ECLI:NL:RBLIM:2014:5735

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
27 juni 2014
Zaaknummer
AWB-12_1711u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning exploitatievergunning voor terras en de gevolgen voor de openbare orde en leefomgeving

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 30 juni 2014, is de verlening van een exploitatievergunning voor een terras aan de oostzijde van de [straatnaam] in Beesel aan de orde. De vergunning is verleend aan [naam vergunninghoudster] voor een terras van 30,75 m², maar eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving en de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van het terras. De rechtbank heeft daarbij de relevante wetgeving, waaronder de Algemene plaatselijke verordening (Apv), in acht genomen.

Eisers voerden aan dat de verslaglegging van de hoorzitting onzorgvuldig was en dat de motivering van het primaire besluit onvolledig was. De rechtbank oordeelde echter dat er geen aanleiding was om het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften als onzorgvuldig te beschouwen. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester bij de verlening van de vergunning terecht rekening had gehouden met de omgevingsvergunning van 14 november 2011, die de eerder geconstateerde strijd met het bestemmingsplan had opgeheven.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de exploitatievergunning voor een terras van 30,75 m² betreft, en heeft zelf in de zaak voorzien door de vergunning te verlenen voor een terras met een maximale oppervlakte van 27,41 m². De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eisers. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de openbare orde en de leefomgeving bij de verlening van exploitatievergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 1711

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2014 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats], eisers

en

de Burgemeester van de gemeente Beesel, verweerder

(gemachtigde: mr. X.P.C. Wynands),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], te Reuver.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam vergunninghoudster] (derde-partij, verder: vergunninghoudster) een horeca-exploitatievergunning verleend voor een terras aan de oostzijde van de [straatnaam] (schuin tegenover het café op nummer 28) ter grootte van 36 m² en gesitueerd zoals aangegeven op de tekening die onderdeel uitmaakt van het primaire besluit.
Bij besluit van 23 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit, onder aanvulling van de motivering en onder bijstelling van de grootte van het terras naar 30,75 m², ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Van eisers zijn [eiser 1 + 3] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor vergunninghoudster is verschenen [naam].

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het procesrecht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
Bij besluit van 22 juni 2009 heeft verweerder aan vergunninghoudster een exploitatievergunning verleend als bedoeld in artikel 2.3.1.2, van de Algemene plaatselijke verordening 2009 Gemeente Beesel (Apv 2009) ten behoeve van de exploitatie van een café, een uitbreiding van het café, een terras bij het café en een terras aan de overzijde van de weg waaraan het café is gelegen. Het bezwaar van eisers daartegen is bij besluit van 15 maart 2010 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 september 2011
(ECLI:NL:RBROE:2011:BT6785)heeft de rechtbank:
- het door eisers tegen het besluit van 15 maart 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard;
- dat besluit vernietigd;
- bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven voor zover dat ziet op de verleende vergunning voor het exploiteren van het café;
- zelf voorziend het besluit van 22 juni 2009 herroepen voor zover daarin aan vergunninghoudster een vergunning is verleend voor het exploiteren van een terras aan de overzijde van het café, van een terras bij het café, en van een uitbreiding van het café;
- aan vergunninghoudster een vergunning verleend voor het exploiteren van een terras bij het café met een maximale omvang van 18 m², met inachtneming van de voorschriften zoals die in het herroepen besluit onder de punten 1 tot en met 5 staan vermeld;
- de aanvraag van vergunninghoudster om een vergunning voor het exploiteren van het terras aan de overzijde van het café, en van de uitbreiding van het café afgewezen;
- en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Eisers hebben hoger beroep ingesteld voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 15 maart 2010 in stand heeft gelaten, voor zover dat ziet op de exploitatie van het café en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Bij uitspraak van
13 februari 2013
(ECLI:NL:RVS:2013:BZ1248)heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, bevestigd.
3.
De op 22 juni 2009 verleende exploitatievergunning is voor zover het betreft het terras aan de overzijde van de weg vernietigd, omdat dat terras was gesitueerd op gronden die bestemd waren voor verkeersdoeleinden en parkeervoorzieningen en artikel 2.3.1.2, derde lid, van de Apv 2009 dwingt tot weigering van de gevraagde exploitatievergunning indien de vestiging of exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan. Bij besluit van 14 november 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van verweerders gemeente een omgevingsvergunning verleend voor zogeheten buitenplans afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van gronden als horecaterras bij een café. Bij uitspraak van 21 december 2012
(ECLI:NL:RBROE:2012:4297)heeft de rechtbank het beroep van eisers daartegen gegrond verklaard op de (formele) grond dat ten tijde van het bestreden besluit het noodzakelijke aanwijzingsbesluit van de raad van de gemeente Beesel van 18 oktober 2010 niet was gepubliceerd en derhalve niet in werking was getreden. Op inhoudelijke gronden, mede in acht genomen dat het aanwijzingsbesluit inmiddels wel is gepubliceerd, zijn vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit door de rechtbank geheel in stand gelaten. De Afdeling heeft bij uitspraak van 12 maart 2014
(ECLI:NL:RVS:2014:816)het hoger beroep van eisers tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2012 gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven, behoudens voor zover verweerder heeft nagelaten aan de verleende omgevingsvergunning een voorschrift te verbinden, inhoudende dat het vergunde terras een grootte heeft van maximaal 27,41 m², aan de bij het besluit van
14 november 2011 verleende omgevingsvergunning het voorschrift met die strekking verbonden en bepaald dat de uitspraak van de Afdeling in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4.
Op 6 juni 2012 heeft vergunninghoudster een nieuwe aanvraag om een exploitatievergunning voor het terras aan de overzijde van de weg aangevraagd. Bij primair besluit heeft verweerder met inachtneming van de op 14 november 2011 verleende omgevingsvergunning, de aangevraagde exploitatievergunning verleend. Bij het thans bestreden besluit is het bezwaar van eisers daartegen, met aanvulling van de motivering en bijstelling van de grootte van het terras, ongegrond verklaard.
5.
Eisers voeren in beroep aan dat de verslaglegging van de hoorzitting bij de commissie van advies voor de bezwaarschriften onzorgvuldig is geweest. Eisers hebben daartoe betoogd dat niet alle wendingen in het gesprek op de hoorzitting zijn vermeld, dat een tendentieuze opmerking van de gemachtigde van verweerder niet is opgenomen en dat de verslaglegging onvolledig is geweest door het niet aanhechten van producties. De rechtbank is niet gebleken dat het advies van de commissie onvoldoende zorgvuldig of niet met de benodigde objectiviteit tot stand is gekomen of op wezenlijke onderdelen een onvoldoende deugdelijke motivering behelst of dat er anderszins aanleiding had moeten zijn voor verweerder om dat advies onzorgvuldig te achten, alvorens daarop zijn besluit te baseren; ook als dat betekent dat verweerder de inhoud van het advies overneemt en tot het zijne maakt. Van het ter hoorzitting besprokene is een zakelijk verslag gemaakt dat door de commissie bij de advisering is betrokken, en ook daarin bestaat geen aanknopingspunt om het mede op dat verslag gebaseerde advies van de commissie als onzorgvuldig dan wel niet objectief te kenschetsen. Deze gronden slagen niet.
6.
Eisers voeren vervolgens aan dat met de constatering dat de motivering van het primaire besluit onvolledig was reeds vast staat dat het bezwaar gegrond verklaard had moeten worden, te meer nu ook inhoudelijk het besluit is gewijzigd en de omvang van het terras is verkleind van 36 m² naar 30,75 m². Voor zover verweerder in het besluit op bezwaar zijn standpunt dat er geen sprake is van gronden die tot weigering van de exploitatievergunning leiden verder dan in het primaire besluit heeft uitgewerkt, ziet de rechtbank, gelet op de volledige heroverweging in bezwaar, hierin geen aanleiding voor de conclusie dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
7.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat een exploitatievergunning niet verleend kan worden voor een gedeelte van de horeca-inrichting als het thans aan de orde zijnde terras aan de overzijde van de weg. Dat, zoals eisers betogen, verweerder niet bevoegd zou zijn om een exploitatievergunning te verlenen voor een (af te splitsen) gedeelte van de inrichting, zijnde het terras aan de overzijde, volgt de rechtbank dan ook niet. Overigens is er, anders dan eisers stellen geen sprake van wijziging van de exploitatievergunning voor de inrichting, maar van een nieuwe aanvraag voor een extra terras aan de overzijde van de weg en een nieuw besluit op die aanvraag. Dat betekent ook dat er geen grond is voor de conclusie dat verweerder niet bevoegd zou zijn om een besluit op bezwaar, gericht tegen dat nieuwe primaire besluit, te nemen. Deze gronden van eisers slagen evenmin.
8.
Bij de verlening van de exploitatievergunning is verweerder er terecht vanuit gegaan dat met de omgevingsvergunning van 14 november 2011 de eerder geconstateerde strijd met het bestemmingsplan is opgeheven. Die omgevingsvergunning heeft rechtskracht verkregen nu die niet is geschorst en mocht dan ook door verweerder ten grondslag worden gelegd aan de verlening van de exploitatievergunning. Door de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2014 (zie onder 3.) is die omgevingsvergunning, onder aanvulling van een voorschrift met betrekking tot de maximale grootte van het terras, onherroepelijk geworden. Nu die omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan in verband met het gebruik van gronden als horecaterras ten behoeve van het café van vergunninghoudster daarmee is beperkt tot de maximale grootte van het terras van 27,41 m², komt daarmee vast te staan dat ook de exploitatievergunning voor zover die is verleend voor een terras van 30,75 m² niet in stand kan blijven. Het terras is immers alsdan deels gesitueerd op gronden die bestemd zijn voor verkeersdoeleinden en parkeervoorzieningen. De gronden van eisers slagen in zoverre.
9.
Met betrekking tot de door verweerder gegeven motivering over de toetsingsgronden van artikel 2.3.1.2, derde lid, van de van toepassing zijnde Apv, betogen eisers dat die motivering ondeugdelijk is en dat er op grond van geluidsoverlast sprake is van een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- en leefsituatie. Eisers wijzen verder op de rapportages van buitengewoon opsporingsambtenaren en consignatiediensten waarmee zij beogen aan te tonen dat er binnen hun woning voldoende geluiden van de horecainrichting waarneembaar zijn om te spreken van nachtrustverstorende geluidniveaus. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet uit objectieve gegevens is gebleken van een ontoelaatbare aantasting van het woon- en of leefklimaat of aantasting van de openbare orde, en dat niet is gebleken dat de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu in het gedrang zijn, althans niet zodanig dat dit tot weigering van de gevraagde vergunning had moeten leiden.
10.
In artikel 2.3.1.2, derde lid, van de Apv is bepaald dat onverminderd het bepaalde in artikel 1.9 de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk kan weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
In artikel 1.9 van de Apv is bepaald dat de vergunning of ontheffing door het daartoe bevoegde gezag kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu.
Nu het in dit geval gaat om een besluit op een aanvraag om een exploitatievergunning op grond van artikel 2.3.1.2 van de Apv moet verweerder afwegen of het terras op de betrokken locatie toelaatbaar is, gelet op de kwaliteit van het woon- en leefmilieu aldaar. Verweerder mag bij die afweging betrekken het karakter van de omgeving waar het terras wordt ingericht, evenals de uitstraling van het café met terrassen in zijn totaliteit op die omgeving. Het geluid, voor zover dit blijft binnen de ingevolge de milieuwetgeving geldende normen, maakt deel uit van de uitstraling van een café in zijn totaliteit op de omgeving en moet in aanmerking worden genomen bij de te verrichten beoordeling of de kwaliteit van het woon- en leefklimaat door een exploitatievergunning niet te zeer wordt aangetast.
11.
Voorop gesteld zij bij de toepassing van voormelde bepalingen, dat verweerder reeds in het primaire besluit geacht moet worden impliciet een afweging te hebben gemaakt die ook de weigeringsgronden als benoemd in artikel 1.9 van de Apv omvat en wel in die zin dat die gronden niet aan verlening van de gevraagde exploitatievergunning in de weg hebben gestaan. Nu de in bezwaar aangevoerde gronden niet mede de toepassing van artikel 1.9 van de Apv omvatten, hoefde in het besluit op bezwaar daarop niet uitdrukkelijk te worden ingegaan, zodat ook die grond van eisers niet slaagt.
12.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving en de openbare orde door verlening van de exploitatievergunning voor het tegenover het café liggende onverwarmde en onoverdekte terras niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed en dat ook overigens het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu geen aanleiding geven voor weigering van de gevraagde vergunning. Daarbij komt gewicht toe aan de uitspraken van de Afdeling van 13 februari 2013 en van 12 maart 2014 als hiervoor aangehaald. In de uitspraak van 12 maart 2014 overweegt de Afdeling met betrekking tot de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het in geding zijnde terras, dat een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd, waarbij uitdrukkelijk de effecten van het stemgeluid op het woon- en leefklimaat, zoals onderzocht door Cauberg-Huygen en neergelegd in het akoestisch rapport van 3 mei 2011, in de beoordeling zijn betrokken. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor de conclusie dat nu het van het terras te verwachten effect van stemgeluid op het woon- en leefklimaat acceptabel is, diezelfde geluidsaspecten aan de verlening van de exploitatievergunning in de weg staan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, met verwijzing naar het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 13 februari 2013 over de exploitatievergunning voor het café en het aanpandige terras, vervolgens ook worden gezegd dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving, de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu, door het verlenen van de thans in geding zijnde exploitatievergunning voor het terras aan de overzijde van de weg niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed. Van belang is de situering van de horeca-inrichting en het daarbij behorende nieuwe terras in het centrum, het karakter van de omgeving en het zich niet of niet recent voordoen van ongeregeldheden anders dan de eisers persoonlijk betreffende incidenten. De door eisers gemelde incidenten maken weliswaar een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van (alleen) eisers, maar zijn veeleer te relateren aan de gebrouilleerde relatie tussen partijen dan aan het effect van het terras aan de overzijde op de woon- en leefsituatie, de openbare orde en de openbare veiligheid. Dat de door eisers gemelde incidenten onaangenaam zijn, betekent echter nog niet dat daardoor sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd dient te worden dat de verlening van de exploitatievergunning voor het terras gelegen tegenover het café leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op de algemene woon- en leefsituatie in de omgeving, de openbare orde en de openbare veiligheid. Ook anderszins is niet uit objectieve gegevens gebleken van argumenten die tot die conclusie leiden nu bij de beoogde exploitatie van het terras geen sprake is van overtreding van de milieuregelgeving of dat dit leidt tot benadeling van de volksgezondheid. Evenmin is gebleken van een relatie tussen de gestelde slaapverstoring, en dientengevolge gezondheidsrisico’s, bij eisers, wat daarvan ook zij, en de exploitatie van het terras aan de overzijde van de straat. Deze gronden van eiser slagen dan ook niet.
13.
Voor zover eisers een beroep doen op schending van het gelijkheidsbeginsel oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van gelijke gevallen en evenmin van het hanteren van twee verschillende maatstaven door verweerder bij de situatie rond het café van vergunninghoudster en de (algemeen gevoelde) horeca-overlast in de kern Offenbeek door een grote groep jongeren, welke constatering van overlast wordt gedragen door feitelijke, objectieve en controleerbare gegevens van algemene aard. Deze grond slaagt evenmin.
14.
De rechtbank ziet tot slot in de overige in bezwaar aangevoerde gronden geen reden om het bestreden besluit onrechtmatig te achten, reeds omdat die buiten het toetsingskader van de artikelen 2.3.1.2, derde lid en 1.9 van de Apv vallen.
15.
Het beroep is gelet op het onder 8. overwogene, gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij exploitatievergunning is verleend voor een terras van 30,75 m². De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de exploitatievergunning geldt voor de maximale oppervlakte van 27,41 m², overeenkomstig het aan de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan in verband met het gebruik van gronden als horecaterras ten behoeve van het café van vergunninghoudster door de Afdeling daaraan bij uitspraak van 12 maart 2014 verbonden voorschrift. In zoverre komt de uitspraak van de rechtbank in de plaats van het vernietigde bestreden besluit.
16.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op de door eisers opgegeven verletkosten (€ 261,24) alsmede de reiskosten van eisers voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank (€ 10,40).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij exploitatievergunning is verleend voor een terras met een maximale grootte van 30,75 m²;
  • bepaalt dat de exploitatievergunning geldt voor een terras met een maximale grootte van 27,41 m²;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 271,64 te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout (voorzitter), en mr. E.J. Govaers en mr. R.J.G.H. Seerden, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2014.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier
w.g. mr. T.M. Schelfhout,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 juni 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.