In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 mei 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een woningstichting en de Minister voor Wonen en Rijksdienst. De Minister had op 1 november 2012 een aanwijzing gegeven aan de woningstichting om een gerechtelijke procedure tegen het voormalig bestuur en de leden van de Raad van Toezicht voort te zetten. Deze aanwijzing werd op 14 juni 2013 ingetrokken, maar de woningstichting had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van dit bezwaar door de Minister. De rechtbank oordeelde dat de Minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er wel degelijk procesbelang bestond bij de beoordeling van het bezwaar. De rechtbank herroept de eerdere besluiten van de Minister en verklaart het beroep van de woningstichting gegrond. De rechtbank oordeelt dat de Minister de aanwijzing had moeten heroverwegen, omdat de woningstichting schade had geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming. De rechtbank heeft de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de woningstichting.