ECLI:NL:RBLIM:2014:5361

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
17 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_2687u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 43c van het Bbz 2004 bij faillissement en schuldregeling

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Limburg op 17 juni 2014, gaat het om een geschil tussen eisers, die een bedrijfskapitaal hebben ontvangen op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo. Eisers hebben in beroep gesteld dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 43c, tweede lid, van het Bbz 2004, dat betrekking heeft op de kwijtschelding van een lening bij verkoop van een woning onderhands tegen de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eisers ongegrond werd verklaard, vernietigd moet worden. De rechtbank stelt vast dat de lening van eisers niet langer gedekt was door hypothecaire zekerheid, omdat het hypotheekrecht door de gemeente was geroyeerd. Dit betekent dat de voorwaarden voor een schuldregeling, zoals bedoeld in artikel 42 van het Bbz 2004, niet meer in de weg stonden aan een regeling. De rechtbank concludeert dat verweerder alsnog toepassing had moeten geven aan artikel 43c, tweede lid, van het Bbz 2004, en dat het beroep van eisers gegrond is. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 13/2687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2014 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. R.J.L. Gustenhoven),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers medegedeeld dat zij onder toepassing van artikel 43, tweede lid, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) een aflossing van € 320,- per maand aan de gemeente Venlo dienen te betalen.
Bij besluit van 1 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2014. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Aan eisers is een bedrijfskapitaal op grond van het Bbz 2004 van € 105.000,- toegekend. Voor deze lening zijn eisers en twee besloten vennootschappen van eisers hoofdelijk aansprakelijk. Nadat aan de opschortende voorwaarden – onder meer het vestigen van een hypothecaire zekerheid – was voldaan, is op 8 april 2010 een overeenkomst tot geldlening ondertekend.
2.
Op 7 februari 2012 zijn eisers met de Rabobank Venray overeengekomen dat een vordering van de Rabobank op eisers van € 1.198.969,- onder bepaalde voorwaarden, waaronder de verkoop van bedrijfsmiddelen en de woning ten bate van de Rabobank,
buiten invordering werd gesteld. De woning van eisers is met verlies verkocht. Op 8 mei 2012 zijn beide BV’s in staat van faillissement verklaard.
3.
Eisers hebben verweerder op 14 mei 2012 verzocht mee te werken aan een schuldregeling als bedoeld in artikel 42 van het Bbz 2004. Bij brief van 2 juli 2012 heeft verweerder bericht dat een besluit op het verzoek om kwijtschelding wordt uitgesteld na afwikkeling van de faillissementen en de verkoop van de woning. Vervolgens heeft verweerder geen aanleiding gezien om mee te werken aan een schuldregeling ingevolge artikel 42 van het Bbz 2004. Verweerder heeft op basis van artikel 43, tweede lid, van het Bbz 2004 een maandelijks af te lossen bedrag van € 320,- vastgesteld.
4.
Eisers hebben in beroep in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder toepassing had dienen te geven aan artikel 42 van het Bbz 2004 omdat zij aan de voorwaarden voldoen. Immers, de enige andere schuldeiser – de Rabobank – heeft evenredige medewerking aan de schuldregeling verleend en de financiering van de gemeente wordt niet meer gedekt door de gestelde zekerheid aangezien het hypotheekrecht met toestemming van de gemeente Venlo op 13 november 2012 is geroyeerd.
5.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 42 van het Bbz 2004 niet van toepassing is. Volgens verweerder valt kwijtschelding van schulden niet onder het toepassingsbereik van artikel 42 van het Bbz 2004. Verder is de vraag om een schuldregeling pas lang na het moment van de bedrijfsbeëindiging aan de orde gekomen. Verweerder heeft voorts gesteld dat in juli 2012 nog geen sprake was van de afwikkeling van het faillissement.
6.
Het faillissement van beide vennootschappen is op 18 december 2013 opgeheven bij gebrek aan baten.
7.
Ingevolge artikel 42 van het Bbz 2004 werkt het college, indien op grond van dit besluit een lening is verstrekt, mee aan een schuldregeling of aan een akkoord voor zover dit noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep, of dit bij de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep tot stand kan komen. Deze medewerking wordt slechts verleend indien:
het gedeelte van de lening dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, buiten het akkoord blijft, en
alle concurrente schuldeisers evenredige medewerking verlenen.
8.
Blijkens de toelichting op artikel 42 van het Bbz 2004 – voorheen artikel 22 van het Bbz – in het Staatsblad 1995, 203, pagina 38, wordt onder schuldregeling ingevolge dit artikel begrepen een regeling waarbij schuldeisers, gezien de zwakke financiële positie, bereid zijn de schuld, geheel of gedeeltelijk, kwijt te schelden of voorlopig niet in te vorderen. Gelet op deze toelichting valt, anders dan verweerder heeft betoogd, een volledige kwijtschelding onder het begrip schuldregeling. Voorts overweegt de rechtbank dat “een akkoord” duidt op een breder scala aan mogelijkheden en niet alleen een gedeeltelijke kwijtschelding van de schulden.
9.
Verder stelt de rechtbank vast dat reeds bij brief van 12 mei 2012 is verzocht om medewerking aan een schuldregeling ingevolge artikel 42 van het Bbz 2004. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde ook erkend dat het verzoek om een schuldregeling al voor de bedrijfsbeëindiging is ingediend door eisers. Verweerder heeft echter het standpunt, dat geen sprake kan zijn van medewerking aan een schuldregeling ingevolge artikel 42 van het Bbz 2004, gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat het moment waarop de overeenkomst tussen eisers en de Rabobank is gesloten, er nog geen sprake was van een faillissement. De verkoop van de woning had evenmin plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheden kan het niet zo zijn, dat de overeenkomst tussen eisers en de Rabobank ook verweerder bindt. Een volledige kwijtschelding is niet aan de orde, ongeacht de opstelling van de Rabobank in deze kwestie. Het faillissement betekent het einde van het bedrijf, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van het Bbz 2004, aldus verweerder.
10.
De rechtbank overweegt als volgt. Op het moment dat eisers het verzoek ingevolge artikel 42 van het Bbz 2004 indienden bij verweerder, was niet aan de voorwaarden van dit artikel voldaan. De volledige lening werd immers gedekt door de hypothecaire zekerheid. Verweerder heeft de aanvraag niet afgewezen, maar de behandeling van de aanvraag opgeschort in afwachting van de afwikkeling van het faillissement en in afwachting van de verkoop van het onroerend goed, waarop de zekerheid rustte. Vanaf november 2012 werd – door de opzegging van het hypotheekrecht door verweerder – de lening niet langer gedekt door de hypothecaire zekerheid, zodat het bepaalde in artikel 42, onder a, van het Bbz 2004 niet langer in de weg stond aan een schuldregeling.
11.
Het is echter de vraag of aan de voorwaarde, gesteld in de eerste volzin van het onderhavige artikel, is voldaan. Er is geen sprake van voortzetting van een bedrijf. Eisers hebben gewezen op de mogelijkheid dat een dergelijk akkoord ook kan worden bereikt bij of na de beëindiging van het bedrijf. Tussen partijen is in geschil of de regeling van artikel 42 van het Bbz 2004 hiervoor is bedoeld. De rechtbank overweegt dat met het faillissement van eisers bedrijf, het bedrijf is beëindigd. De formulering in de wet biedt een zekere steun voor het standpunt van verweerder dat artikel 42 van het Bbz 2004 van toepassing is, indien dit “
bijde beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep tot stand kan komen”. De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak van 22 oktober 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002: AF1408) overwogen dat artikel 22 van het Bbz – thans, artikel 42 van het Bbz 2004 – een verplichting van het gemeentebestuur tot medewerking aan een schuldenregeling bij een actuele bedrijfsbeëindiging inhoudt. Het is de vraag of in november 2012 de bedrijfsbeëindiging nog actueel was. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de bedrijfsactiva reeds in februari 2012, in overleg met de Rabobank, waren verkocht. Van mei 2012 tot 18 december 2013 heeft de afwikkeling van het faillissement plaatsgevonden en was het bedrijf feitelijk al geëindigd. In november 2012 vonden – voor zover de rechtbank begrijpt naar aanleiding van de overgelegde stukken – geen activiteiten meer plaats die strekten tot beëindiging van het bedrijf. Artikel 42 van het Bbz 2004 is bedoeld voor de situatie dat de schuldeisers daadwerkelijk tot een regeling of akkoord kunnen komen. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om mee te werken aan een regeling of akkoord, als bedoeld in artikel 42 van het Bbz 2004.
12.
Eisers hebben subsidiair betoogd dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 43c, tweede lid, van het Bbz 2004, aangezien de woning onderhands is verkocht tegen de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering en er een restschuld is ontstaan. Meer subsidiair hebben eisers aangevoerd dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 43a, derde lid, van het Bbz 2004. Deze bepaling is volgens eisers zowel van toepassing op een lening gedekt door zekerheden als een lening die niet is gedekt door zekerheden.
13.
Verweerder heeft ontkend dat sprake was van een verkoop op basis van de waarde in het economisch verkeer en ziet voor dit standpunt een aanwijzing in het verschil tussen de toegekende hypotheken van € 503.500,- en de gerealiseerde opbrengst van € 315.000,-. Volgens verweerder is artikel 43a, derde lid, van het Bbz 2004 niet van toepassing.
14.
In artikel 43a, eerste lid, van het Bbz 2004 is het volgende bepaald:
Bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep vangt de aflossing van de geldlening onder verband van hypotheek of verpanding aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening.
In het derde lid van voornoemd artikel is het volgende bepaald:
Het college stelt het maandbedrag van de aflossing vast aan de hand van het inkomen, bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wet werk en bijstand, en de noodzakelijke, voor rekening van de zelfstandige en zijn gezin komende, bijzondere bestaanskosten. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wijzigt het college het maandbedrag van de aflossing.
Artikel 43c, tweede lid, van het Bbz 2004 luidt als volgt:
Indien bij de verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.
15.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat artikel 43a, eerste lid, van het Bbz 2004 uitdrukkelijk verwijst naar een geldlening onder verband van hypotheek of verpanding en hiervan sinds november 2012 geen sprake meer is, verweerder dit artikel ten tijde van de beslissing op bezwaar terecht niet van toepassing heeft geacht.
16.
Ook artikel 43c van het Bbz 2004 vindt enkel toepassing indien sprake is van een geldlening onder verband van hypotheek of verpanding. Indien de woning wordt verkocht, is het de zelfstandige niet toegestaan vrijelijk over de opbrengst te beschikken, maar dient de geldlening terstond te worden afgelost. Tot november 2012 was sprake van een geldlening onder zekerheid van een hypotheek, de woning was verkocht en het voor de afrekening beschikbare bedrag – nihil – is lager dan het resterende bedrag van de geldlening. Verweerder had dan ook toepassing dienen te geven aan artikel 43c van het Bbz 2004.
De stelling van verweerder dat de woning niet is verkocht op basis van de waarde in het economisch verkeer brengt niet met zich mee dat verweerder artikel 43c van het Bbz 2004 niet diende toe te passen. Met verweerder constateert de rechtbank dat sprake is van een groot verschil tussen waarde van de hypotheek en de gerealiseerde opbrengst. Tevens bestaat een groot verschil tussen de Woz-waarde en de gerealiseerde opbrengst. Deze verschillen brengen niet per definitie met zich mee dat de woning niet op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering is verkocht. Tegenover deze stelling van verweerder heeft eiseres ter zitting voldoende onderbouwd gesteld dat de woning heeft opgebracht wat de woning op dat moment – in crisistijd – waard was. Voorts overweegt de rechtbank dat, ook indien de opbrengst van de woning aanzienlijk hoger zou liggen dan de gerealiseerde opbrengst, dit nog niet met zich zou meebrengen dat voor verweerder een bedrag beschikbaar zou zijn gekomen. Immers, de vordering van de Rabobank als eerste hypotheekhouder was hoger dan de netto-opbrengst. Zoals in het preadvies bezwaarschrift WWB/Bbz is geconcludeerd, zou er hoe dan ook na verkoop van de woning niets meer voor de andere schuldeiser, de gemeente Venlo, resteren.
17.
Gelet op vorenstaande overweging is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen, waarbij verweerder alsnog toepassing dient te geven aan het bepaalde in artikel 43c, tweede lid, van het Bbz.
18.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
19.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 487,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 487,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.H.M. Moonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2014.
w.g. B.H.M. Moonen, w.g. K.M.P. Jacobs,
griffier rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 juni 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.