ECLI:NL:HR:2006:AU6747

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00420/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke toe-eigening van creditcards na fouillering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van verduistering, specifiek van het opzettelijk zich toe-eigenen van creditcards die toebehoorden aan anderen. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 22 februari 2002 werd de verdachte in Amsterdam aangehouden en tijdens een fouillering werden twee creditcards aangetroffen in zijn portemonnee. De verdachte had deze creditcards gevonden, maar had dit niet aan de politie gemeld, wat hij als vinder verplicht was te doen. Het Hof concludeerde dat de verdachte de creditcards wederrechtelijk had toegeëigend, gezien de omstandigheden waaronder ze bij hem waren aangetroffen.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende had gemotiveerd dat de verdachte zich de creditcards wederrechtelijk had toegeëigend. Het verweer van de verdachte dat er geen sprake was van wederrechtelijke toe-eigening, werd door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof en verwierp het beroep in cassatie. De zaak benadrukt de juridische betekenis van wederrechtelijke toe-eigening en de verplichtingen van een vinder in het strafrecht.

Uitspraak

31 januari 2006
Strafkamer
nr. 00420/05
AGJ/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 september 2004, nummer 23/003051-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 31 december 2002 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 en 3 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 3 subsidiair "verduistering" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat het Hof heeft verzuimd te reageren op het verweer dat de verdachte zich de creditcards niet wederrechtelijk heeft toegeëigend.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 22 februari 2002 te Amsterdam opzettelijk een Visa card en een Euro/Mastercard, toebehorende aan en op naam gesteld van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
3.3. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voorzover inhoudende:
"Toen ik op 22 februari 2002 werd gearresteerd in Amsterdam had ik in mijn bezit een Visa card op naam van [betrokkene 1] en een Euro/Mastercard op naam van [betrokkene 2]. Ik heb de creditcards gevonden."
b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op vrijdag 22 februari 2002 bevond ik, verbalisant, mij in het politiebureau Flierbosdreef te Amsterdam.
Aldaar onderwierp ik de navolgende verdachte aan een insluitingfouillering.
Naam:[verdachte]
Voornamen:[verdachte]
Geboren:Nigeria op [geboortedatum]/69
Ik, verbalisant, haalde uit de rechter achterzak van de broek van de verdachte een portemonnee. Vervolgens heb ik deze portemonnee geopend. Ik zag dat de inhoud van de voornoemde portemonnee netjes en geordend was.
Ik zag dat de voornoemde portemonnee over een aantal vakjes beschikte die bestemd zijn voor zogenaamde creditkaarten. Ik zag dat in deze vakjes een aantal creditkaarten aanwezig waren. Ik heb vervolgens deze creditkaarten uit de vakjes genomen. Ik zag dat deze creditkaarten niet op naam van de verdachte waren."
c. een geschrift, opgemaakt door de opsporingsambtenaar N. Heezen, voorzover inhoudende een kennisgeving van inbeslagneming:
"Verdachte
Naam:[verdachte]
Voornamen:[verdachte]
Geboren:Nigeria op [geboortedatum]/1969
Beslag
De voorwerpen zijn onder verdachte inbeslaggenomen.
Volgnummer: 15
Categorie omschrijving:waardepapieren (1717234)
Object:creditcard
Aantal:1
Merk/type: Lloyds Visa
Land:Groot-Brittannië
Registratienummer:[0001]
Serienummer:[0002]
Bijzonderheden:tnv [betrokkene 1]
Volgnummer: 16
Categorie omschrijving:waardepapieren (1717235)
Object:creditcard
Aantal:1
Merk/type: Lloyds Mastercard
Land:Nederland
Registratienummer:[0003]
Bijzonderheden:tnv [betrokkene 2]"
d. een geschrift, zijnde een aangifteformulier van VSB International BV / Visa Card Services, ondertekend door W.C. van Doorn, voorzover inhoudende:
"Ik ben namens VSB International BV / Visa Card Services bevoegd tot het doen van aangifte terzake oplichting en valsheid in geschrifte.
Naar aanleiding van een onderzoek door de politie te Amsterdam zijn door mij de volgende feiten vastgesteld.
De Visa Card met nummer [0001] staat in ons bestand opgegeven als zijnde gestolen. Deze Visa Card staat op naam van: [betrokkene 1].
Deze creditcard is uitgegeven door Lloyds TSB in het Verenigd Koninkrijk.
Er hebben met deze Visa Card tenminste 2 pogingen tot een frauduleuze transactie plaatsgevonden, te weten op 17-02-02 om 15.31 uur en om 15.32 uur bij [A] BV te [plaats A].
De onrechtmatige gebruikers van voornoemde Visa Card kunnen geen enkel recht doen gelden op de door hen op deze frauduleuze wijze verkregen diensten en/of zaken."
e. een geschrift, zijnde een aangifteformulier van Interpay Nederland BV, ondertekend door J.J. Verheijen, voorzover inhoudende:
"Ik ben namens Interpay Nederland BV bevoegd tot het doen van aangifte van oplichting c.q. valsheid in geschrifte.
Op 24 februari 2002 werd Interpay Nederland door de heer D. Thur van de politie Amsterdam Amstelland, geïnformeerd omtrent het aantreffen van een vermoedelijk van misdrijf afkomstige MasterCard bij een door hem aangehouden verdachte. Het betrof hier een kaart van de Engelse TSB Lloyd Bank voorzien van het nummer: [0003] op naam van [betrokkene 2].
Na telefonisch contact met de in Nederland woonachtige [betrokkene 2] werd duidelijk dat hij nog geen kaart miste en dat hij een nieuwe kaart die naar hem onderweg was nog steeds niet had ontvangen. Tevens bevestigde hij dat hij zijn eigen kaart al in geen weken had gebruikt. Vastgesteld kon worden dat de per post vanuit Engeland toegestuurde kaart ergens in het verzendtraject moest zijn ontvreemd en dat alle transacties met deze kaart als frauduleus konden worden aangemerkt.
In totaal werden met deze kaart 44 geslaagde frauduleuze transacties verricht voor een totaal schadebedrag van € 3.641,97.
Interpay heeft niemand toestemming gegeven tot het plegen van bovengenoemde feiten."
3.4. Het Hof heeft omtrent de bewezenverklaring onder meer overwogen:
"Uit de ter zake relevante inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd en meer in het bijzonder uit de omstandigheid dat twee in verdachtes portemonnee aangetroffen, aan anderen toebehorende, creditcards in de daarvoor bestemde vakjes waren opgeborgen, leidt het hof af dat verdachte zich deze creditcards wederrechtelijk heeft toegeëigend."
3.5. Voorzover het middel klaagt dat het Hof niet heeft geantwoord op het in hoger beroep gevoerde verweer dat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening, mist het, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 uit het bestreden arrest is weergegeven, feitelijke grondslag.
Ook overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft uit de vastgestelde omstandigheid dat de door de verdachte gevonden creditcards bij de fouillering ter gelegenheid van zijn insluiting zijn aangetroffen - en het vinden daarvan dus niet eigener beweging door hem aan de politie is gemeld, waartoe hij als vinder gehouden was en waartoe hij voorafgaande aan de fouillering de gelegenheid moet hebben gehad - in samenhang beschouwd met de plaats waar die creditcards bij hem zijn aangetroffen, kunnen afleiden dat sprake was van wederrechtelijke toe-eigening. De bewezenverklaring is dus ook in dit opzicht toereikend gemotiveerd.
3.6. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 31 januari 2006.