ECLI:NL:RBLIM:2014:6224

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
C-03-192295 - KG ZA 14-318
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning na sluiting door burgemeester wegens hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 juli 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonservice Urbanus en de huurder, [gedaagde 1], en zijn bewindvoerder, [gedaagde 2]. De zaak betreft de ontruiming van een huurwoning die door de burgemeester van Venlo is gesloten vanwege de ontdekking van een hennepkwekerij. Woonservice Urbanus heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op basis van artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en vordert in kort geding ontruiming van het gehuurde.

De rechtbank overweegt dat de sluiting van de woning door de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet de verhuurder het recht geeft om de huurovereenkomst te ontbinden. De voorzieningenrechter stelt vast dat de huurovereenkomst niet meer kan worden nageleefd, omdat de woning niet meer ter beschikking staat voor de huurder. De huurder en zijn bewindvoerder hebben verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de verhuurder voldoende heeft aangetoond dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewindvoerder in de plaats treedt van de huurder en dat de vordering tot ontruiming zowel tegen de bewindvoerder als de huurder kan worden ingesteld. De voorzieningenrechter heeft de ontruiming van de woning bevolen, met de mogelijkheid voor Woonservice Urbanus om de ontruiming te laten uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie en politie, indien nodig. De proceskosten zijn toegewezen aan Woonservice Urbanus, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/192295 / KG ZA 14-318
Vonnis in kort geding van 14 juli 2014
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONSERVICE URBANUS,
gevestigd te Belfeld,
eiseres,
advocaat mr. A.D.A. Quaedvlieg,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [gedaagde 1] voornoemd,
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
advocaat mr. M.N. van Geenen.
Partijen zullen hierna Woonservice Urbanus en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] q.q. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Woonservice Urbanus
  • het antwoord van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 29 april 2005 heeft Woonservice Urbanus aan [gedaagde 1] voor onbepaalde tijd de woning verhuurd, gelegen aan de[adres gehuurde] (hierna: het gehuurde)
2.2.
Op 19 maart 2014 heeft een politie-inval in het gehuurde plaatsgevonden, waarbij 25 hennepplanten en 5 hennepstekken werden aangetroffen. Uit het proces-verbaal van verhoor van 19 maart 2014 volgt dat in het gehuurde ook hennepresten werden gedroogd.
2.3.
Bij besluit van 15 april 2014 heeft de burgemeester van Venlo gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 13b Opiumwet, om met ingang van 4 juni 2014 tot sluiting van het gehuurde over te gaan voor de duur van zes maanden. De door [gedaagde 1] in verband met dat besluit bij de bestuursrechter gevraagde voorlopige voorziening is bij uitspraak van 15 mei 2014 afgewezen. Het door [gedaagde 1] tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 12 juni 2014 ongegrond verklaard.
2.4.
Vanwege de sluiting van het gehuurde op grond van artikel 13b Opiumwet heeft Woonservice Urbanus bij schrijven van 1 mei 2014 de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 van het BW, buitengerechtelijk ontbonden.
2.5.
Over het vermogen van [gedaagde 1] is een beschermingsbewind ingesteld, waarbij [gedaagde 2] tot bewindvoerder is benoemd.

3.Het geschil

3.1.
Woonservice Urbanus vordert samengevat veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] q.q. tot ontruiming van het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, met machtiging van Woonservice Urbanus om bij gebreke van een tijdige ontruiming, deze te bewerkstelligen door een deurwaarder, zonodig met hulp van de sterke arm, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] q.q. in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] q.q. voeren verweer. Zij vinden dat ten onrechte tot sluiting van het gehuurde is overgegaan zodat volgens hen geen grond bestond voor buitengerechtelijke ontbinding. Verder stellen zij belang te hebben bij voortzetting van de huurovereenkomst zodat [gedaagde 1] na het verstrijken van de sluitingsduur over woonruimte kan beschikken.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat sluiting van een woning door de burgemeester op grond van artikel 13b lid 1 Opiumwet, de verhuurder in beginsel het recht geeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden (artikel 7:231 lid 2 BW). De ontbinding wordt dan enkel gegrond op de sluiting en niet op een tekortkoming van de huurder. Door de sluiting is het immers onmogelijk geworden de huurovereenkomst na te leven omdat de woonruimte niet meer ter beschikking van de huurder kan worden gesteld. Verder volgt uit de wetsgeschiedenis dat het voorduren van de huurovereenkomst na sluiting weinig zin zal hebben en voor de verhuurder zeer nadelig zal uitpakken.
4.2.
Woonservice Urbanus heeft haar standpunt ten aanzien van de gerechtvaardigdheid van de ontbinding deugdelijk onderbouwd onder ander door verwijzing naar jurisprudentie van de gerechtshoven Arnhem-Leeuwarden en ’s-Hertogenbosch. [gedaagde 1] is (hoewel daartoe ter zitting in de gelegenheid gesteld) niet ingegaan op deze jurisprudentie en de daaruit door Woonservice Urbanus getrokken conclusies. [gedaagde 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat Woonservice Urbanus in de gegeven feiten en omstandigheden in redelijkheid niet tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst over had mogen gaan. Door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] q.q. zijn weliswaar allerlei argumenten aangedragen waarom de burgemeester in zijn ogen niet tot toepassing van artikel 13b Opiumwet over had mogen gaan, maar een dergelijke beoordeling is niet aan de civiele rechter maar aan de bestuursrechter. Daar komt bij dat de bestuursrechter in het kader van een door [gedaagde 1] gevraagde voorlopige voorziening mede aan de hand van door [gedaagde 1] ook in dit kort geding aangevoerde argumenten, het sluitingsbesluit heeft getoetst en geen aanleiding heeft gevonden om de gevraagde voorziening te treffen. De bestuursrechter is in die uitspraak uitgebreid ingegaan op de ook in deze procedure door [gedaagde 1] aangevoerde argumenten dat zijn hennepkwekerij niet onder de werking van artikel 13B Opiumwet valt alsook op de gevolgen van de sluiting voor [gedaagde 1] in relatie tot de belangenweging in het kader van artikel 8 EVRM. Ook het door [gedaagde 1] tegen het sluitingsbesluit ingestelde bezwaar heeft niet tot een ander besluit geleid en is ongegrond verklaard. Daargelaten dat niet aannemelijk is geworden dat het sluitingsbesluit in beroep of in hoger beroep geen stand zal houden, overweegt de voorzieningenrechter onder verwijzing naar 4.1 dat van Woonservice Urbanus niet verlangd kan worden dat zij met de ontbinding wachten totdat het sluitingsbesluit onherroepelijk is geworden. De periode van sluiting is dan immers al lang verstreken en Woonservice Urbanus heeft gedurende die tijd geen inkomsten uit huur.
4.3.
Woonservice Urbanus heeft voorts aannemelijk gemaakt dat zij als convenantpartner bij het Hennepconvenant Limburg gehouden is om, en een groot belang heeft bij zichtbaar krachtig op te treden tegen de handel in drugs in de woonomgeving en gezamenlijk met de Limburgse gemeenten, de politie, het parket en de woningcorporaties lik-op-stuk beleid te voeren tegen drugscriminaliteit. Dat sprake was van hennepoverlast in het geval van [gedaagde 1] heeft Woonservice Urbanus aannemelijk gemaakt met verwijzing naar het proces-verbaal van politie van 15 april 2014 (productie 4 bij dagvaarding), waaruit volgt dat buurtbewoners in verband met hennepoverlast meldingen hebben gedaan bij de wijkagent. Voorts is aannemelijk dat terugkeer van [gedaagde 1] in de woning na afloop van de sluitingsperiode, mede gelet op de reden van sluiting en het convenant, niet wenselijk is.
4.4.
Na ontbinding van de huurovereenkomst heeft [gedaagde 1] geen recht meer op verblijf in het gehuurde, zodat een vordering tot ontruiming alsmede een veroordeling in de proceskosten en nakosten toewijsbaar is.
4.5.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) overweegt de voorzieningenrechter dat in het geval van een onderbewindstelling, de bewindvoerder in de plaats treedt van de rechthebbende, in dit geval in de plaats van [gedaagde 1]. Ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat nog steeds sprake is van bewind. Woonservice Urbanus heeft echter naast de bewindvoerder ook [gedaagde 1] gedagvaard voor het geval het beschermingsbewind tussentijds zal worden opgeheven. Gelet hierop zal de veroordeling worden uitgesproken tegen [gedaagde 2] q.q. voor zover het bewind nog voortduurt en zal [gedaagde 1] worden veroordeeld voor zover het bewind inmiddels is opgeheven.
De proceskosten aan de zijde van Woonservice Urbanus worden begroot op:
- dagvaarding € 95,77
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.519,77
4.6.
Aan nakosten acht de voorzieningenrechter toewijsbaar een bedrag van € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 indien de veroordeelde niet binnen twee dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, (eventueel) vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van voornoemde termijn

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
A. Voor het geval het beschermingsbewind nog voortduurt
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] q.q. om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de[adres gehuurde] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van Woonservice Urbanus zijn, en de sleutels af te geven aan Woonservice Urbanus,
5.2.
machtigt Woonservice Urbanus om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [gedaagde 2] q.q. in gebreke blijft aan het onder 5.1 van dit vonnis bepaalde te voldoen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] q.q. in de proceskosten, aan de zijde van Woonservice Urbanus tot op heden begroot op € 1.519,77,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] q.q. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] q.q. niet binnen twee dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten vanaf de vervaldatum van voornoemde termijn tot aan de voldoening,
B. Voor het geval het beschermingsbewind is geëindigd
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de[adres gehuurde] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van Woonservice Urbanus zijn, en de sleutels af te geven aan Woonservice Urbanus,
5.6.
machtigt Woonservice Urbanus om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [gedaagde 2] q.q. in gebreke blijft aan het onder 5.1 van dit vonnis bepaalde te voldoen,
5.7.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van Woonservice Urbanus tot op heden begroot op € 1.519,77,
5.8.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] niet binnen twee dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten vanaf de vervaldatum van voornoemde termijn tot aan de voldoening,
In zowel geval A. als B.
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.type: CB