Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
de rechtspersoon naar buitenlands recht HOIST KREDIT AB,
[gedaagde],
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
MOTIVERING
het geschil (de vordering en het verweer)
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 9 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de krediet- en incasso-onderneming Hoist Kredit AB en een gedaagde partij. Hoist had de gedaagde bij dagvaarding van 7 februari 2014 in rechte betrokken met een vordering tot betaling van € 313,39, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering was gebaseerd op een door cessie verkregen recht van Hoist, dat zijn oorsprong vond in een overeenkomst tot levering van nutsvoorzieningen door Essent aan de gedaagde. De kantonrechter oordeelde dat Hoist in haar vordering niet voldeed aan de procesuele verplichtingen zoals vastgelegd in de artikelen 21, 85 en 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hoist had vergaande onduidelijkheid en onvolledigheid in haar exploot vertoond, en bovendien onware beweringen gedaan. Hierdoor was er geen afdoende feitelijke grondslag voor de vordering van Hoist. De kantonrechter wees de vordering van Hoist af en veroordeelde haar tot betaling van € 25,00 aan proceskosten aan de gedaagde. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en volledigheid in processtukken, vooral bij herhaalde procedures door professionele partijen zoals Hoist.