In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de kostenvergoeding voor het bijwonen van een hoorzitting in bezwaar aan de orde is. De belanghebbende, eigenaar van een garage en een woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarden van deze onroerende zaken, die door de gemeente Bodegraven-Reeuwijk waren vastgesteld. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar belanghebbende ging in hoger beroep.
De hoorzitting vond plaats op 28 oktober 2013, waar partijen verschenen. De Inspecteur had in de uitspraak op bezwaar de kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting vastgesteld op basis van bijzondere omstandigheden, omdat er meerdere zaken gelijktijdig waren behandeld. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur terecht had aangenomen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden, maar het Hof kwam tot een andere conclusie.
Het Hof oordeelde dat de kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase in geschil was en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van bijzondere omstandigheden. Het Hof stelde vast dat de kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting ook een vergoeding van 1 punt had moeten zijn. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 652,90, en moest ook het griffierecht vergoeden.