-verbaal van verhoor [persoon 4] d.d. 3 september 2013, als weergegeven op pagina 622 van de doornummering, proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2013, als weergegeven op pagina 635 van de doornummering, proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2013, als weergegeven op pagina 663 van de doornummering, proces-verbaal van verhoor [persoon 5] d.d. 11 september 2013, als weergegeven op pagina 688 van de doornummering, proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 16] d.d. 3 september 2013, als weergegeven op pagina 599 van de doornummering.