ECLI:NL:RBLIM:2014:3623

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
03/700660-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met een bijl in Maastricht

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 14 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord. De verdachte heeft op 10 november 2013 in Maastricht het slachtoffer, zijn buurvrouw, met een bijl meerdere keren op het hoofd geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank achtte het bestanddeel 'voorbedachte raad' wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet afdeed aan de ernst van het feit. De rechtbank oordeelde dat de poging tot moord een van de ernstigste strafbare feiten is en dat de gevolgen voor het slachtoffer, zowel lichamelijk als psychisch, aanzienlijk zijn. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer, die door de verdachte moet worden betaald. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700660-13
Datum uitspraak : 14 april 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst, Op de Geer 1 te Sittard.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
31 maart 2014.
De rechtbank heeft de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.J. Schoonbrood, advocaat te Heerlen, op die terechtzitting gehoord.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
heeft geprobeerd [slachtoffer] (met voorbedachten rade) te doden;
subsidiair:
heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot moord gevorderd, nu hij het bestanddeel “met voorbedachte rade” niet bewezen acht. Wel acht hij de ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte voorwaardelijk opzet op het overlijden van [slachtoffer] heeft gehad door haar met een bijl tegen het hoofd te slaan. Hiertoe heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte en de bij de politie afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot moord bepleit, nu volgens hem het bestanddeel “met voorbedachten rade” niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hiertoe heeft de raadsman verwezen naar de korte tijdspanne tussen het moment dat verdachte de centrale toegangsdeur hoorde dichtslaan (het besluit) en het moment waarop verdachte het slachtoffer met een bijl tegen het hoofd sloeg (de uitvoering daarvan).
Evenmin acht de raadsman de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte volgens hem geen opzet op het overlijden van het slachtoffer had. Het boos opzet kan enerzijds niet uit de verklaring van verdachte worden afgeleid. Anderzijds kan het (voorwaardelijk) opzet ook niet uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen worden afgeleid, omdat uit de geneeskundige verklaring blijkt dat verdachte niet hard heeft geslagen met de bijl.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] deed op 10 november 2013 aangifte van poging tot moord dan wel poging tot doodslag. Zij verklaarde dat zij op 10 november 2013 rond middernacht van haar werk terugkwam en de trap opliep naar haar woning aan de [adres 1]. [2] Het complex waarin de woning van het slachtoffer zich bevindt, bestaat uit drie verdiepingen. Na de centrale toegangsdeur moet je een trap op naar de eerste verdieping, vervolgens twee trappen naar de tweede verdieping en dan nog twee trappen naar de derde verdieping, alwaar haar woning is gelegen. [3] Toen [slachtoffer] bij de laatste trap aankwam, zag ze haar overbuurman van [adres 2] - verdachte - naar buiten komen. Hij had een plastic zak in zijn hand en zei “Wat een weer” tegen haar. Ook zei verdachte, toen [slachtoffer] aan hem vroeg of hij daar doorheen moest, dat hij iets naar de kelder moest brengen. Vervolgens is [slachtoffer] naar de voordeur van haar woning gelopen. [4] Daar aangekomen draaide zij zich om, om de voordeur met haar huissleutel te openen en op dat moment voelde zij een klap op haar achterhoofd. [5] Zij werd meerdere keren door verdachte geslagen. [slachtoffer] werd op haar achterhoofd en op haar armen en voorhoofd geraakt. Zij zag dat een bijl op de grond viel en vermoedde dat verdachte haar met deze bijl had geslagen. Zij kon naar een onderbuurman vluchten en zag dat verdachte nog een halve etage achter haar aanrende. Toen de onderbuurman naar buiten kwam, vroeg verdachte, die nog in het trappenhuis stond, aan hem wat er was gebeurd en hij deed alsof hij van niets wist. [slachtoffer] verklaarde dat verdachte een lichtkleurige fleece-blouse droeg. [6]
In het ziekenhuis werd geconstateerd dat [slachtoffer] een snee van ongeveer 10 centimeter op haar voorhoofd en een snee van ongeveer 3 centimeter op haar achterhoofd had. Ook werden sneeën op haar rechter onderarm en linker bovenarm van wisselende grootte geconstateerd. [7]
Op 10 november 2013, omstreeks 00.11 uur gingen verbalisanten naar de [adres 3] te Maastricht, naar aanleiding van een melding dat een vrouw door haar buurman met een bijl zou zijn geslagen. Ter plaatse zagen zij een vrouw met een bebloed gezicht op de bank zitten. Het slachtoffer verklaarde dat haar buurman haar met een bijl tegen haar hoofd had geslagen en dat zij daarna was gevlucht. Toen de verbalisanten richting de voordeur van [adres 2] liepen, zagen zij een onbekende man naar beneden lopen. Het betrof een blanke man met gemillimeterd haar die een groene trui droeg. Deze man vroeg aan de verbalisanten wat er was gebeurd. Verbalisant [verbalisant] hoorde dat [getuige], de bewoner van de woning waarin het slachtoffer zich bevond, zei “de man die daar staat, dat is hem.” [getuige] wees op dat moment in de richting van de blanke man met de groene trui. Ook zei [getuige] dat deze man eerst een soort houthakkersvest had gedragen in de kleur grijs of groen. De man werd daarop aangehouden. Dit bleek verdachte te zijn. [8]
De woning van verdachte werd vervolgens doorzocht. Op het balkon aan de voorzijde van de flatwoning werd onder de overkapping in een kartonnen bananendoos een geblokt houthakkers fleece vest en een blauwe spijkerbroek aangetroffen. Op de overkapping werd een in twee plastic zakken gewikkelde bijl met houten handvat aangetroffen en in beslag genomen. [9]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij al langere tijd geluidsoverlast had van zijn buurvrouw, [slachtoffer]. Op de bewuste avond van 10 november 2013 hoorde hij dat de centrale toegangsdeur van het complex weer hard werd dichtgeslagen door zijn buurvrouw. Toen dacht hij: “nu is het genoeg geweest”. Hij pakte vervolgens een bijl uit de muurkast en heeft die bijl in een (tweede) plastic zak die op de kast in de gang lag, gedaan. Dit om te voorkomen dat zij direct de bijl zou zien: “dan rent ze meteen weg”. Verdachte wilde haar te lijf gaan: “ik was het helemaal, het zat helemaal tot hier” en “ik dacht misschien heb ik dan rust”. Hij opende zijn voordeur en op dat moment was [slachtoffer] al boven: ze was sneller dan hij dacht. Verdachte stond op de gang terwijl het slachtoffer halverwege de trap was en hij dacht: “als ze dan boven is dan doe ik dat”. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij een paar woorden tegen het slachtoffer heeft gezegd toen ze bovenkwam en dat hij heeft gewacht tot zij haar deur zou openen. Hij heeft iets tegen haar gezegd om haar af te leiden, zodat ze zich zou omdraaien. Volgens verdachte had het slachtoffer niet in de gaten dat hij kwaad was en hij heeft zich vervolgens even ingehouden totdat zij was omgedraaid. Verdachte heeft daarop gewacht, omdat hij dacht dat als het slachtoffer hem zou zien, zij hem nog zou kunnen ontwijken. Vervolgens heeft hij de bijl met zijn rechterhand bij de steel gepakt en haar met de scherpe kant van de bijl achterop haar hoofd geslagen. De zak zat op dat moment nog om de bijl. Verdachte deed dat zodat zij “het niet zag natuurlijk”. Hij had de zak wel strak getrokken. Eerst raakte hij de buurvrouw op haar achterhoofd en toen zij zich begon af te weren heeft hij haar ook nog een keer voor op het hoofd geslagen. Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij niet meer precies weet hoe hard hij heeft geslagen. Wel heeft hij verklaard dat hij in pure razernij was toen hij zijn buurvrouw sloeg en dat hij er “een eind aan wilde maken”. Op de vraag waaraan verdachte een einde wilde maken, verklaarde hij: “aan de buurvrouw zeg maar”. Nadat verdachte zijn buurvrouw met de bijl op haar hoofd had geslagen, is hij zijn woning weer in gelopen en heeft hij de bijl op de overkapping van zijn balkon gegooid. [10]
In het dossier bevinden zich aantekeningen van verdachte die hij, blijkens het proces-verbaal op 18 november 2013 bij zijn verhoor aan de politie heeft overgelegd. Uit die aantekeningen blijkt dat bij verdachte de stoppen doorsloegen toen hij de deur dicht hoorde slaan toen hij net naar bed wilde gaan. Hij zag op dat moment “geen einde meer in zicht”. Verdachte heeft ook opgeschreven dat hij het slachtoffer, toen zij de trap afliep, vanaf de zijkant/achterkant “de genadeklap in de nek” had kunnen geven of haar “van de trappen had kunnen afduwen en dan zou het echt afgelopen zijn”. Voorts blijkt uit de aantekeningen dat verdachte, toen hij weer binnen in zijn woning was, het dikke bebloede hemd heeft uitgedaan. [11]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een pyjamabroek aanhad op het moment dat hij hoorde dat de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex werd dichtgeslagen. Hij heeft eerst een gewone broek aangetrokken en hij heeft zijn voordeur van het nachtslot heeft gedraaid, voordat hij naar buiten stapte. De sleutels van de deur heeft verdachte meegenomen. Toen hij op de gang stond, zag hij dat zijn buurvrouw de trap op kwam lopen. Verdachte heeft zijn buurvrouw toen met de scherpe kant van de bijl twee keer tegen haar hoofd geslagen. Ook kan verdachte zich herinneren dat hij de kleding die hij aanhad toen hij zijn buurvrouw sloeg, heeft uitgetrokken en heeft opgeborgen in een doos die hij op zijn balkon heeft gezet. [12]
De rechtbank heeft ter terechtzitting vastgesteld dat de bijl die onder verdachte in beslag werd genomen en waarmee hij het slachtoffer heeft geslagen een middelgrote, zware en scherpe bijl betreft.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het slachtoffer twee keer met de scherpe kant van een bijl tegen zowel de voor- als de achterkant van haar hoofd heeft geslagen, hetgeen verdachte overigens ook niet ontkent.
Opzet op de dood?
De eerste juridische vraag in deze zaak is of verdachte door met een bijl op het hoofd van het slachtoffer te slaan het (voorwaardelijk) opzet had om het slachtoffer te doden. Is dat niet het geval, dan is hooguit sprake van een poging zware mishandeling, zoals subsidiair tenlastegelegd is.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Verdachte heeft toegegeven dat hij twee maal met een (scherpe) bijl op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Ook heeft hij bij de politie in verschillende bewoordingen aangegeven dat hij dit deed omdat hij er - en uit het vervolg van zijn verklaring blijkt dat hij zijn buurvrouw bedoelt - “een eind aan wilde maken”. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte, zoals hiervoor weergegeven, in samenhang met de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen, kan worden afgeleid dat verdachtes opzet, minst genomen voorwaardelijk, gericht was op de dood van [slachtoffer].
Het is een feit van algemene bekendheid dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop meermalen met de scherpe kant van een middelgrote zware bijl wordt geslagen, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. In het hoofd bevinden zich immers kwetsbare én vitale organen van het lichaam. Bij het meermalen slaan tegen het hoofd met een scherpe bijl kunnen die voor het leven van [slachtoffer] vitale organen makkelijk worden beschadigd zodat onmiddellijk levensgevaar ontstaat of de dood intreedt. Nu dit een feit van algemene bekendheid betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin meermalen met de scherpe kant van de bijl tegen het hoofd van [slachtoffer] te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zou kunnen overlijden. Bij verdachte was dus sprake van opzet op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte raad?
Een tweede juridische vraag is of verdachte hierbij gehandeld heeft met voorbedachte raad. De raadsman heeft bepleit dat dit bestanddeel niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Maatstaf bij toetsing
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:472) voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Oordeel rechtbank
Uit de verklaring van [slachtoffer] - het slachtoffer - volgt dat zij na binnenkomst door de centrale toegangsdeur in totaal vijf trappen moest oplopen. Verdachte heeft verklaard dat hij hoorde dat de centrale toegangsdeur hard werd dichtgeslagen en dacht: nu is het genoeg geweest. Voorts heeft verdachte op dat moment gedacht - naar eigen zeggen -: “Ik wilde haar te lijf gaan. Ik was het helemaal, het zat helemaal tot hier.” en “Ik dacht misschien heb ik dan rust.” Kennelijk wilde hij het slachtoffer uitschakelen vanwege de in zijn beleving al lang bestaande geluidoverlast waarvoor verdachte [slachtoffer] verantwoordelijk hield. Verdachte heeft vervolgens zijn pyjamabroek - die hij op dat moment aanhad - uitgetrokken en een gewone broek aangetrokken. Daarna heeft verdachte de bijl die in de muurkast lag gepakt en deze bijl in een (tweede) plastic zak gedaan. Daarop heeft hij de voordeur van het slot gedraaid en is hij de gang in gelopen; op dat moment zag hij het slachtoffer de trap oplopen. Verdachte heeft gewacht tot het slachtoffer op de derde etage was en haar vervolgens aangesproken ”om haar af te leiden”. Hij wachtte tot het slachtoffer zich richting haar voordeur had omgedraaid en sloeg haar vervolgens tweemaal met de bijl tegen haar hoofd.
Uit dit samenstel van gebeurtenissen leidt de rechtbank af dat gedurende de tijd gelegen tussen het moment waarop verdachte de centrale toegangsdeur hoorde dichtslaan en besloot de bijl te pakken en het moment waarop verdachte met de bijl de gang opliep en het slachtoffer meermalen tegen haar hoofd sloeg, hij steeds het kennelijke voornemen heeft gehad de buurvrouw uit te schakelen. Verdachte heeft nadat hij zijn buurvrouw via de centrale toegangsdeur hoorde binnenkomen, zich voorbereid door een broek aan te trekken, de bijl uit de muurkast te nemen en wederom te verpakken in een tweede plastic zak. Verdachte voelde zich al opgeladen door de in zijn ogen langer bestaande geluidoverlast en heeft daar ook eerder met zijn vader over gesproken met de woorden: ”Hopelijk barst de bom niet bij mij”. [13]
Van een plotselinge hevige drift bij verdachte is de rechtbank niet gebleken. Verdachte heeft veeleer welbewust gehandeld. Zo heeft hij de bijl verpakt in een plastic zak om ervoor te zorgen dat het slachtoffer de bijl niet zou zien en om te voorkomen dat zij zou wegrennen. Hij heeft het slachtoffer aangesproken om haar af te leiden en gewacht tot zij met haar gezicht richting haar voordeur stond omdat zij anders de bijl zou zien en hem alsnog zou kunnen ontwijken.
Zelfs nadat het slachtoffer wegvluchtte, is verdachte haar een halve verdieping achterna gerend en had hij, zo blijkt uit de aantekeningen die hij bij de politie heeft overgelegd, de mogelijkheid en de gelegenheid haar “de genadeklap op haar nek te geven”. Daaruit blijkt de intentie van verdachte om de buurvrouw definitief uit te schakelen.
Nadat [slachtoffer] bij een buurman naar binnen is gevlucht, is verdachte zijn woning weer binnengegaan en heeft hij zijn bebloede kleding (hemd en broek) uitgetrokken, in een doos gelegd en deze doos op zijn balkon gezet. De bijl waarmee verdachte heeft geslagen heeft hij - uit het directe zicht - op de overkapping van het balkon gegooid. Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte niet alleen voor en tijdens het uitvoeren van de daad, te weten het slachtoffer meermalen met een bijl tegen haar hoofd slaan, zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen maar óók na afloop daarvan. Tenslotte heeft verdachte nog verbalisanten en anderen aangesproken waarbij hij deed alsof hij van niets wist. Deze berekenende manier van handelen voor, tijdens en na afloop van de bewezen verklaarde handelingen, sluiten uit dat verdachte zich pas tijdens de uitvoering van zijn besluit rekenschap gaf van de gevolgen.
Al het voorgaande in ogenschouw nemende is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad - het meermalen met een bijl tegen het hoofd van het slachtoffer slaan om haar uit te schakelen - en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Eventuele contra-indicaties die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet gesteld of gebleken.
De rechtbank acht het bestanddeel voorbedachte raad en de primair ten laste gelegde poging tot moord dus bewezen.
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij tijdens zijn verhoor bij de politie op 11 november 2013 “geestelijk helemaal op was” en het daardoor zo zou kunnen zijn dat hij details heeft verwisseld, geen verandering brengt in de hiervoor weergegeven bewijswaardering. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verdachte ter terechtzitting niet heeft aangegeven welke passages uit dat verhoor niet kloppen. Daarnaast wordt deze verklaring op details - het aanspreken van het slachtoffer door verdachte en het vervolgens tegen het voor- en achterhoofd van het slachtoffer slaan, nadat zij zich heeft omgedraaid - ondersteund door de verklaring van het slachtoffer, zodat de rechtbank niet twijfelt aan de betrouwbaarheid van verklaring die verdachte op 11 november 2013 bij de politie heeft afgelegd. Bovendien wordt die ondersteund door zijn eigen aantekeningen die hij op 18 november 2013 aan de politie heeft overhandigd en waaruit blijkt dat hij zich onder meer realiseerde dat hij de mogelijkheid had om het slachtoffer “de genadeklap in de nek te kunnen geven” en “er een eind aan te maken” toen zij de trap afliep.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair:
op 10 november 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een bijl tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
primair:
poging tot moord.

5.De strafbaarheid van verdachte

Door de psycholoog, drs. ’t Hoen en de psychiater, dr. Kaiser, is een rapportage over verdachte uitgebracht. De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven (NAO) en een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. Hij beschrijft verdachte als een kwetsbare en weinig stressbestendige man, die slechts beperkt met problemen en stress kan omgaan. In de periode voorafgaande aan 10 november 2013 werd verdachte volgens de psycholoog steeds meer alert op geluidsoverlast en dat zorgde voor een interne opbouw van spanningen en frustraties. Hij had sterk het gevoel dat het slachtoffer hem bewust aan het treiteren en “terroriseren” was. Met het oplopen van de gevoelens van boosheid en frustratie, namen ook de gevoelens van machteloosheid steeds meer toe. De interne druk bij verdachte liep daarnaast steeds verder op. Verdachte anticipeerde op 10 november 2013 weer op de geluidsoverlast. Toen hij opnieuw de deur luid dicht hoorde slaan en de buurvrouw een in zijn ogen laconieke houding aannam, was dat voor verdachte de druppel die de emmer deed overlopen. Hij was op dat moment niet langer in staat de lange tijd opgekropte gevoelens van boosheid en frustratie te controleren, waarna hij zijn buurvrouw met de bijl sloeg.
Ook de psychiater heeft geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een depressie als aanpassingsstoornis bij een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS). In de periode voorafgaande aan 10 november 2013 had verdachte veel geluidsoverlast van het slachtoffer, waardoor hij niet kon slapen. Hij raakte gefixeerd op de geluidsoverlast en sliep al niet vanuit anticipatie op de overlast die zou gaan komen, aldus de psychiater. Hierdoor werd verdachte toenemend depressief en bouwde boosheid en spanning op. Deze spanning kon verdachte, omdat hij al depressief was, er niet bij verdragen. In de nacht van 10 november 2013 raakte verdachte onder invloed van de spanning, woede en emotionele uitputting als gevolg van slaaptekort in een opwindingstoestand. Ook concludeert de psychiater dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde voldoende inzicht had in de wederrechtelijkheid van het begane feit.
Beide gedragsdeskundigen concluderen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard voor het bewezenverklaarde.
Met de conclusies van deze rapporten, te weten dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht ten aanzien van de bewezen verklaarde poging tot moord, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze over.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is
geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van de poging doodslag die hij bewezen acht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf moet volgens de officier van justitie de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht worden verbonden, ook als dat een ambulante behandeling bij forensische psychiatrie De Horst inhoudt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk zou moeten zijn aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd zijn buurvrouw te vermoorden. Verdachte heeft zijn buurvrouw in het gezamenlijke trappenhuis midden in de nacht onverhoeds benaderd, gewapend met een in een plastic zak verpakte en daardoor aan het zich onttrokken middelgrote bijl. Vervolgens heeft hij haar met een praatje afgeleid, waardoor zij zich van geen kwaad bewust omdraaide om het slot van haar voordeur te ontsluiten. Toen sloeg verdachte toe, van achteren en voor het slachtoffer als een donderslag bij heldere hemel.
Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel aan haar hoofd opgelopen. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat het ongeveer 6 tot 12 maanden duurt voor de wonden genezen zijn en dat eventueel een nieuwe operatie nodig is om de littekens te corrigeren. Naast de lichamelijk gevolgen heeft het feit, zoals uit de brief van het slachtoffer en de toelichting vordering voorschot immateriële schadevergoeding blijkt, ook psychische gevolgen voor het slachtoffer gehad. Zij begrijpt niet waarom verdachte haar met de bijl tegen het hoofd heeft geslagen en kan het voorval niet goed verwerken. Ze heeft zich onder behandeling van een psycholoog gesteld, omdat zij nachtmerries en herbelevingen heeft. Ook lijdt zij aan concentratiestoornissen en is zij bang om alleen thuis te zijn.
Juist in het flatgebouw waar het slachtoffer zich veilig waande en kon wanen, is zij door een haar bekende buurman met een bijl geslagen. Zelfs al zou moeten worden aangenomen dat het slachtoffer - vanwege een mogelijk andere werk- en leefcyclus - verantwoordelijk is voor de door verdachte ervaren geluidoverlast, dan rechtvaardigt dit op geen enkele manier de bewezen poging tot moord door verdachte.
De rechtbank vindt een dergelijke rechtvaardiging volstrekt oninvoelbaar en niet te begrijpen.
Poging tot moord is een van de ernstigste strafbare feiten, nu dit een feit betreft dat tegen het menselijk leven is gericht. Voor het bestraffen van dit feit is door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen oriëntatiepunt vastgesteld. De rechtbank is evenwel bekend dat in de regel voor een voltooide moord een gevangenisstraf van 12 tot 15 jaar wordt opgelegd. Gaat het om een poging, zoals hier, dan gaat daar in de regel een derde vanaf.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het hem betreffende strafblad, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest. De rechtbank zal daar dan ook ten voordele van verdachte rekening mee houden.
De rechtbank heeft daarnaast ook acht geslagen op de gedragsdeskundige rapportages die over verdachte zijn opgemaakt waarin wordt geconcludeerd dat verdachte voor het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het passend dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren wordt opgelegd. De rechtbank zal, gelet op de wettelijke mogelijkheden - in tegenstelling tot hetgeen in de gedragsdeskundige rapportages en het reclasseringsrapport is geadviseerd - geen deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht opleggen.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], [adres 4], vordert een schadevergoeding van € 5.485,00, waarvan € 1.485,00 ter zake van materiële schade en € 4.000,00 als voorschot ter zake van immateriële schade.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij aangegeven dat zij namens de benadeelde partij een vordering bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft ingediend en dat die vordering tot een bedrag van € 3.500,00 is toegewezen Na toewijzing van de vordering door het Schadefonds Geweldsmisdrijven zijn nog extra reiskosten van in totaal 21 kilometers (€ 4,20) gemaakt. Ook de kosten van het “Eigen risico ziektekostenverzekering” die nu gevorderd worden, € 350,00, zijn bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven niet opgevoerd omdat op dat moment nog geen duidelijkheid was over deze kosten.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de gevorderde materiële schade, met uitzondering van de post “kosten overname woning” ten bedrage van € 600,00, het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en acht verdachte ook aansprakelijk voor die schade. De materiele schade komt daarmee op € 889,20. Nu het bedrag dat aan materiële schade is gevorderd niet van de zijde van verdachte is betwist, zal de rechtbank het verzoek om die schade te vergoeden toewijzen. De rechtbank wijst de overige gevorderde materiële schade af.
Ten aanzien van het toe te wijzen bedrag voor geleden immateriële schade overweegt de rechtbank dat het recht op vergoeding van immateriële schade (‘smartengeld’) slechts bestaat voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) somt deze gevallen limitatief op.
Gelet op het bovenstaande en op de feiten en omstandigheden zoals die uit het strafdossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden als gevolg van het lichamelijk en psychisch letsel dat zij door toedoen van verdachte heeft opgelopen. De rechtbank stelt het bedrag van die schade op dit moment naar redelijkheid en billijkheid vast op € 2.500,00. Voor het overige deel van de immateriële schade is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
In totaal is dan ook een bedrag van (€ 889,20 + € 2.500,00 =) € 3.389,20 toewijsbaar.
Uit de toelichting van de raadsvrouw van de benadeelde partij ter terechtzitting blijkt dat een deel van de schade, te weten een bedrag van € 3.500,00, reeds aan de benadeelde partij is vergoed uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Anders dan de rechtbank heeft het Schadefonds Geweldsmisdrijven de gevorderde vergoeding van € 600,00 ter zake van de post “kosten overname woning” wel toewijsbaar geacht. De rechtbank gaat er dus vanuit dat door het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor de overige posten een bedrag van
(€ 3.500,00 - € 600,00 =) € 2.900,00 is vergoed.
Gelet daarop, wijst de rechtbank in totaal een bedrag van (€ 3.389,20 - € 2.900,00 =)
€ 489,20 toe.
Nu verdachte ter zake van de bewezenverklaarde poging tot moord zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar.
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 489,20 ter zake van materiële en immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
  • wijst de overige gevorderde materiële schade af;
  • verklaart voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de gevorderde immateriële schade voor zover deze meer beloopt dan € 2500,00, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], aan de Staat te betalen een bedrag van in totaal € 489,20 als schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 april 2014.
Buiten staat:
mr. C.G.A. Wouters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (meermalen) met een bijl, in elk geval een scherp en/of hard voorwerp, tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 10 november 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen) met een bijl, in elk geval een scherp en/of hard voorwerp, tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2410-2013122476 d.d. 31 december 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 165 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 10 november 2013, als weergegeven op pagina 137 van de doornummering.
3.Proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 11 november 2013, als weergegeven op pagina 146 van de doornummering.
4.Proces-verbaal aangifte d.d. 10 november 2013, als weergegeven op pagina 137 van de doornummering.
5.Proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 11 november 2013, als weergegeven op pagina 146 van de doornummering.
6.Proces-verbaal aangifte d.d. 10 november 2013, als weergegeven op de pagina’s 137 en 138 van de doornummering.
7.Geneeskundige verklaring d.d. 2 december 2013, als weergegeven op pagina 153 van de doornummering.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2013, als weergegeven op de pagina’s 78 en 79 van de doornummering.
9.Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning [adres 2] te Maastricht d.d. 10 november 2013, als weergegeven op pagina 83 van de doornummering.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 18 november 2013, als weergegeven op de pagina’s 42 tot en met 46 en 49 tot en met 54 van de doornummering.
11.Aantekeningen van verdachte, als weergegeven op pagina’s 62 en 64 van de doornummering.
12.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 18 november 2013, als weergegeven op pagina 42 van de doornummering.