3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] deed op 10 november 2013 aangifte van poging tot moord dan wel poging tot doodslag. Zij verklaarde dat zij op 10 november 2013 rond middernacht van haar werk terugkwam en de trap opliep naar haar woning aan de [adres 1].Het complex waarin de woning van het slachtoffer zich bevindt, bestaat uit drie verdiepingen. Na de centrale toegangsdeur moet je een trap op naar de eerste verdieping, vervolgens twee trappen naar de tweede verdieping en dan nog twee trappen naar de derde verdieping, alwaar haar woning is gelegen.Toen [slachtoffer] bij de laatste trap aankwam, zag ze haar overbuurman van [adres 2] - verdachte - naar buiten komen. Hij had een plastic zak in zijn hand en zei “Wat een weer” tegen haar. Ook zei verdachte, toen [slachtoffer] aan hem vroeg of hij daar doorheen moest, dat hij iets naar de kelder moest brengen. Vervolgens is [slachtoffer] naar de voordeur van haar woning gelopen.Daar aangekomen draaide zij zich om, om de voordeur met haar huissleutel te openen en op dat moment voelde zij een klap op haar achterhoofd.Zij werd meerdere keren door verdachte geslagen. [slachtoffer] werd op haar achterhoofd en op haar armen en voorhoofd geraakt. Zij zag dat een bijl op de grond viel en vermoedde dat verdachte haar met deze bijl had geslagen. Zij kon naar een onderbuurman vluchten en zag dat verdachte nog een halve etage achter haar aanrende. Toen de onderbuurman naar buiten kwam, vroeg verdachte, die nog in het trappenhuis stond, aan hem wat er was gebeurd en hij deed alsof hij van niets wist. [slachtoffer] verklaarde dat verdachte een lichtkleurige fleece-blouse droeg.
In het ziekenhuis werd geconstateerd dat [slachtoffer] een snee van ongeveer 10 centimeter op haar voorhoofd en een snee van ongeveer 3 centimeter op haar achterhoofd had. Ook werden sneeën op haar rechter onderarm en linker bovenarm van wisselende grootte geconstateerd.
Op 10 november 2013, omstreeks 00.11 uur gingen verbalisanten naar de [adres 3] te Maastricht, naar aanleiding van een melding dat een vrouw door haar buurman met een bijl zou zijn geslagen. Ter plaatse zagen zij een vrouw met een bebloed gezicht op de bank zitten. Het slachtoffer verklaarde dat haar buurman haar met een bijl tegen haar hoofd had geslagen en dat zij daarna was gevlucht. Toen de verbalisanten richting de voordeur van [adres 2] liepen, zagen zij een onbekende man naar beneden lopen. Het betrof een blanke man met gemillimeterd haar die een groene trui droeg. Deze man vroeg aan de verbalisanten wat er was gebeurd. Verbalisant [verbalisant] hoorde dat [getuige], de bewoner van de woning waarin het slachtoffer zich bevond, zei “de man die daar staat, dat is hem.” [getuige] wees op dat moment in de richting van de blanke man met de groene trui. Ook zei [getuige] dat deze man eerst een soort houthakkersvest had gedragen in de kleur grijs of groen. De man werd daarop aangehouden. Dit bleek verdachte te zijn.
De woning van verdachte werd vervolgens doorzocht. Op het balkon aan de voorzijde van de flatwoning werd onder de overkapping in een kartonnen bananendoos een geblokt houthakkers fleece vest en een blauwe spijkerbroek aangetroffen. Op de overkapping werd een in twee plastic zakken gewikkelde bijl met houten handvat aangetroffen en in beslag genomen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij al langere tijd geluidsoverlast had van zijn buurvrouw, [slachtoffer]. Op de bewuste avond van 10 november 2013 hoorde hij dat de centrale toegangsdeur van het complex weer hard werd dichtgeslagen door zijn buurvrouw. Toen dacht hij: “nu is het genoeg geweest”. Hij pakte vervolgens een bijl uit de muurkast en heeft die bijl in een (tweede) plastic zak die op de kast in de gang lag, gedaan. Dit om te voorkomen dat zij direct de bijl zou zien: “dan rent ze meteen weg”. Verdachte wilde haar te lijf gaan: “ik was het helemaal, het zat helemaal tot hier” en “ik dacht misschien heb ik dan rust”. Hij opende zijn voordeur en op dat moment was [slachtoffer] al boven: ze was sneller dan hij dacht. Verdachte stond op de gang terwijl het slachtoffer halverwege de trap was en hij dacht: “als ze dan boven is dan doe ik dat”. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij een paar woorden tegen het slachtoffer heeft gezegd toen ze bovenkwam en dat hij heeft gewacht tot zij haar deur zou openen. Hij heeft iets tegen haar gezegd om haar af te leiden, zodat ze zich zou omdraaien. Volgens verdachte had het slachtoffer niet in de gaten dat hij kwaad was en hij heeft zich vervolgens even ingehouden totdat zij was omgedraaid. Verdachte heeft daarop gewacht, omdat hij dacht dat als het slachtoffer hem zou zien, zij hem nog zou kunnen ontwijken. Vervolgens heeft hij de bijl met zijn rechterhand bij de steel gepakt en haar met de scherpe kant van de bijl achterop haar hoofd geslagen. De zak zat op dat moment nog om de bijl. Verdachte deed dat zodat zij “het niet zag natuurlijk”. Hij had de zak wel strak getrokken. Eerst raakte hij de buurvrouw op haar achterhoofd en toen zij zich begon af te weren heeft hij haar ook nog een keer voor op het hoofd geslagen. Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij niet meer precies weet hoe hard hij heeft geslagen. Wel heeft hij verklaard dat hij in pure razernij was toen hij zijn buurvrouw sloeg en dat hij er “een eind aan wilde maken”. Op de vraag waaraan verdachte een einde wilde maken, verklaarde hij: “aan de buurvrouw zeg maar”. Nadat verdachte zijn buurvrouw met de bijl op haar hoofd had geslagen, is hij zijn woning weer in gelopen en heeft hij de bijl op de overkapping van zijn balkon gegooid.
In het dossier bevinden zich aantekeningen van verdachte die hij, blijkens het proces-verbaal op 18 november 2013 bij zijn verhoor aan de politie heeft overgelegd. Uit die aantekeningen blijkt dat bij verdachte de stoppen doorsloegen toen hij de deur dicht hoorde slaan toen hij net naar bed wilde gaan. Hij zag op dat moment “geen einde meer in zicht”. Verdachte heeft ook opgeschreven dat hij het slachtoffer, toen zij de trap afliep, vanaf de zijkant/achterkant “de genadeklap in de nek” had kunnen geven of haar “van de trappen had kunnen afduwen en dan zou het echt afgelopen zijn”. Voorts blijkt uit de aantekeningen dat verdachte, toen hij weer binnen in zijn woning was, het dikke bebloede hemd heeft uitgedaan.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een pyjamabroek aanhad op het moment dat hij hoorde dat de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex werd dichtgeslagen. Hij heeft eerst een gewone broek aangetrokken en hij heeft zijn voordeur van het nachtslot heeft gedraaid, voordat hij naar buiten stapte. De sleutels van de deur heeft verdachte meegenomen. Toen hij op de gang stond, zag hij dat zijn buurvrouw de trap op kwam lopen. Verdachte heeft zijn buurvrouw toen met de scherpe kant van de bijl twee keer tegen haar hoofd geslagen. Ook kan verdachte zich herinneren dat hij de kleding die hij aanhad toen hij zijn buurvrouw sloeg, heeft uitgetrokken en heeft opgeborgen in een doos die hij op zijn balkon heeft gezet.
De rechtbank heeft ter terechtzitting vastgesteld dat de bijl die onder verdachte in beslag werd genomen en waarmee hij het slachtoffer heeft geslagen een middelgrote, zware en scherpe bijl betreft.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het slachtoffer twee keer met de scherpe kant van een bijl tegen zowel de voor- als de achterkant van haar hoofd heeft geslagen, hetgeen verdachte overigens ook niet ontkent.
Opzet op de dood?
De eerste juridische vraag in deze zaak is of verdachte door met een bijl op het hoofd van het slachtoffer te slaan het (voorwaardelijk) opzet had om het slachtoffer te doden. Is dat niet het geval, dan is hooguit sprake van een poging zware mishandeling, zoals subsidiair tenlastegelegd is.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Verdachte heeft toegegeven dat hij twee maal met een (scherpe) bijl op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Ook heeft hij bij de politie in verschillende bewoordingen aangegeven dat hij dit deed omdat hij er - en uit het vervolg van zijn verklaring blijkt dat hij zijn buurvrouw bedoelt - “een eind aan wilde maken”. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte, zoals hiervoor weergegeven, in samenhang met de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen, kan worden afgeleid dat verdachtes opzet, minst genomen voorwaardelijk, gericht was op de dood van [slachtoffer].
Het is een feit van algemene bekendheid dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop meermalen met de scherpe kant van een middelgrote zware bijl wordt geslagen, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. In het hoofd bevinden zich immers kwetsbare én vitale organen van het lichaam. Bij het meermalen slaan tegen het hoofd met een scherpe bijl kunnen die voor het leven van [slachtoffer] vitale organen makkelijk worden beschadigd zodat onmiddellijk levensgevaar ontstaat of de dood intreedt. Nu dit een feit van algemene bekendheid betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin meermalen met de scherpe kant van de bijl tegen het hoofd van [slachtoffer] te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zou kunnen overlijden. Bij verdachte was dus sprake van opzet op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte raad?
Een tweede juridische vraag is of verdachte hierbij gehandeld heeft met voorbedachte raad. De raadsman heeft bepleit dat dit bestanddeel niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Maatstaf bij toetsing
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:472) voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Oordeel rechtbank
Uit de verklaring van [slachtoffer] - het slachtoffer - volgt dat zij na binnenkomst door de centrale toegangsdeur in totaal vijf trappen moest oplopen. Verdachte heeft verklaard dat hij hoorde dat de centrale toegangsdeur hard werd dichtgeslagen en dacht: nu is het genoeg geweest. Voorts heeft verdachte op dat moment gedacht - naar eigen zeggen -: “Ik wilde haar te lijf gaan. Ik was het helemaal, het zat helemaal tot hier.” en “Ik dacht misschien heb ik dan rust.” Kennelijk wilde hij het slachtoffer uitschakelen vanwege de in zijn beleving al lang bestaande geluidoverlast waarvoor verdachte [slachtoffer] verantwoordelijk hield. Verdachte heeft vervolgens zijn pyjamabroek - die hij op dat moment aanhad - uitgetrokken en een gewone broek aangetrokken. Daarna heeft verdachte de bijl die in de muurkast lag gepakt en deze bijl in een (tweede) plastic zak gedaan. Daarop heeft hij de voordeur van het slot gedraaid en is hij de gang in gelopen; op dat moment zag hij het slachtoffer de trap oplopen. Verdachte heeft gewacht tot het slachtoffer op de derde etage was en haar vervolgens aangesproken ”om haar af te leiden”. Hij wachtte tot het slachtoffer zich richting haar voordeur had omgedraaid en sloeg haar vervolgens tweemaal met de bijl tegen haar hoofd.
Uit dit samenstel van gebeurtenissen leidt de rechtbank af dat gedurende de tijd gelegen tussen het moment waarop verdachte de centrale toegangsdeur hoorde dichtslaan en besloot de bijl te pakken en het moment waarop verdachte met de bijl de gang opliep en het slachtoffer meermalen tegen haar hoofd sloeg, hij steeds het kennelijke voornemen heeft gehad de buurvrouw uit te schakelen. Verdachte heeft nadat hij zijn buurvrouw via de centrale toegangsdeur hoorde binnenkomen, zich voorbereid door een broek aan te trekken, de bijl uit de muurkast te nemen en wederom te verpakken in een tweede plastic zak. Verdachte voelde zich al opgeladen door de in zijn ogen langer bestaande geluidoverlast en heeft daar ook eerder met zijn vader over gesproken met de woorden: ”Hopelijk barst de bom niet bij mij”.
Van een plotselinge hevige drift bij verdachte is de rechtbank niet gebleken. Verdachte heeft veeleer welbewust gehandeld. Zo heeft hij de bijl verpakt in een plastic zak om ervoor te zorgen dat het slachtoffer de bijl niet zou zien en om te voorkomen dat zij zou wegrennen. Hij heeft het slachtoffer aangesproken om haar af te leiden en gewacht tot zij met haar gezicht richting haar voordeur stond omdat zij anders de bijl zou zien en hem alsnog zou kunnen ontwijken.
Zelfs nadat het slachtoffer wegvluchtte, is verdachte haar een halve verdieping achterna gerend en had hij, zo blijkt uit de aantekeningen die hij bij de politie heeft overgelegd, de mogelijkheid en de gelegenheid haar “de genadeklap op haar nek te geven”. Daaruit blijkt de intentie van verdachte om de buurvrouw definitief uit te schakelen.
Nadat [slachtoffer] bij een buurman naar binnen is gevlucht, is verdachte zijn woning weer binnengegaan en heeft hij zijn bebloede kleding (hemd en broek) uitgetrokken, in een doos gelegd en deze doos op zijn balkon gezet. De bijl waarmee verdachte heeft geslagen heeft hij - uit het directe zicht - op de overkapping van het balkon gegooid. Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte niet alleen voor en tijdens het uitvoeren van de daad, te weten het slachtoffer meermalen met een bijl tegen haar hoofd slaan, zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen maar óók na afloop daarvan. Tenslotte heeft verdachte nog verbalisanten en anderen aangesproken waarbij hij deed alsof hij van niets wist. Deze berekenende manier van handelen voor, tijdens en na afloop van de bewezen verklaarde handelingen, sluiten uit dat verdachte zich pas tijdens de uitvoering van zijn besluit rekenschap gaf van de gevolgen.
Al het voorgaande in ogenschouw nemende is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad - het meermalen met een bijl tegen het hoofd van het slachtoffer slaan om haar uit te schakelen - en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Eventuele contra-indicaties die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet gesteld of gebleken.
De rechtbank acht het bestanddeel voorbedachte raad en de primair ten laste gelegde poging tot moord dus bewezen.
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij tijdens zijn verhoor bij de politie op 11 november 2013 “geestelijk helemaal op was” en het daardoor zo zou kunnen zijn dat hij details heeft verwisseld, geen verandering brengt in de hiervoor weergegeven bewijswaardering. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verdachte ter terechtzitting niet heeft aangegeven welke passages uit dat verhoor niet kloppen. Daarnaast wordt deze verklaring op details - het aanspreken van het slachtoffer door verdachte en het vervolgens tegen het voor- en achterhoofd van het slachtoffer slaan, nadat zij zich heeft omgedraaid - ondersteund door de verklaring van het slachtoffer, zodat de rechtbank niet twijfelt aan de betrouwbaarheid van verklaring die verdachte op 11 november 2013 bij de politie heeft afgelegd. Bovendien wordt die ondersteund door zijn eigen aantekeningen die hij op 18 november 2013 aan de politie heeft overhandigd en waaruit blijkt dat hij zich onder meer realiseerde dat hij de mogelijkheid had om het slachtoffer “de genadeklap in de nek te kunnen geven” en “er een eind aan te maken” toen zij de trap afliep.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen