ECLI:NL:RBLIM:2014:6260

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
AWB-14_231u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • A.W. Oosterman
  • D.D.R.H. Lechanteur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 juli 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de proceskostenvergoeding in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, een inwoner van Heerlen, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak, gelegen aan de Holleweg 30, die door de heffingsambtenaar van de stadsregio Parkstad Limburg was vastgesteld op € 207.000,=. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 186.000,=. Eiser was het niet eens met de hoogte van de proceskostenvergoeding die hem was toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoorzittingen voor honderden bezwaarschriften van de gemachtigde in twee dagen zijn behandeld, waarbij elke individuele zaak kort is besproken. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigden. Eiser betoogde dat voor elke individuele zaak een procespunt moest worden toegekend, maar de rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de hoorzittingen als gecombineerde hoorzittingen konden worden beschouwd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de heffingsambtenaar en verhoogde de proceskostenvergoeding tot € 487,=, en bepaalde dat het griffierecht van € 44,= volledig vergoed moest worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14 / 231

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2014 in de zaak tussen

[eiser], te Heerlen, eiser

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van stadsregio Parkstad Limburg, verweerder

(gemachtigden: mr. M.G.G. Hilkens en M.H.A. Heiligers).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als Holleweg 30 te Heerlen (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 207.000,= voor het tijdvak 1 januari 2013 tot 1 januari 2014.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak verlaagd tot € 186.000,=.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Blijkens de gronden van beroep is in de onderhavige zaak enkel in geschil de hoogte van de proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder hiervoor 0,25 procespunt, inhoudende een vergoeding van € 58,75 (0,25 x € 235,=), toegekend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien het feit dat honderden bezwaarschriften van de gemachtigde tijdens twee ruime werkdagen gecombineerd op een hoorzitting zijn behandeld en elke individuele zaak uiterst kort is besproken, sprake is van bijzondere omstandigheden die in redelijkheid een matiging van de vergoeding voor de hoorzitting naar 0,25 procespunt rechtvaardigen. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 30 oktober 2013 (ECLI:NL:RBLIM:2013:8169) en een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 november 2013 (ECLI:NL:RBNHO: 2013:10437).
2.
Eiser heeft – voor zover van belang – bestreden dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een beperking van de proceskosten. Eiser is van mening dat voor iedere zaak die op de hoorzitting(en) aan de orde is gekomen, één procespunt dient te worden toegekend. Anders dan verweerder stelt, was immers geen sprake van gecombineerde hoorzittingen, maar van achter elkaar geplande afzonderlijke hoorzittingen. Voor iedere zaak heeft de gemachtigde afzonderlijk het bezwaarschrift toegelicht dan wel aangevuld. Gelet op de beperkte tijd van verweerder heeft de gemachtigde – overigens onder protest – zijn medewerking verleend aan het verzoek van verweerder om de aan iedere zaak te besteden tijd te beperken en de nadruk te leggen op nieuwe zaken dan wel aanvullingen ten opzichte van hetgeen reeds in de bezwaarschriften was vermeld. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar uitspraken van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 25 september 2013 (ECLI:NL: GHDHA:2013:3825) en
9 december 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:5125).
3.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaalt onder meer dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb – voor zover van belang – wordt het bedrag van de kosten bij uitspraak als volgt vastgesteld: ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief. Het derde lid van artikel 2 bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken. Ingevolge artikel 3 van het Bpb worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
6.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in de bezwaarfase geen sprake was van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. Partijen houdt enkel verdeeld de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden, genoemd in artikel 2, derde lid, van het Bpb.
7.
Uit de Nota van Toelichting bij het Bpb, Stb. 1993, 763, volgt dat de afwijking wegens bijzondere omstandigheden van het forfaitaire tarief dat voortvloeit uit artikel 1, eerste lid, van het Bpb in samenhang met de bijlage bij dat Bpb, is opgenomen omdat in uitzonderlijke omstandigheden strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. De rechter kan daarom in gevallen waarin sprake is van bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen, aldus deze toelichting.
Verder wordt aldaar opgemerkt dat hierbij geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten. Voorts wordt benadrukt dat er werkelijk sprake moet zijn van een uitzondering. Gelet op deze toelichting dient de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden door de rechter terughoudend te worden toegepast.
8.
De rechtbank is, anders dan zij voorheen in onder meer de uitspraak van 30 oktober 2013 heeft geoordeeld en in lijn met voornoemde uitspraken van het Gerechtshof ’s-Gravenhage, van oordeel dat, uitgaande van de terughoudendheid die bij de toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb is geboden, geen aanleiding bestaat in een situatie als in deze zaak aan de orde, aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Bij de hoorzittingen was aan de orde de vaststelling van de waarde van meerdere verschillende onroerende zaken, waarbij per onroerende zaak, afgestemd op de bijzonderheden van die onroerende zaak, door de gemachtigde het bezwaarschrift is toegelicht dan wel aangevuld.
9.
Gelet op het vorenstaande is het beroep van eiser gegrond en dient het bestreden besluit voor zover dat ziet op de proceskostenvergoeding voor de hoorzitting in bezwaar, te worden vernietigd.
10.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb acht de rechtbank verder termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, een en ander eveneens overeenkomstig de normen van het Bpb. Aan eiser is door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Voor de in aanmerking te nemen proceshandeling worden twee punten (voor het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) met een waarde van € 487,=, toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op licht, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 0,5 nu de procedure in beroep enkel de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar betreft. Gelet hierop bedraagt het vanwege de in deze zaak verleende rechtsbijstand te vergoeden bedrag in totaal € 487,= (€ 487,= x 2 punten x wegingsfactor 0,5). De rechtbank zal verder bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 44,= volledig vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 17 december 2013 voor zover verweerder daarbij de aan eiser toegekende proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar heeft bepaald op € 293,75 en bepaalt deze op € 486,=;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder de kosten van deze beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 487,= (wegens verleende rechtsbijstand), volledig vergoedt aan eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,= volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Oosterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2014.
w.g. D.D.R.H. Lechanteur,
griffier
w.g. A.W. Oosterman,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 juli 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.