ECLI:NL:HR:2006:AU6747
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Wederrechtelijke toe-eigening van creditcards na fouillering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van verduistering, specifiek van het opzettelijk zich toe-eigenen van creditcards die toebehoorden aan anderen. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 22 februari 2002 werd de verdachte in Amsterdam aangehouden en tijdens een fouillering werden twee creditcards aangetroffen in zijn portemonnee. De verdachte had deze creditcards gevonden, maar had dit niet aan de politie gemeld, wat hij als vinder verplicht was te doen. Het Hof concludeerde dat de verdachte de creditcards wederrechtelijk had toegeëigend, gezien de omstandigheden waaronder ze bij hem waren aangetroffen.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende had gemotiveerd dat de verdachte zich de creditcards wederrechtelijk had toegeëigend. Het verweer van de verdachte dat er geen sprake was van wederrechtelijke toe-eigening, werd door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof en verwierp het beroep in cassatie. De zaak benadrukt de juridische betekenis van wederrechtelijke toe-eigening en de verplichtingen van een vinder in het strafrecht.