3.3Het oordeel van de rechtbankHet bewijsuitsluitingsverweer
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering. Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank het volgende.
Op 19 juni 2013 zag een verbalisant een BMW, gekentekend [kenteken 1], over de [adres 1] te Valkenburg rijden. De verbalisant heeft de kentekengegevens van deze auto opgevraagd en hoorde dat het kenteken was afgegeven op naam van de hem ambtshalve bekende [verdachte], zijnde verdachte. De bestuurder van de BMW, naar later bleek [medeverdachte], werd even later op de [adres 2] te Wijlre staande gehouden. De verbalisant herkende de bijrijder van de auto als zijnde verdachte. In het vakje van het bestuurdersportier zag de verbalisant een busje KO-spray liggen. Daarna vroeg de verbalisant aan verdachte of hij in haar handtas mocht kijken, waarvoor verdachte vervolgens toestemming verleende. In verdachtes handtas trof de verbalisant een busje pepperspray, diverse bankpassen op naam van verschillende personen, en een rijbewijs op naam van [slachtoffer 1] aan.
De rechtbank stelt vast dat de verbalisant de bestuurder van de auto, met daarin verdachte als bijrijder, slechts staande heeft gehouden, omdat het kenteken op naam van verdachte was afgegeven. Uit het dossier blijkt niet dat de auto is staande gehouden ter controle van de naleving van de Wegenverkeerswet 1994. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de staandehouding van de auto onrechtmatig is geschied. Voorts begrijpt de rechtbank dat er bij de verbalisant - naar aanleiding van het aantreffen van een busje KO-spray in het vakje van het bestuurdersportier - een verdenking tegen de inzittenden van de auto is ontstaan ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie. Daarop heeft de verbalisant aan verdachte gevraagd of hij in haar tas mocht kijken. Verdachte heeft daar toestemming voor gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het geven van toestemming om in haar handtas te kijken, niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Dat betekent dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en dat de resultaten van de verrichtingen van de verbalisant - in dit geval het aantreffen van diverse bankpassen en het rijbewijs van [slachtoffer 1] in de handtas van verdachte - voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Vanwege de onderlinge samenhang tussen de onder 1, 2, 3 en 8 ten laste gelegde feiten zal de rechtbank deze feiten hierna gezamenlijk beoordelen.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 8:
[slachtoffer 5] heeft op 14 juni 2014 aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij op 7 juni 2013 door een medewerkster van de Rabobank werd gebeld, die hem vertelde dat er fraude was gepleegd met betaalopdrachten die bij zijn rekening horen. Deze betaalopdrachten waren verstrekt in verband met de invoering van het IBAN-rekeningnummer. Tussen 30 mei 2013 en 5 juni 2013 was volgens [slachtoffer 5] in totaal drie keer geld van zijn rekening afgeschreven. Dit geld werd bijgeschreven op de bankrekening [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 1].
[slachtoffer 6] heeft op 18 juni 2013 aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij nooit de overschrijvingskaarten die door de Rabobank naar aanleiding van de invoering van het IBAN-rekeningnummer naar hem zijn verstuurd, heeft ontvangen. Tussen 1 mei 2013 en
7 juni 2013 is volgens [slachtoffer 6] in totaal drie keer geld van zijn rekening afgeschreven.
[slachtoffer 7],[slachtoffer 8],[slachtoffer 9],[slachtoffer 10],[slachtoffer 11],
[slachtoffer 12],[slachtoffer 13]en [slachtoffer 14]hebben eveneens aangifte gedaan. Zij verklaarden allen gelijkluidend: geen van hen heeft de overschrijvingskaarten die door de Rabobank naar aanleiding van de invoering van het IBAN-rekeningnummer naar hen zijn verstuurd, ontvangen en bij ieder van hen is (op verschillende tijdstippen) geld van de rekening afgeschreven en overgeschreven naar de [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 1].
Volgens opgave van de ABN AMRO Bank zijn op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 1] op de volgende data de volgende bedragen bijgeschreven:
- op 31 mei 2013, 3 juni 2013 en 6 juni 2013 respectievelijk € 365,00, € 850,00 en € 135,00 afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 5];
- op 31 mei 2013 en tweemaal op 5 juni 2013 een bedrag van respectievelijk € 204,00,
€ 50,00 en € 196,50 euro, afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van
[slachtoffer 6];
- op 4 juni 2013 een bedrag van € 385,00 afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 7];
- op 31 mei 2013 en 5 juni 2013 respectievelijk € 75,00 en € 193,72, beiden afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 8];
- op 31 mei 2013 en 4 juni 2013 respectievelijk € 150,00 en € 72,00, beiden afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 9];
- op 30 mei 2013, 3 juni 2013 en 4 juni 2013 respectievelijk € 148,50, € 100,00 en € 250,00, steeds afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van
[slachtoffer 10];
- op 30 mei 2013 en 7 juni 2013 respectievelijk € 234,58 en € 244,00, beide bedragen afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 11];
- op 30 mei 2013 en 5 juni 2013 respectievelijk € 275,00 en € 244,00, beide bedragen afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 12];
- op 30 mei 2013 en 31 mei 2013 respectievelijk € 85,34 en € 485,00, beide bedragen afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 13];
- op 30 mei 2013 werd tweemaal respectievelijk € 137,45 en € 228,50, afkomstig van het bankrekeningnummer ten name van [slachtoffer 14]. Tot slot werd op 31 mei 2013 en 5 juni 2013 respectievelijk € 85,00 en € 185,00 afkomstig van ditzelfde bankrekeningnummer bijgeschreven op de bankrekening ten name van
[slachtoffer 1].
Verbalisant [verbalisant] heeft naar aanleiding van het opgevraagde overzicht van de bij- en afschrijvingen op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van
[slachtoffer 1], camerabeelden opgevraagd van ABN AMRO bank en de [winkel] te Maastricht. De verbalisant herkende op de beelden van de [winkel] d.d. 30 mei 2013 de hem ambtshalve bekende [verdachte] (zijnde verdachte) en
[medeverdachte]. Op de camerabeelden is volgens de verbalisant te zien dat verdachte op die dag bij [winkel] pinde. Uit een kopie van het rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer] blijkt verder dat op 30 mei 2013 een bedrag van € 195,04 bij [winkel] werd gepind.
De verbalisant herkende verdachte eveneens op de beelden van ABN AMRO bank. Uit deze beelden blijkt dat verdachte:
- op 31 mei 2013 om 09.13 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Geleen een bedrag van € 430,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
- op 31 mei 2013 om 02.29 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Geleen een bedrag van € 70,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
- op 4 juni 2013 om 13.22 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Geleen een bedrag van € 350,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
- op 4 juni 2013 om 08.34 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Valkenburg een bedrag van € 150,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
- op 5 juni 2013 om 12.57 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Valkenburg een bedrag van 500,00 euro opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
- op 6 juni 2013 om 00.59 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Valkenburg een bedrag van € 300,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer];
- op 7 juni 2013 om 02.54 uur bij een geldautomaat van ABN AMRO bank te Valkenburg een bedrag van € 400,00 opneemt van bankrekeningnummer [rekeningnummer].
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de bankpas op naam van [slachtoffer 1] van ene [persoon 1], een man die vaker bij haar buurman [getuige 1] thuis kwam, heeft gekregen. Ook de bij deze pas behorende pincode kreeg ze van deze man. Zij heeft meerdere keren geld van de bankrekening ten name van [slachtoffer 1] gepind en kreeg daarvoor naar eigen zeggen een vergoeding ten bedrage van € 100,00.
Tussenconclusie:
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er geld, toebehorende aan [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8], [slachtoffer 9], [slachtoffer 10], [slachtoffer 11], [slachtoffer 12], [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 1] is bijgeschreven. Van datzelfde bankrekeningnummer is door verdachte, blijkens de camerabeelden, geld gepind bij [winkel] en bij geldautomaten, naar later bleek van een rekening bij de ABN AMRO Bank (in totaal € 2.395,04). Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van een bankpas die op naam van [slachtoffer 1] stond en heeft deze bankpas derhalve in ieder geval op genoemde momenten, toen zij pinde, voorhanden gehad.
Op 19 juni 2013 werd de bestuurder van de auto, waarin verdachte zich als bijrijder bevond, op de [adres 2] te Wijlre staande gehouden. In de handtas van verdachte werden een rijbewijs op naam van [slachtoffer 1], een ING-betaalpas op naam van [slachtoffer 2], een ING- betaalpas op naam van [slachtoffer 3], twee betaalpassen van Rabobank op naam van
[slachtoffer 15] en een betaalpas van Rabobank op naam van [slachtoffer 4] aangetroffen en in beslag genomen.
Op 2 september 2013 werd de woning van verdachte aan de [adres 6]te Geleen doorzocht. In deze woning werd een tankpas op naam van [bedrijf 2] aangetroffen en in beslag genomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ze het rijbewijs op naam van [slachtoffer 1] en de betaalpassen die op 19 juni 2013 in haar handtas werden aangetroffen, ook van bovengenoemde [persoon 1] heeft gekregen. Deze pasjes zaten tussen andere bescheiden die zij van [persoon 1] had gekregen. [persoon 1] zei volgens verdachte: “Kijk maar wat je daarmee kunt”. Zij heeft de bescheiden daarop geïnventariseerd.
Van de respectieve eigenaren van deze bescheiden bevinden zich aangiftes van diefstal c.q. vermissing van hun eigendommen in het dossier.
Tussenconclusie:
Op grond van bovenstaand bewijsmiddel is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 19 juni 2013 in Wijlre een rijbewijs op naam van [slachtoffer 1] voorhanden heeft gehad (feit 2). Ook heeft verdachte die dag in Wijlre een ING-betaalpas op naam van [slachtoffer 2] en een ING- betaalpas op naam van [slachtoffer 3] en Rabobank-betaalpassen op naam van [slachtoffer 3] voorhanden gehad (feit 3). Hetzelfde geldt voor de bankpas op naam van [slachtoffer 4]: verdachte had deze bankpas op 19 juni 2013 in Wijlre voorhanden (feit 8). Voorts werd op 2 september 2013 een tankpas op naam van [bedrijf 2] in de woning van verdachte in Geleen aangetroffen. Verdachte had deze tankpas daarmee op 2 september 2013 in Geleen voorhanden (feit 3).
De juridische vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of verdachte het hiervoor vermelde rijbewijs en de hiervoor vermelde bankpassen en tankpas voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat rijbewijs en die bankpassen en tankpas wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat rijbewijzen en bankpassen hoogst persoonlijk en uitdrukkelijk op naam gesteld bezit zijn. Ook voor een tankpas geldt dat deze persoonlijk bezit is. De verdachte heeft dus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het in haar handtas aangetroffen rijbewijs, de hierin eveneens aangetroffen bankpassen en de in haar woning aangetroffen tankpas, die bovendien elk op naam van een ander dan verdachte stonden, door misdrijf verkregen goederen betroffen. Dit impliceert dat verdachte bij het voorhanden krijgen van deze goederen geweten moet hebben dat het door enig misdrijf verkregen goederen betroffen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde diefstal met een valse sleutel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ook acht zij de onder feit 2 primair, de onder feit 3 primair en de onder feit 8 primair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen.
Hierna zal de rechtbank - vanwege de onderlinge samenhang tussen de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, deze feiten gezamenlijk beoordelen.
Ten aanzien van de feiten 4, 5 en 6:
[medewerker benadeelde partij 1] heeft op 10 april 2013 mede namens [benadeelde 1] aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij op 23 maart 2013 werd gebeld door een onbekende vrouw die interesse had in een auto van het merk Toyota. ’s Middags kwam deze vrouw met een klein meisje in de zaak en vertelde dat ze salesmanager was bij het bedrijf [bedrijf 1]. De vrouw vroeg om financiering, waarna [medewerker benadeelde partij 1] een financieringsaanvraag voor haar deed. In eerste instantie kon geen akkoord worden verkregen voor de lening. Nadat de vrouw had gezegd dat haar telefonisch was medegedeeld dat ze meteen een auto mee kon krijgen, heeft [medewerker benadeelde partij 1] haar een auto van het merk Toyota, type Aygo, gekentekend [kenteken 2] ter beschikking gesteld op basis van een huurovereenkomst. Vervolgens heeft [medewerker benadeelde partij 1] kopieën gemaakt van het rijbewijs, het paspoort, de bankafschriften en de salarisstrook, die de vrouw overhandigde. Op deze kopieën staat dat de vrouw [aliasnaam 1] is genaamd. Aangezien hij geen contact meer met de vrouw kreeg, is [medewerker benadeelde partij 1] op 9 april 2013 naar het door de vrouw opgegeven adres, te weten [adres 3] te Maastricht, gegaan. Daar trof hij niemand aan. Nadat [medewerker benadeelde partij 1] contact had opgenomen met [bedrijf 1], hoorde hij van de directeur van dit bedrijf dat [verdachte] vaker de naam [aliasnaam 1] opgaf en vertelde dat zij als salesmanager bij [bedrijf 1] zou werken.
Op 22 september 2013 heeft [medewerker benadeelde partij 1] tegenover de politie de vrouw beschreven aan wie hij op 23 maart 2013 de auto met het kenteken [kenteken 2] meegaf. Dit was volgens hem een blanke vrouw met blond, halflang haar met een onverzorgd uiterlijk en qua leeftijd achter in de dertig, die met een Limburgs accent sprak. Deze vrouw gaf als telefoonnummer het nummer [telefoonnummer] op; op dit nummer heeft [medewerker benadeelde partij 1] de vrouw gebeld en te spreken gekregen.
[medewerker 1 van bedrijf 1] is op 22 april 2013 als getuige gehoord. Zij verklaarde dat zij als officemanager voor het bedrijf [bedrijf 1] werkt en op 9 april 2013 werd benaderd door [benadeelde 1] te Sittard met de vraag of een mevrouw [aliasnaam 1] bij [bedrijf 1] werkzaam zou zijn. [medewerker 1 van bedrijf 1] verklaarde dat zij tegen de medewerker van [benadeelde 1] had verteld dat dit niet het geval was, maar dat [aliasnaam 1] bij hen wel bekend was onder de naam [verdachte]. Op verzoek van [bedrijf 1] stuurde een medewerker van [benadeelde 1] een kopie van het paspoort, het rijbewijs, een bankafschrift en een salarisstrook van [bedrijf 1]. [medewerker 1 van bedrijf 1] verklaarde naar aanleiding daarvan dat zij de vrouw op de foto van het paspoort niet herkende. De vrouw op de foto van het rijbewijs herkende zij echter wel als verdachte.
Op 27 mei 2013 heeft [benadeelde 2] namens [benadeelde 2] aangifte gedaan. Hij verklaarde dat een vrouw op 23 mei 2013 bij zijn bedrijf, gevestigd aan de [adres 4] te Bunde, een reservering deed. Deze vrouw had een lijst bij zich met de gewenste goederen. Op 25 mei 2013 kreeg [benadeelde 2] een telefoontje van deze vrouw, die vroeg of ze de bestelling kon ophalen, omdat de datum van het feest naar voren was geschoven. De vrouw, die [benadeelde 2] omschreef als een vrouw met lang wit haar tot over haar schouders en ongeveer 35 jaar oud, kwam naar [benadeelde 2] toe en gaf hem een lijst met daarop afgebeeld het logo van een bedrijf, genaamd [bedrijf 1]. Op deze lijst stonden gedestilleerde dranken die hij niet op voorraad had. De vrouw vroeg vervolgens of [benadeelde 2] Jupiler bier, cola en AA-drink op voorraad had, waarna zij bier, cola en AA-drink meenam. Nadat de vrouw vertrokken was, heeft [benadeelde 2] navraag gedaan bij het bedrijf [bedrijf 1] in Meerssen. Op 27 mei 2013 had hij een gesprek met de directeur van dit bedrijf en deze vertelde hem te weten welke vrouw bij hem in de zaak was geweest, namelijk [verdachte].
Op 3 juni 2013 heeft [medewerker 1 van bedrijf 1]namens [bedrijf 1] aangifte gedaan, welke aangifte werd voorzien van een aantal bijlagen. [medewerker 1 van bedrijf 1] heeft verklaard dat het de bedoeling was dat verdachte in 2008 in dienst zou treden bij [bedrijf 1]. Reeds vóór aanvang van de arbeidsovereenkomst heeft verdachte laten weten van haar dienstverband af te zien; er heeft dan ook nooit een loonbetaling aan verdachte plaatsgevonden. Ook heeft [medewerker 1 van bedrijf 1] verklaard dat [medewerker benadeelde partij 1] contact met haar had opgenomen in verband met een bij [benadeelde 1] gehuurde auto door [aliasnaam 1], geboren te [1970]. [medewerker benadeelde partij 1] heeft ook het op naam van [aliasnaam 1] gestelde rijbewijs (bijlage 10)en paspoort (bijlage 11)en een loonspecificatie (bijlage 12)aan [medewerker 1 van bedrijf 1] verstuurd. Volgens de loonspecificatie zou [aliasnaam 1] in januari 2013 in dienst zijn geweest van [bedrijf 1], hetgeen onjuist is. Ook komt de lay-out van de overgelegde salarisspecificatie volgens [medewerker 1 van bedrijf 1] niet overeen met de lay-out van een salarisspecificatie die door [bedrijf 1] wordt gebruikt. Voorts staat op de aan [medewerker benadeelde partij 1] overgelegde uitdraai van de bankrekening (bijlage 13)dat mevrouw [aliasnaam 1] op 19 maart 2013 een loonbetaling van [bedrijf 1] heeft ontvangen, hetgeen evenmin klopt. Zowel de loonspecificatie als het bankrekeningoverzicht vermeldt volgens [medewerker 1 van bedrijf 1] onjuiste gegevens van [bedrijf 1] en zijn valselijk opgemaakt. Daarna is [medewerker 1 van bedrijf 1] nog gebeld door een bedrijf, genaamd [benadeelde 2]. Daar was een bestelling gedaan waarbij een lijst met het logo van [bedrijf 1] was overgelegd en op deze lijst stond dat de factuur verstuurd kon worden naar [bedrijf 1], ter attentie van [medewerker 2 bedrijf 1]. [medewerker 1 van bedrijf 1] heeft verklaard dat deze bestelling niet door [medewerker 2 bedrijf 1] of een andere medewerker van [bedrijf 1] is gedaan.
[getuige 2] is op 14 augustus 2013 door de politie gehoord. Hij verklaarde dat hij de eigenaar is van de woning aan de [adres 3] te Maastricht. Ook verklaarde hij dat verdachte ongeveer half januari 2013 in deze woning is komen wonen, vervolgens één maand huur heeft betaald en dat hij daarna hij geen contact meer met haar kreeg. Daarop heeft [getuige 2] de woning leeg gemaakt. Van de toenmalige advocaat van verdachte,
mr. [naam advocaat], had [getuige 2] gehoord dat zij ook wel eens de naam [aliasnaam 1] gebruikte. Ook ontving [getuige 2] wel eens post voor verdachte op naam van [aliasnaam 1].
Op 21 november 2013 heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte hem had verteld dat zij bij een stuk of drie drankhandelaren drank heeft gekregen met een Kamer van
Koophandel-nummer. [getuige 1] wist dat één van deze drankhandelaren in Bunde of Meerssen ligt. Verdachte heeft daar volgens [getuige 1] een tapinstallatie, biervaten en drank, limonade, whiskey en cola, gekregen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij woonachtig is geweest op het adres [adres 3] te Maastricht. Voorts verklaarde zij dat het telefoonnummer
[telefoonnummer] bij haar in gebruik is.
De rechtbank stelt op basis van de hierboven vermelde bewijsmiddelen vast dat [benadeelde 1] op 23 maart 2013 door een persoon, die een valse naam en een valse hoedanigheid had aangenomen, is bewogen tot afgifte van een auto van het merk Toyota, type Aygo. Immers verklaarde deze persoon dat zij [aliasnaam 1] was genaamd en heeft deze persoon ter staving daarvan een op naam van [aliasnaam 1] gesteld rijbewijs en paspoort aan een medewerker van [benadeelde 1] getoond. Voorts heeft deze persoon verklaard werkzaam te zijn voor [bedrijf 1] en een salarisstrook van [bedrijf 1] overhandigd. Eveneens bewezen acht de rechtbank de onder 5 ten laste gelegde oplichting van [benadeelde 2] en [benadeelde 2]. De rechtbank stelt vast dat [benadeelde 2] en [benadeelde 2] op 25 mei 2013 door een persoon, die een valse hoedanigheid had aangenomen, is bewogen tot afgifte van een hoeveelheid drank. Immers heeft deze persoon zich bij het afhalen van deze drank voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 1] en een lijst aan [benadeelde 2] laten zien waarop het logo van [bedrijf 1] stond afgebeeld. Vervolgens is de vraag wie de persoon is geweest die [benadeelde 1] en [benadeelde 2]/[benadeelde 2] heeft opgelicht.
Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van [medewerker 1 van bedrijf 1] en de door haar overgelegde kopieën van het rijbewijs en paspoort op naam van [aliasnaam 1], in onderlinge samenhang bezien met de verklaring van [getuige 2] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die [benadeelde 1] en [benadeelde 2]/[benadeelde 2] heeft opgelicht. Immers zit op het rijbewijs, dat aangever [medewerker benadeelde partij 1] (namens [benadeelde 1]) heeft overgelegd en dat gebruikt is bij de oplichting van [benadeelde 1], de foto van verdachte. [medewerker 1 van bedrijf 1] heeft verklaard dat zij de vrouw op deze foto herkende als zijnde verdachte. [medewerker benadeelde partij 1] heeft verklaard dat de vrouw die hem heeft opgelicht gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer]. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat dit nummer bij haar in gebruik is. Bovendien blijkt uit de verklaring van [medewerker 1 van bedrijf 1], welke verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2], dat verdachte zich vaker voordoet als ([aliasnaam 1] en verklaart bij [bedrijf 1] te werken.
Voorts leidt de rechtbank uit de aangifte van [medewerker benadeelde partij 1] en de verklaring van [medewerker 1 van bedrijf 1] af dat verdachte op 23 maart 2013, bij het aangaan van een huurovereenkomst met [benadeelde 1], gebruik heeft gemaakt van een valse salarisstrook van [bedrijf 1] en van een vervalst ING-bankafschrift. Daartoe overweegt de rechtbank dat [medewerker 1 van bedrijf 1] heeft verklaard dat
[aliasnaam 1] nooit bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat [bedrijf 1], afgezien van het feit dat de lay-out van de door verdachte overgelegde salarisstrook niet overeenkomt met de lay-out van een reguliere salarisstrook van [bedrijf 1], derhalve nooit geld op een bankrekening ten name van [aliasnaam 1] heeft overgeboekt. Dat betekent dat de salarisstrook ten name van medewerker [aliasnaam 1] van [bedrijf 1] vals is en dat het ING-bankafschrift is vervalst.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de onder de feiten 4 en 5 ten laste gelegde oplichtingen wettig en overtuigend bewezen zijn. Ook het onder feit 6 ten laste gelegde gebruikmaken van een vals en van een vervalst geschrift acht zij wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 7:
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 7 ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres 6]te Geleen een flatscreen-tv werd aangetroffen. Op het portaal van de eerste verdieping werd buiten de woning een nog in de verpakking zittende vaatwasser aangetroffen. Op deze verpakking was een gesloten brief bevestigd, verzonden door [benadeelde 3].nl aan [aliasnaam 2], wonende [adres 5]te Geleen. Ook werd tijdens deze doorzoeking een afgedrukt e-mailbericht, verzonden door [persoon 2], aangetroffen, betreffende een nieuwe afspraak voor het leveren van 2 colli gewicht 62,6 kg. Op dit
e-mailbericht stond dat de chauffeur Matijs [getuige 3] was genaamd en waren tevens het vrachtbriefnummer 785081 en opdrachtgever [benadeelde 3].nl vermeld. Op het platte dak van de woning van verdachte werd in een vuilniszak een afleverbericht van [benadeelde 3].nl aangetroffen, waarop stond vermeld “colli 2 gewicht 62,6 kg, geadresseerde [aliasnaam 2], [adres 5]te Geleen”. Op dit afleverbericht was met de hand de tekst “Verkeerd adres! 111 Burg. Lemms. Op 27 augustus 2013.” In een ING-klapper in de keuken van de woning van verdachte werd een brief van [benadeelde 3].nl, gericht aan [aliasnaam 2], [adres 6] te Geleen aangetroffen, betreffende een bestelling d.d. 27 augustus 2013. Voorts staat vast dat de chauffeur, [getuige 3], heeft verklaard dat hij een vaatwasser en een flatscreen-tv op de [adres 6] te Geleen heeft afgeleverd.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 7 ten laste gelegde, nu uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die de vaatwasser en de flatscreen-televisie bij [benadeelde 3].nl heeft besteld en zich daarbij heeft voorgedaan als [aliasnaam 2], wonende op het adres [adres 5]te Geleen. Ook kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die een adreswijziging aan [benadeelde 3].nl heeft doorgegeven. De verklaring van de chauffeur [getuige 3], dat de vrouw bij wie hij de vaatwasser leverde op het moment dat hij deze afleverde, vroeg of de tv er ook bij was, terwijl deze nog in de auto stond, maakt dat niet anders. Gelet op het in de woning aangetroffen afleverbericht van [benadeelde 3].nl is het namelijk niet uit te sluiten dat verdachte wist dat er zowel een vaatwasser als een televisie zouden worden geleverd.
Ten aanzien van feit 9:
Op 17 september 2013 heeft [benadeelde 4] namens [benadeelde 4] aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij op 7 juni 2013 een auto (VW Golf, gekentekend [kenteken 3]), aan een persoon die zich met een rijbewijs als [slachtoffer 1] identificeerde, heeft verhuurd. Voor de betaling van de huur overhandigde deze persoon een creditcard die op naam stond van
[slachtoffer 1]. [benadeelde 4] heeft een kopie van het rijbewijs gemaakt, omdat hij het niet helemaal vertrouwde. De personen die de auto wilden huren, een man en een vrouw, kwamen namelijk zenuwachtig op [benadeelde 4] over. De vrouwelijke persoon beschrijft [benadeelde 4] als een vrouw met een bleek gezicht en blond, dun, halflang haar. De vrouw, die volgens [benadeelde 4] een asociale uitstraling had, is zo’n 28 of 29 jaar oud en ongeveer 1.70 m dan wel 1.75 m lang.
Nadat de auto gehuurd was, zag [benadeelde 4] dat de man in een BMW stapte en de vrouw in de gehuurde Golf. Hij is daarop achter de vrouw aangerend en heeft tegen haar gezegd dat de man als bestuurder stond geregistreerd en zij niet, waarna de vrouw in de BMW stapte en de man in de gehuurde Golf. Nadat de auto was teruggebracht, bleek dat er in de zekeringkast van de auto was gerommeld. [benadeelde 4] heeft geprobeerd het bedrag van de factuur via de creditcard te innen, maar dat lukte niet. Wel is geprobeerd de klant te bellen op het opgegeven telefoonnummer [telefoonnummer]. [benadeelde 4] kreeg toen een mevrouw aan de telefoon die hem vertelde dat zij nooit een auto had gehuurd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer] bij haar in gebruik is en dat zij één keer door [benadeelde 4] op dat nummer is gebeld. Ook verklaarde zij dat [medeverdachte] degene is geweest die de auto bij [benadeelde 4] had gehuurd.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen gaat de rechtbank er van uit dat verdachte op
7 juni 2013 samen met [medeverdachte] naar [benadeelde 4] is gegaan. [medeverdachte] is degene geweest die zich heeft geïdentificeerd als [slachtoffer 1], waarna verdachte in de auto wilde stappen die door [medeverdachte] was gehuurd. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat zij niet degene is geweest die op 7 juni 2013 met [medeverdachte] naar [benadeelde 4] is gegaan, onaannemelijk. Immers is bij [benadeelde 4] het telefoonnummer opgegeven dat bij verdachte in gebruik is. Ook heeft verdachte ter terechtzitting bevestigd dat zij - zoals [medeverdachte] verklaarde - op dat nummer door [benadeelde 4] is gebeld. Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte], met als doel [benadeelde 4] op te lichten. Hiertoe overweegt de rechtbank in het bijzonder dat verdachte degene was die in de gehuurde auto wilde stappen en wegrijden en daarvan werd tegengehouden door een medewerker van [benadeelde 4], terwijl verdachte ook degene is geweest onder wie op 19 juni 2013 het rijbewijs van [slachtoffer 1] werd aangetroffen. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van oplichting dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 10:
Op 2 september 2013 werd de woning van verdachte aan de [adres 6]te Geleen doorzocht. In deze woning werden diverse schriftelijke bescheiden, waaronder verzekeringspapieren, brieven op naam van [slachtoffer 1], [verdachte] en anderen, alsmede kwitanties en bankpapieren aangetroffen en in beslag genomen.Op een rek in de keuken werden ook schriftelijke bescheiden aangetroffen. Daaronder bevonden zich onder meer een brief van Directverzekerd.nl, gericht aan [slachtoffer 1], een incasso van [betrokkene 1] namens [benadeelde 2] B.V. en een brief, afkomstig van [betrokkene 2], gericht aan [slachtoffer 1].Tevens werd op het rek in de keuken een ING-klapper aangetroffen, met daarin onder meer poststukken gericht aan [slachtoffer 16], [slachtoffer 1].In een afscheiding om de verwarming in de woning werd een groene klapper aangetroffen met daarin poststukken voor onder anderen [slachtoffer 16], [slachtoffer 17], [slachtoffer 18], [slachtoffer 19], [slachtoffer 20] en [betrokkene 3].
De respectieve eigenaren/verzenders van deze poststukken zijn door de politie gehoord en hebben verklaard dat zij post hadden verstuurd, maar dat deze nooit was aangekomen bij de respectieve geadresseerden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de in haar woning aangetroffen poststukken van meergenoemde [persoon 1] heeft gekregen. Hij heeft tegen haar gezegd: “Kijk maar wat je ermee doet”, waarna verdachte deze poststukken heeft geïnventariseerd en in klappers (waaronder de groene klapper en de ING-klapper) heeft opgeborgen.
Onder feit 10 primair is de diefstal (in vereniging) van poststukken ten laste gelegd. De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier niet de overtuiging bekomen dat verdachte de poststukken die in haar woning werden aangetroffen, samen met (een) ander(en) heeft gestolen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Vast staat dat in de woning van verdachte poststukken zijn aangetroffen die niet voor verdachte bestemd waren en waarop de namen van andere personen stonden vermeld. Ook staat vast dat bij de doorzoeking van de woning van verdachte een lange sleutel met een blauwe haak werd aangetroffen en een bedrijfspas van PostNL ten name van
[persoon 3]. Een medewerker van PostNL heeft verklaard dat de hiervoor beschreven lange sleutel hoogstwaarschijnlijk een sleutel betreft waarmee brievenbussen kunnen worden geopend. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze sleutel van een kast was die zij ooit van haar werk heeft meegenomen. Hoewel verdachte de schijn tegen heeft, wordt haar verklaring, dat zij de in haar woning aangetroffen poststukken van [persoon 1] heeft gekregen, niet weersproken door andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Evenmin wordt haar verklaring ten aanzien van de lange sleutel naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate weersproken door andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de medewerker van PostNL de in de woning van verdachte aangetroffen sleutel slechts op een foto heeft gezien en dat er geen nader (technisch) onderzoek aan deze sleutel heeft plaatsgevonden, omdat - volgens mededeling van de officier van justitie - deze sleutel verdwenen was toen hij - na de op 2 september 2013 plaatsgehad hebbende doorzoeking - bij de woning terugkwam om de sleutel alsnog in beslag te nemen.
Wel acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde heling van poststukken wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe overweegt zij dat deze poststukken niet voor verdachte, maar voor andere personen waren bestemd. Door deze poststukken te inventariseren en in te klapperen, heeft de verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan opzetheling. Immers heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de zich in haar woning aangetroffen poststukken, die op naam van anderen dan verdachte stonden, door misdrijf verkregen goederen betroffen, zodat de verdachte geacht wordt bij het voorhanden krijgen van deze goederen geweten te hebben dat het door enig misdrijf verkregen goederen betroffen.
Ten aanzien van feit 11:
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte onder 11 (primair) een paspoort op naam van [aliasnaam 1] heeft verduisterd dan wel (subsidiair) heeft gestolen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat [aliasnaam 1] op 10 december 2012 aangifte heeft gedaan van de diefstal van haar paspoort uit haar auto, die op de [adres 7] te Maastricht stond geparkeerd. Voorts staat vast, zoals de rechtbank hiervoor onder feit 4 bewezen heeft geacht, dat verdachte een paspoort op naam van [aliasnaam 1] op 23 maart 2013 voorhanden had. De rechtbank kan echter, mede gelet op het tijdsverloop tussen de aangifte door [aliasnaam 1] en het gebruik van het paspoort van [aliasnaam 1], op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die het op naam van [aliasnaam 1] gestelde paspoort uit haar auto heeft gestolen. Evenmin kan bewezen worden verklaard dat verdachte het paspoort van [aliasnaam 1] anders dan door misdrijf, namelijk als vinder, onder zich heeft gehad. Hoewel verdachte het paspoort op enig moment heeft gebruikt om [benadeelde 1] op te lichten, impliceert de hierna bewezenverklaarde opzetheling van dit paspoort door verdachte, dat zij het niet als vinder onder zich heeft gehad.
De beslissing, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen