Uitspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2014 in de zaak tussen
[eiser], wonend te [woonplaats], eiser,
de minister van Defensie, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
(ECLI:NL:RVS:2014:5) volgt dat het tijdsverloop en het uitblijven van rechtspositionele stappen niet dusdanig bijzonder is dat daarin aanleiding is gelegen om van het beleid af te wijken. In genoemde uitspraken is het tijdsverloop tussen veroordeling en veiligheidsonderzoek, respectievelijk intrekking van de verklaring van geen bezwaar in ogenschouw genomen en niet als bijzondere omstandigheid aangemerkt. Voor zover eiser kennelijk ook de periode voorafgaand aan de veroordeling op 12 november 2010 (vanaf het voorval op 15 november 2009) heeft meegenomen in de onderbouwing van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat hierin ook geen bijzondere omstandigheden als boven bedoeld zijn gelegen, nu in elk geval het bevoegd gezag in het kader van de Wvo niet in kennis is gesteld van het voorval. Voor zover is gesteld dat in de periode sinds het voorval geen rechtspositionele maatregelen tegen eiser zijn getroffen, hij zijn opleiding tot verkenner heeft afgemaakt, is uitgezonden naar Afghanistan en nadien is geplaatst op Curaçao terwijl zijn leidinggevenden wetenschap hadden van het voorval en de hierop gevolgde veroordeling, stelt de rechtbank vast dat het gaat om feiten en omstandigheden die hebben gespeeld tussen eiser en zijn feitelijk leidinggevenden en dat het bevoegd gezag in het kader van de Wvo hierbij geen rol heeft gespeeld. Dit geldt ook voor de uitlatingen van de (militaire) strafrechter die tot de veroordeling van 12 november 2010 is gekomen. Nu geen sprake is van aan het in casu bevoegde bestuursorgaan toe te rekenen uitlatingen of gedragingen, indien en voor zover al rechtens relevant, is reeds daarom in zoverre evenmin sprake van bijzondere omstandigheden die verweerder noopten tot afwijking van zijn beleid. Deze gronden van eiser slagen dan ook niet.